ECLI:NL:RBHAA:2002:AE1724

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
19 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
15/095401-01
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Verpalen
  • A. van der Pijl-van Andel
  • J. de Graaff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende veiligheidsmaatregelen op bouwplaats leiden tot dodelijk ongeval

Op 19 april 2002 heeft de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, B.V., naar aanleiding van een dodelijk ongeval op een bouwplaats. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die verantwoordelijk was voor de bouw van een appartementen- en kantorencomplex, ernstige tekortkomingen heeft vertoond in de naleving van de veiligheidsvoorschriften. Tijdens de werkzaamheden op 20 februari 2001 zijn er betonnen prefab galerijplaten geplaatst, waarbij de gebruikte bevestigingsmethode niet voldeed aan de vereisten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende maatregelen had genomen om de veiligheid van de werknemers te waarborgen, wat resulteerde in een fatale situatie waarbij een werknemer om het leven kwam door een vallende galerijplaat.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de dagvaarding op bepaalde punten niet duidelijk was. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding partieel nietig was, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moest worden, maar dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele tenlastegelegde feiten, maar achtte het onder 3. subsidiair tenlastegelegde feit bewezen.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte aanmerkelijk onachtzaam en nalatig was geweest in de controle op de gang van zaken op de bouwlocatie. De rechtbank legde een geldboete op van EUR 10.000,00 en verklaarde de dagvaarding nietig voor bepaalde onderdelen. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige economische strafkamer en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE ECONOMISCHE STRAFKAMER
tegenspraak
parketnummer: 15/095401-01
uitspraak: 19 april 2002
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 05 april 2002 gewezen in de zaak tegen:
[verdachte] B.V.
[vestigingsadres]
1. Telastelegging
Aan de verdachte is telastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I (a t/m g) bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
De raadsvrouwe heeft namens verdachte aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 1 partieel nietig is. Het betreft dan telkens de samenhang tussen het kwalificatieve en het kennelijk feitelijk bedoelde gedeelte met betrekking tot de onderdelen A en B van feit 1, alsmede de onbepaalde terminologie andere gebreken in het feitelijke gedeelte van de tenlastelegging tussen de onder D en E opgenomen verwijten. Zij heeft daartoe in het bijzonder het volgende aangevoerd:
Ten aanzien van feit 1 onder de letter A:
De door de werkgever te nemen maatregelen, als bedoeld in artikel 2.38 lid 1 onder a van het Arbeidsomstandighedenbesluit, hebben niets te maken met de feitelijk op de tenlastelegging uiteengezette overtredingen die oorzaak zouden zijn van het ongeval. De dagvaarding is op dit punt niet duidelijk noch begrijpelijk.
Ten aanzien van feit 1 onder de letter B:
Het niet veilig toegankelijk zijn van de bouwplaats, als bedoeld in artikel 3.2 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, heeft niets van doen met de in de tenlastelegging genoemde oorzaken van het ongeval.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt:
het Arbeidsomstandighedenbesluit kent een indeling in hoofdstukken waarin telkens alle met betrekking tot het desbetreffende onderwerp geldende voorschriften zijn opgenomen.
Zo bevatten de artikelen 2.38 lid 1 respectievelijk 3.2, 3.3, en 3.17 Arbeidsomstandighedenbesluit voorschriften die zien op de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van de werknemers, in de drie laatstgenoemde bepalingen omschreven in termen van gevaren die kunnen worden veroorzaakt door de arbeidsplaats zelf. Ook artikel 3.28 Arbeidsomstandighedenbesluit bevat een voorschrift dat in dienst staat van een veilige werkomgeving.
In gevallen waarin de arbeidsplaats tevens een bouwwerk of - zoals in casu - een werk in aanbouw is, gelden met betrekking tot de stabiliteit en stevigheid - en dus de veiligheid in het algemeen - tevens voorschriften opgenomen in het Bouwbesluit.
De feitelijke gedragingen die verdachte blijkens de tenlastelegging zou hebben begaan in strijd met de in de onderdelen A, B, C, D en E omschreven normen sluiten veeleer aan bij de voorschriften van dit Bouwbesluit dan bij de zojuist in algemene termen toegelichte bepalingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Een en ander moet tot de conclusie leiden dat het verweer van de raadsvrouw gericht op partiele nietigheid, slaagt en dat bovendien de tenlastelegging ook nietig moet worden verklaard ten aanzien van de onderdelen C, D en E van feit 1 in samenhang met de feitelijke uitwerking van die onderdelen.
Eenzelfde lot treft de tenlastelegging onder feit 2, waar eveneens feitelijke gedragingen zijn opgenomen die overtreding van voorschriften van het Bouwbesluit zouden kunnen impliceren. De door de steller van de tenlastelegging hier tot uitgangspunt genomen norm uit de Arbeidsomstandighedenwet ziet op het nemen van maatregelen door de werkgever ter voorkoming van gevaar voor derden, dat rechtstreeks voortvloeit uit de bedrijfsvoering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding van verdachte voor het overige geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De raadsvrouw heeft zich namens verdachte op het standpunt gesteld, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat het - gezien de door haar gestelde specialiteitsverhouding tussen artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet enerzijds en de artikelen 287 en 307 Wetboek van Strafrecht anderzijds - niet de keuze had de tenlastelegging op alle drie genoemde bepalingen te baseren.
De rechtbank verwerpt dit verweer, daartoe overwegende:
de vraag of sprake is van een generalis/specialis-verhouding betreft een kwestie die aan de orde komt met betrekking tot de door de rechtbank te nemen beslissing of het bewezenverklaarde een of meer strafbare feiten oplevert. Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie komt pas in beeld indien sprake is van zodanig ernstige inbreuken op beginselen van een behoorlijke procesorde, dat daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vervolging en er zijn geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijsbeslissing
3.1. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1. onder de letter F en verder en onder feit 3. primair is tenlastegelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
3.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3. subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II (a en b) van dit vonnis die daarvan deel uitmaakt.
Hetgeen aan de verdachte onder 3. subsidiair meer of anders is telastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
4. De strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde feit levert op:
Aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn, begaan door een rechtspersoon.
Als gevolg van deze enkelvoudige kwalificatie behoeven de stellingen van de raadsvrouw van verdachte, dat sprake zou zijn van een generalis/specialis-verhouding dan wel van een situatie van eendaadse samenloop, geen bespreking meer.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 20 februari 2001 een aantal werknemers van onderaannemers, betonnen prefab galerijplaten laten plaatsen op de derde verdieping van een in aanbouw zijnd appartementen- en kantorencomplex. Ter ondersteuning van die platen was in een eerdere fase van het bouwproces een stalen draagconstructie aan de gevel van dat complex bevestigd.
Bij het aanbrengen van die draagconstructie was evenwel, anders dan voorzien door de constructeur, geen gebruik gemaakt van in de betonconstructie verwerkte zogenaamde demu-ankers.
Zonder dat daarover in contact was getreden met de constructeur is ter bevestiging van de draagconstructie op de derde verdieping gebruik gemaakt van inslagankers, zogenaamde klikkerbouten, welke in vooraf in het beton geboorde gaten worden geslagen. Zo'n wijze van bevestiging was - gevoegd bij de te kleine diameter van de gebruikte bouten - volstrekt ontoereikend om het gewicht van de later aan te brengen galerijplaten te kunnen dragen. Eenzelfde van de bouwtekening afwijkende wijze van bevestigen is gebruikt bij de bevestiging van de draagconstructie op de tweede verdieping hoewel de voorgeschreven demu-ankers daar wel in de betonconstructie waren opgenomen. Door een afwijkende maatvoering echter kon van die ankers geen gebruik worden gemaakt. Van belang bij dit alles is, dat de gewraakte methode van bevestiging tot stand kwam in overleg met en in opdracht van de werkvoorbereider die ten tijde van het aanbrengen van de constructie tevens belast was met de uitvoering van het bouwwerk.
Onder het gewicht van de galerijplaten zijn klikkerbouten afgebroken als gevolg waarvan de draagconstructie los kwam van de gevel en - te beginnen op de derde verdieping - reeds geplaatste galerijplaten naar beneden zijn gevallen. Op de galerij van de tweede verdieping stond het slachtoffer om assistentie te verlenen bij het aanbrengen van de galerijplaten op de derde verdieping. De eerste losgeraakte galerijplaat is boven op het slachtoffer terechtgekomen, waardoor deze zodanig letsel heeft opgelopen dat hij daaraan is overleden.
Kort na het ongeval is door medewerkers van de Arbeidsinspectie vastgesteld dat cruciale constructiedelen niet conform de bouwtekeningen waren uitgevoerd. Naar het oordeel van de Arbeidsinspectie hadden personen met enige bouwkundige kennis, gelet op de bouwtekeningen , moeten zien dat de gebruikte wijze van bevestiging van de dragers voor de galerijplaten op de tweede en derde verdieping onverantwoord was.
Naast het verwijt dat in het voorgaande reeds besloten ligt, rekent de rechtbank het verdachte zwaar aan dat hij onvoldoende acht heeft geslagen op signalen met betrekking tot de matige tot slechte kwaliteit van de uitvoering van het desbetreffende bouwproject, zulks na een inspectie van het project in aanbouw enkele weken voor het ongeval. Tevens acht de rechtbank het een ernstige nalatigheid dat verdachte niet heeft voorzien in maatregelen om te voorkomen dat op het niveau van uitvoering van bouwwerkzaamheden beslissingen kunnen worden genomen en uitgevoerd met betrekking tot afwijking van bouwtekeningen en daarmee samenhangende uitvoering van constructies.
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel, dat verdachte aanmerkelijk onachtzaam en nalatig is geweest in haar controle op de gang van zaken op de bouwlocatie, waardoor het ongeval heeft kunnen plaatsvinden.
Een en ander in aanmerking genomen is de economische strafkamer van oordeel dat een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden is.
Door de officier van justitie is gevorderd als bijkomende straf te gelasten dat dit vonnis gepubliceerd zal worden in het vakblad Cobouw. De rechtbank ziet daartoe geen aanleiding nu aan dit ongeval in de media reeds ruimschoots aandacht is besteed.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Van toepassing zijn de artikelen 23, 24, 51 en 307 van het Wetboek van Strafrecht.
8. Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Zij verklaart de dagvaarding nietig met betrekking tot feit 1. onder de letters A t/m E en feit 2.
Zij verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1. onder letter F en verder en onder 3. primair tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verklaart bewezen dat de verdachte het onder 3. subsidiair tenlastegelegde feit zoals vermeld in bijlage II (a en b) van dit vonnis heeft begaan.
Zij verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 3. subsidiair meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert het hierboven in rubriek 4. vermelde strafbare feit op.
Zij verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Zij veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot betaling van een geldboete van EUR 10.000,00 (tienduizend euro).
Zij gelast de teruggave aan verdachte van de goederen en voorwerpen vermeld op de aan dit vonnis gehechte 'kennisgeving van inbeslagneming'. (bijlage III)
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Verpalen, voorzitter,
mrs. Van der Pijl-van Andel en de Graaff, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier De Jong en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 april 2002.