ECLI:NL:RBHAA:2002:AE0305

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
18 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
15/031884-01
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Groverman
  • M. Toeter
  • J. van der Bijl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 18 maart 2002 heeft de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving. De verdachte, die gedetineerd was in het Huis van Bewaring Havenstraat te Amsterdam, werd beschuldigd van het opzettelijk van de vrijheid beroven van een slachtoffer, wat leidde tot zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zitting op 4 maart 2002 is het bewijs tegen de verdachte besproken. De rechtbank oordeelde dat het primair tenlastegelegde feit niet bewezen kon worden, maar dat het subsidiair tenlastegelegde feit wel bewezen was. De verdachte had samen met medeverdachten het slachtoffer, dat in het kader van mensensmokkel naar Nederland was gebracht, bedreigd en mishandeld. Het slachtoffer was in een dwangpositie beland en had door de bedreigingen paniek ervaren, wat leidde tot een noodlottige val. De rechtbank rekende het de verdachte zwaar aan dat hij zich bewust was van de angst van het slachtoffer. Gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, zou in mindering worden gebracht op de opgelegde straf. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige strafkamer van de rechtbank, met mr. Groverman als voorzitter en mrs. Toeter en van der Bijl als rechters.

Uitspraak

RECHTBANK TE HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
tegenspraak
parketnummer : 15/031884-01
uitspraak : 18 maart 2002
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 maart 2002 gewezen in de zaak tegen:
een persoon, zich noemende [verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Havenstraat te Amsterdam, Havenstraat 6.
1. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I (a t/m c) bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding van verdachte geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.1 Bewijsbeslissing
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd. De rechtbank acht dit feit met name niet bewezen, omdat uit geen enkele verklaring naar voren komt dat de vrijheidsbeneming van het slachtoffer ter kennis is gekomen van anderen, met name de familie om die aldus te dwingen tot betaling van een geldsom over te gaan.
3.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II (a en b) van dit vonnis die daarvan deel uitmaakt.
Hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid van de feit
Het bewezenverklaarde feit levert op:
medeplegen van het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel tengevolge heeft.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan alsmede de persoon van verdachte, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bij de bepaling van de strafsoort -duur en -modaliteit heeft de rechtbank meer in het bijzonder het navolgende overwogen.
Verdachte heeft zich, tezamen met zijn medeverdachten, schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving. Daarbij is het slachtoffer, daags nadat zij in het kader van mensensmokkel door onder meer verdachte per auto van Frankrijk naar Nederland was gebracht, door een of meer hunner met de dood bedreigd en mishandeld met de achterkant van een hakmes. Voorts is haar familie in [geboorteplaats] gebeld om - toen zich kennelijk betalingsproblemen in verband met de smokkel van het slachtoffer van China naar Europa voordeden - betaling te bewerkstelligen. Vanwege deze betalingsproblemen en haar vrijheidsberoving - waaraan zij zich niet kon onttrekken - bevond het slachtoffer zich klaarblijkelijk in een dwangpositie. Voormelde bedreigingen waren van dien aard dat het slachtoffer in paniek door een raam van de flat, waarin zij gevangen zat, is weggevlucht. Hierbij is zij van tamelijk grote hoogte naar beneden gevallen of gesprongen en zo ernstig gewond geraakt, dat zij blijvend de gevolgen daarvan zal moeten dragen.
Aldus is op grove en ontoelaatbare wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer met eerdergenoemd noodlottig gevolg. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten ook psychisch nog lang de nadelige gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Verdachte moet zich ervan bewust zijn geweest dat het slachtoffer doodsangsten uitstond. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Op grond van het vorenoverwogene en mede gelet op de rol die verdachte bij het plegen van het delict heeft gespeeld, behoort een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur te worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 10, 27, 47 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
8. Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Zij verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit zoals vermeld in bijlage II (a en b) van dit vonnis heeft begaan.
Zij verklaart niet bewezen wat aan de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert het hierboven in rubriek 4. vermelde strafbare feit op.
Zij verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Zij veroordeelt de verdachte wegens het subsidiaire feit tot een gevangenisstraf voor de tijd van DERTIG MAANDEN.
Zij bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Groverman, voorzitter,
mrs. Toeter en van der Bijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr drs Rive, griffier,
en uitgesproken ter terechtzitting van 18 maart 2002.
Mr van der Bijl is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.