ECLI:NL:RBHAA:2002:AE3699

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
14 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
79619/2001
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige door de verwekker

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 14 mei 2002 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarige. De man, die de verwekker van het kind is, verzocht de rechtbank om toestemming voor erkenning, omdat de moeder van het kind, de vrouw, haar toestemming weigerde. De man stelde dat de erkenning in het belang van het kind zou zijn en dat de belangen van de vrouw niet geschaad zouden worden. De vrouw daarentegen betwistte dit en voerde aan dat zij een rechtens te respecteren belang had om toestemming te weigeren, omdat de man zich in het verleden niet voldoende had bekommerd om de zorg voor het kind.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de verwekker is van de minderjarige en dat hij gedurende een periode van zes jaar met het kind in gezinsverband heeft samengeleefd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de mening van de bijzondere curator, mr. G.F.H. Velthuizen, die concludeerde dat erkenning door de man in het belang van het kind zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet aannemelijk had gemaakt dat haar belangen of die van het kind geschaad zouden worden door de erkenning.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de man vervangende toestemming verleend tot erkenning van de minderjarige, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. De rechtbank wees het meer of anders verzochte af. Deze uitspraak benadrukt het belang van de erkenning van familierechtelijke betrekkingen, mits de belangen van het kind en de moeder niet worden geschaad.

Uitspraak

RECHTBANK TE HAARLEM
Zaaknummer : 79619/2001
Datum beschikking: 14 mei 2002
EAM/JB
Vervangende toestemming tot erkenning
BESCHIKKING ENKELVOUDIGE KAMER VOOR FAMILIEZAKEN
gegeven op het verzoek van:
[naam man],
wonende te [woonplaats man],
hierna mede te noemen: de man,
procureur: mr. A. de Visser,
--tegen--
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw],
hierna mede te noemen: de vrouw,
procureur: mr. E.C.H. de Leon.
strekkende tot vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige:
- [naam minderjarige]
1 Verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure verwijst de recht-bank naar de volgende stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd is te beschouwen:
- het op 12 oktober 2001 ter griffie van deze rechtbank ingeko-men ver-zoekschrift van de man met bijlagen;
- de beschikking tot benoeming van een bijzondere curator van deze rechtbank d.d. 12 december 2001;
- de op 14 december 2001 ter griffie van deze rechtbank ontvangen brief van de bijzonder curator, mr. G.F. H. Velthuizen;
- de op 14 januari 2002 ter griffie van deze rechtbank ontvangen brief van mr. G.F.H. Velthuizen;
- de op 16 januari 2002 ter griffie van deze rechtbank ontvangen verklaring van de Officier van Justitie;
- de op 13 februari 2002 ter griffie van deze rechtbank ontvangen brief van de raadsman van de vrouw, mr. De Vos;
- het op 13 maart 2002 ter griffie van deze rechtbank ingeko-men ver-weerschrift van de vrouw met bijlagen;
- de op 21 maart 2002 ter griffie van deze rechtbank ontvangen brief van mr. G.F.H. Velthuizen;
-het proces-verbaal van de behandeling ter te-rechtzitting van 15 april 2002.
2 De vaststaande feiten
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken:
2.1Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie [in] 1993 in de gemeente [naam gemeente] is geboren het thans nog minderjarige kind:
- [naam minderjarige]
2.2 Partijen hebben van 1990 tot en met 1998 samengewoond. In 1998 is de samenwoning tussen partijen geëindigd. De man is in de woning waarin partijen samenwoonden blijven wonen tot mei 1999. [naam minderjarige] heeft tot mei 1999 met de man in deze woning gewoond.
2.3 Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 12 december 2001 is mr. G.F.H. Velthuizen tot bijzondere curator over de minderjarige benoemd.
3 Het verzoek en de grondslag daarvan
3.1 Het verzoek van de man strekt tot vervangende toe-stem-ming tot erkenning van de minderjarige, als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 Burgerlijk Wetboek.
3.2 De man heeft zijn verzoek gebaseerd op de stelling, dat hij de verwekker is van de minderjarige en dat de vrouw zonder redelijke grond weigert haar toestemming voor de erkenning van het kind te verlenen. De man heeft aangevoerd dat de erkenning de belangen van de moeder bij een onge-stoor-de verhouding met het kind en de belangen van het kind niet zal schaden.
4 Het verweer
De vrouw heeft het verzoek gemotiveerd bestreden. Zij erkent dat de man de verwekker is van de minderjarige, maar zij voert aan dat zij er een rechtens te respecteren belang bij heeft om toestemming voor erkenning door de man te weigeren.
5 Beoordeling
5.1 In rechte staat vast dat de man de verwekker is van de minderjarige [naam minderjarige]. De rechtbank dient dan ook te beoordelen of erkenning door de man van [naam minderjarige] de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [naam minderjarige] of de belangen van [naam minderjarige] niet zal schaden.
5.2 De man voert aan dat erkenning door hem in het belang van [naam minderjarige] is, aangezien hij zowel ten tijde van de relatie van partijen als tijdens de eerste drie jaren nadien een groot deel van de verzorging en opvoeding van [naam minderjarige] op zich heeft genomen. Voorts stelt hij dat het belang van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [naam minderjarige] niet zal worden geschaad. Hiertoe heeft hij uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij geen verzoek tot gezagswijziging zal indienen.
De man heeft niet eerder verzocht [naam minderjarige] te erkennen omdat hij bang was de verhouding met de vrouw op de spits te drijven.
5.3 De vrouw ontkent dat de man een groot deel van de verzorging en opvoeding van [naam minderjarige] voor zijn rekening heeft genomen. Zij stelt daarentegen dat de man zich weinig heeft aangetrokken van de zorg voor [naam minderjarige], waardoor deze in hem teleurgesteld is. Om die reden acht de vrouw erkenning door de man niet in het belang van het kind. Voorts stelt zij dat erkenning door de man een onwenselijke inbreuk zal maken op haar recht op eerbiediging van het gezinsleven.
5.4 Mr. G.F.H. Velthuizen, in zijn hoedanigheid als bijzonder curator van [naam minderjarige], concludeert na de man en de vrouw gehoord te hebben, dat erkenning door de man in het belang is van [naam minderjarige].
5.5 Uitgangspunt is dat de man en [naam minderjarige] er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking, mits de belangen van het kind en van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind niet worden geschaad.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat genoemde belangen vanwege erkenning door de man zullen worden geschaad.
Immers, uit de stukken en het verhoor van partijen ter zitting is gebleken dat de man in het verleden gedurende zes jaren met [naam minderjarige] in gezinsverband heeft samengeleefd en hij, zo niet een groot gedeelte, dan toch in ieder geval een gedeelte van de verzorging en opvoeding van [naam minderjarige] voor zijn rekening heeft genomen. Voorts hebben partijen te kennen gegeven dat er een omgangsregeling is vastgesteld, waarbij de man en [naam minderjarige] eens in de veertien dagen een dag omgang met elkaar hebben. Gelet hierop, alsmede gelet op het oordeel van de bijzondere curator, acht de rechtbank erkenning door de man in het belang van [naam minderjarige].
Wat ook de reden zou zijn van het feit dat de man [naam minderjarige] niet bij de geboorte heeft erkend - partijen verschillen hierover van mening - dit staat er niet aan in de weg dat de man [naam minderjarige] alsnog erkent, nu de wetgever deze mogelijkheid juist uitdrukkelijk biedt voor deze situatie. De omstandigheid dat [naam minderjarige] een goede band heeft met derden, de vrouw noemt de familie [naam], staat evenmin aan een erkenning in de weg. Ook de vraag of de man een bijdrage in het levensonderhoud van [naam minderjarige] levert dan wel kan of wil leveren is niet bepalend voor het recht op erkenning door de man.
De man heeft aangegeven een verzoek tot gezagswijziging niet te beogen.
De rechtbank is op grond van het vorenoverwogene van oordeel dat er niet voldoende aanwijzingen zijn om aan te nemen dat de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [naam minderjarige] dan wel de belangen van [naam minderjarige] zullen worden geschaad.
Het verzoek van de man zal derhalve worden toegewezen.
6 Beslissing
De rechtbank:
6.1 Verleent de man vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige: [naam minderjarige], geboren [in] 1993 te [geboorteplaats].
6.2 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.3 Wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gegeven door mr. E.A. Mink, lid van voormelde kamer en in het openbaar uitgesproken ter terecht-zitting van 14 mei 2002 in tegenwoor-digheid van de griffier.