ECLI:NL:RBHAA:2002:AE3699
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige door de verwekker
In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 14 mei 2002 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarige. De man, die de verwekker van het kind is, verzocht de rechtbank om toestemming voor erkenning, omdat de moeder van het kind, de vrouw, haar toestemming weigerde. De man stelde dat de erkenning in het belang van het kind zou zijn en dat de belangen van de vrouw niet geschaad zouden worden. De vrouw daarentegen betwistte dit en voerde aan dat zij een rechtens te respecteren belang had om toestemming te weigeren, omdat de man zich in het verleden niet voldoende had bekommerd om de zorg voor het kind.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de verwekker is van de minderjarige en dat hij gedurende een periode van zes jaar met het kind in gezinsverband heeft samengeleefd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de mening van de bijzondere curator, mr. G.F.H. Velthuizen, die concludeerde dat erkenning door de man in het belang van het kind zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet aannemelijk had gemaakt dat haar belangen of die van het kind geschaad zouden worden door de erkenning.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de man vervangende toestemming verleend tot erkenning van de minderjarige, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. De rechtbank wees het meer of anders verzochte af. Deze uitspraak benadrukt het belang van de erkenning van familierechtelijke betrekkingen, mits de belangen van het kind en de moeder niet worden geschaad.