ECLI:NL:RBHAA:2002:AE1188

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
9 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
80062/2001
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.G. Kemmers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid Nederlandse rechter inzake gezagswijziging en omgangsregeling minderjarige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 9 april 2002, verzocht de man om wijziging van het gezag over zijn minderjarige kind, dat in de Verenigde Staten verbleef met de vrouw. De man wilde alleen belast worden met het gezag en vroeg daarnaast om een omgangsregeling. De vrouw heeft geen verweer gevoerd. De rechtbank constateerde dat er geen beslissing was genomen over het gezag na de ontbinding van het huwelijk en dat beide partijen nog steeds gezamenlijk gezag uitoefenden.

De rechtbank moest eerst vaststellen of zij rechtsmacht had, aangezien de vrouw met de minderjarige in de VS woonde. Het verzoek was ingediend vóór 1 januari 2002, waardoor het oude artikel 429c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat het verzoek onvoldoende aanknopingspunten had met de Nederlandse rechtsfeer, waardoor zij zich onbevoegd verklaarde. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de minderjarige primair door de autoriteiten van het land waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft, moeten worden gewaarborgd.

De rechtbank concludeerde dat er geen gezagsvacuüm was, aangezien de vrouw en de minderjarige in de VS verbleven en de man niet had aangetoond dat de belangen van de minderjarige in gevaar waren. De rechtbank verklaarde zich daarom onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen, zowel voor de gezagswijziging als voor de omgangsregeling.

Uitspraak

RECHTBANK TE HAARLEM
Zaaknummer : 80062/2001
Datum beschikking :9 april 2002 BIJ VERVROEGING
RGK/RPS Gezagswijziging
BESCHIKKING ENKELVOUDIGE KAMER VOOR FAMILIEZAKEN
in de zaak van:
[naam man],
wonende te [woonplaats man],
hierna mede te noemen: de man,
procureur: mr. G. de Hoogd,
--tegen--
[naam vrouw],
wonende in [woonplaats vrouw], Florida (Verenigde Staten van Amerika),
hierna mede te noemen: de vrouw,
--niet verschenen--
1 Verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure verwijst de recht-bank naar de volgende stukken, waarvan de inhoud als hier ingelast is te beschouwen:
- het op 19 november 2001 ter griffie van deze rechtbank ingeko-men ver-zoekschrift van de man, met bijlagen
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting d.d. 15 maart 2002.
2 De vaststaande feiten
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken:
2.1 Partijen zijn op 19 juli 1990 te Purmerend gehuwd.
Uit dit huwelijk is op 31 juli 1994 te Purmerend de minderjarige [naam minderjarige] geboren.
Het huwe-lijk is ontbon-den door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze recht-bank d.d. 20 februari 2001 in de regis-ters van de burger-lijke stand.
2.2 Nu bij voormelde beschikking noch bij een latere beschikking ten aanzien van het gezag over de minderjarige een beslissing genomen, zijn beide partijen ook na de ontbinding van het huwelijk belast met het gezag over hem.
3 Het verzoek en de grondslag daarvan
3.1 Het verzoek van de man strekt primair tot wijziging van het gezag over de minderjarige in dier voege dat hij thans alleen belast wenst te worden met het gezag.
Subsidiair strekt het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de minderjarige.
3.2 De man heeft zijn primaire en subsidiaire verzoek gebaseerd op de stelling, dat de om-stan-dig-heden sedert de datum van de beschikking zijn gewij-zigd en dat de verzochte voorzieningen in het belang van de minderjarige zijn.
4 Het verweer
De vrouw heeft geen verweer gevoerd.
5 Beoordeling van het verzoek
Nu de vrouw met de minderjarige naar de stellingen van de man in de Verenigde Staten van Amerika woont, alwaar zij in het huwelijk is getreden met een Amerikaans staatsburger, dient eerst be-paald te worden of in deze de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
De rechtbank neemt als vaststaand aan dat de man, de vrouw en de minderjarige allen uitsluitend de Nederlandse nationaliteit hebben.
Aangezien de Verenigde Staten van Amerika (VS) geen partij zijn bij het Haags Kinder-be-scher-mings-ver-drag van 1961 mist dit verdrag op formele gronden toepassing.
De in artikel 1 van dit verdrag vastgelegde hoofdregel - welke hoofdregel ook in niet verdrags-situ-aties toepassing vindt - komt er op neer dat de autoriteiten van het land waar de min-der-jarige zijn gewone verblijfplaats heeft primair geroepen zijn te waken over de belangen van de minderjarige.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat de min-der-jarige thans zijn gewone verblijfplaats heeft in de VS en dat er geen aanwijzingen zijn dat hij binnen afzienbare tijd naar Nederland zal terugkeren.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank niet bevoegd van het verzoek kennis te nemen.
Dit zou anders kunnen zijn indien - bij wijze van analogie - artikel 4 van het verdrag van toe-pas-sing is; in welk artikel onder meer is vermeld dat de autoriteiten van de Staat waarvan de min-derjarige onderdaan is, indien zij dit in het belang van de minderjarige oordelen, maat-re-ge-len tot bescherming van zijn persoon kunnen nemen.
De rechtbank is van oordeel dat ook op grond van dit artikel haar geen rechtsmacht toekomt.
Nu er sprake is van gezamenlijk gezag is er geen sprake van een gezagsvacuüm aangezien de min-derjarige met de vrouw in de VS verblijft. Voorts heeft de man onvoldoende aannemelijk ge-maakt dat de belangen van de minderjarige in de VS zodanig dreigen te worden verwaarloosd dat in af-wijking van de hoofdregel de Nederlandse rechter bevoegd is.
Het verzoek is ingediend vóór 1 januari 2002 zodat artikel 429c van het Wetboek van Burger-lijke Rechtsvordering (oud) van toepassing is. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek - ook ten aan-zien van de omgangsregeling - onvoldoende aanknopingspunten heeft met de Neder-landse rechts-sfeer zodat haar op grond van lid 15 van dit artikel geen rechtsmacht toekomt.
6 Beslissing
De rechtbank:
Verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek van de man.
Aldus gegeven door mr. R.G. Kemmers, lid van voormelde kamer en in het openbaar uitge-spro-ken ter terecht-zitting van 9 april 2002 in tegenwoor-digheid van de griffier.