ECLI:NL:RBHAA:2002:AE1188
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- R.G. Kemmers
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid Nederlandse rechter inzake gezagswijziging en omgangsregeling minderjarige
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 9 april 2002, verzocht de man om wijziging van het gezag over zijn minderjarige kind, dat in de Verenigde Staten verbleef met de vrouw. De man wilde alleen belast worden met het gezag en vroeg daarnaast om een omgangsregeling. De vrouw heeft geen verweer gevoerd. De rechtbank constateerde dat er geen beslissing was genomen over het gezag na de ontbinding van het huwelijk en dat beide partijen nog steeds gezamenlijk gezag uitoefenden.
De rechtbank moest eerst vaststellen of zij rechtsmacht had, aangezien de vrouw met de minderjarige in de VS woonde. Het verzoek was ingediend vóór 1 januari 2002, waardoor het oude artikel 429c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat het verzoek onvoldoende aanknopingspunten had met de Nederlandse rechtsfeer, waardoor zij zich onbevoegd verklaarde. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de minderjarige primair door de autoriteiten van het land waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft, moeten worden gewaarborgd.
De rechtbank concludeerde dat er geen gezagsvacuüm was, aangezien de vrouw en de minderjarige in de VS verbleven en de man niet had aangetoond dat de belangen van de minderjarige in gevaar waren. De rechtbank verklaarde zich daarom onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen, zowel voor de gezagswijziging als voor de omgangsregeling.