5.De gronden van de beslissing
5.1[eiseres] legt aan het onder 3.1.a. gevorderde onder meer ten grondslag dat PWZ bij haar de verwachting heeft gewekt dat haar een medewerkersovereenkomst zou worden aangeboden. Deze stelling is onvoldoende aannemelijk gemaakt. Voor zover [eiseres] met deze stelling doelt op de zinsnede in de preambule van de overeenkomst tussen haar en de Stichting “PWZ zal naar verwachting een overeenkomst met mevrouw [eiseres] willen aangaan, …” geldt dat [eiseres] daaraan jegens PWZ geen rechten kan ontlenen. Door de Stichting gewekte verwachtingen binden PWZ immers niet. De omstandigheid dat [eiseres] blijkens een door haar overgelegd uittreksel d.d. 27 mei 2002 is ingeschreven in de database van Vektis, het landelijk registratiesysteem van zorgverleners, kan evenmin de conclusie rechtvaardigen dat PWZ [eiseres] een medewerkersovereenkomst heeft willen aanbieden en daartoe thans gehouden is, reeds gezien het feit dat PWZ ontkent dat zij [eiseres] in Vektis heeft ingeschreven en het tegendeel in dit kort geding niet kan worden vastgesteld. Door [eiseres] gestelde mondelinge toezeggingen zijn, tegenover de gemotiveerde betwisting door PWZ, onvoldoende aannemelijk geworden.
5.2Ter terechtzitting heeft [eiseres] haar stelling dat PWZ uit hoofde van artikel 47 van de Ziekenfondswet gehouden zou zijn haar een medewerkersovereenkomst aan te bieden ingetrokken en erkend dat dat artikel op haar niet van toepassing is. [eiseres] stelt dat PWZ desalniettemin misbruik maakt van de sedert 1992 voor ziekenfondsen bestaande contracteervrijheid. Ter toelichting voert zij aan dat de Wet beperking contracteerplicht in de eerste plaats ten doel had om, door meer evenwicht te brengen in de onderhandelingsposities van verzekeraars en zorgaanbieders, een kwalitatief en kwantitatief meer verantwoorde zorgverlening te bewerkstelligen. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat PWZ, door voor verloskundige zorg uitsluitend met de Stichting te contracteren, het tegendeel bewerkstelligt. Zij onderbouwt dit door aan te voeren dat de verloskundige zorg die met tussenkomst van de Stichting wordt verleend onnodig duur is, aangezien PWZ boven het vastgestelde maximumtarief aan de Stichting een toeslag betaalt van
ƒ 750,- per bevalling. Daar komt bij dat de Stichting, aldus [eiseres], kwalitatief minder goede zorg verleent, omdat zij onvoldoende mogelijkheden biedt om thuisbevallingen te (doen) begeleiden.
5.3Dat de kosten van verloskundige zorg hoger zijn doordat PWZ met de Stichting contracteert, is vooralsnog onvoldoende aannemelijk geworden, nu tegenover de gemotiveerde betwisting door PWZ niet is komen vast te staan dat de toeslag van ƒ 750,- die PWZ aan de Stichting betaalt ten laste komt van de ziekenfondskas.
5.4Wat betreft de stelling dat PWZ kwalitatief betere zorg zou bieden indien zij met [eiseres] een medewerkersovereenkomst zou aangaan, omdat de Stichting onvoldoende in de vraag naar verloskundige hulp bij thuisbevallingen kan voorzien, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Beide partijen hebben cijfers in het geding gebracht met betrekking tot het aantal vrouwen dat de voorkeur geeft aan een thuisbevalling. Uit de door [eiseres] geproduceerde cijfers valt niet af te leiden dat de door de Stichting geboden verloskundige hulp bij thuisbevallingen onvoldoende is. Een opsomming van vrouwen die zorg bij een thuisbevalling wensten, maar niet hebben gekregen, is immers niet geproduceerd. Vooralsnog dient daarom te worden aangenomen dat PWZ door middel van haar overeenkomst met de Stichting voldoende in de behoefte aan zorg bij thuisbevallingen kan voorzien. De voorzieningenrechter volgt [eiseres] derhalve niet in haar betoog dat PWZ misbruik maakt van haar contracteervrijheid.
5.5Daarbij komt dat niet valt in te zien op grond waarvan PWZ, indien al zou vaststaan dat de Stichting onvoldoende zorgcapaciteit heeft om thuisbevallingen te begeleiden, verplicht zou zijn juist met [eiseres] een contract aan te gaan. Dit klemt te meer daar de gynaecologen van het Waterlandziekenhuis te Purmerend in hun onder 2.1.j. aangehaalde brief hebben kenbaar gemaakt niet met [eiseres] te willen samenwerken.
5.6Met hetgeen onder 5.4. werd overwogen, is tevens weerlegd het argument van [eiseres] dat PWZ, door te weigeren haar een medewerkersovereenkomst aan te bieden, handelt in strijd met de voor haar in artikel 8 lid 5 van de Ziekenfondswet neergelegde verplichting om ervoor zorg te dragen dat de bij haar ingeschreven verzekerden hun aanspraken op verstrekkingen tot gelding kunnen brengen. Daarbij geldt overigens dat het nog de vraag is of, indien PWZ niet aan voormelde verplichting zou voldoen, een individuele zorgaanbieder aan artikel 8 van de Ziekenfondswet rechten jegens PWZ kan ontlenen.
5.7Vervolgens stelt [eiseres] dat PWZ handelt in strijd met het in artikel 6 van de Mededingingswet neergelegde verbod op mededingingsafspraken. [eiseres] kan zich echter niet met vrucht op voormeld artikel beroepen omdat artikel 16 van de Mededingingswet in de weg staat aan toetsing van de overeenkomst tussen PWZ en de Stichting aan artikel 6 van die wet. Die beoordeling is aan de Ziekenfondsraad voorbehouden. Het niet verstrekken van een medewerkersovereenkomst aan [eiseres] levert ook geen misbruik van machtspositie op. Uit het Consultatiedocument Richtsnoeren voor de zorgsector van de Nederlandse Mededingingsautoriteit - waarin wordt uiteengezet welke criteria gehanteerd worden bij de handhaving van onder meer het in artikel 24 van de Mededingingswet neergelegde verbod op misbruik van een economische machtspositie - blijkt immers dat PWZ niet gehouden is meer zorg in te kopen nu, zoals onder 5.4. werd overwogen, vooralsnog aannemelijk is dat PWZ voldoende zorg heeft ingekocht.
5.8Al het voorgaande voert er reeds toe dat het onder 3.1.a. gevorderde niet voor toewijzing vatbaar is. Het subsidiair gevoerde verweer behoeft daardoor geen bespreking meer.
5.9Het onder 3.1.b. gevorderde is evenmin voor toewijzing vatbaar nu geen sprake is van een contractuele band tussen [eiseres] en PWZ, op grond waarvan [eiseres] aanspraak zou kunnen maken op betaling door PWZ voor werkzaamheden die [eiseres] uit hoofde van een overeenkomst met de Stichting heeft verricht. Bovendien valt niet in te zien waarom [eiseres] haar declaraties niet, zoals voorheen, zou kunnen indienen bij de Stichting. De omstandigheid dat de overeenkomst van samenwerking inmiddels is beëindigd, behoeft daaraan niet in de weg te staan.
5.10Voor het treffen van een voorziening als subsidiair gevorderd zijn onvoldoende aanknopingspunten. De gevraagde voorzieningen zullen dan ook worden geweigerd met veroordeling van [eiseres] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding.