ECLI:NL:RBHAA:2002:AE4681

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
26 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
84274
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.J. van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over eigendomsrechten van repeater stations

In deze zaak heeft de besloten vennootschap Ballast Nedam Telecom Infrastructures B.V. (BNTI) een kort geding aangespannen tegen KPNQwest en enkele curatoren van KPNQwest N.V. De vordering van BNTI betreft de erkenning van eigendomsrechten op door haar gebouwde repeater stations in Engeland, Duitsland en Tsjechië, die zijn gerealiseerd op basis van een 'construction framework agreement' met KPNQwest. BNTI vorderde dat de gedaagden binnen twee dagen na betekening van het vonnis een schriftelijke verklaring zouden afgeven waarin de eigendomsrechten van BNTI worden erkend, en dat hen zou worden verboden om mee te werken aan de verkoop of levering van de repeater stations, op straffe van een dwangsom.

Tijdens de zitting op 21 juni 2002 heeft BNTI haar vordering toegelicht, terwijl KPNQwest verweer heeft gevoerd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eigendom van de repeater stations niet bij KPNQwest ligt, maar bij de lokale groepsmaatschappijen, die de site orders hebben geplaatst. De curatoren van KPNQwest hebben geen zeggenschap over deze lokale maatschappijen, en BNTI heeft niet aangetoond dat zij zich tot deze maatschappijen heeft gewend om haar eigendomsrechten te claimen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat BNTI ten onrechte KPNQwest en de curatoren in het kort geding heeft betrokken, en heeft de vordering afgewezen. BNTI is veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 193 aan verschotten en € 1.406,72 aan procureurssalaris. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Zaaknummer: 84274/KG ZA 02-340
Vonnisdatum: 26 juni 2002
134
RECHTBANK TE HAARLEM,
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BALLAST NEDAM TELECOM INFRASTRUCTURES B.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
procureur mr. P. Heidinga,
advocaat mr. G.M. Terlingen te Amsterdam,
-- tegen --
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KPNQWEST CORPORATE DEVELOPMENT B.V.
statutair gevestigd te Amsterdam,
2. de naamloze vennootschap KPNQWEST N.V.,
statutair gevestigd te Haarlemmermeer,
3. mr. E.T. Meijer,
wonende te Capelle aan de IJssel,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
KPNQwest N.V., gevestigd te Haarlemmermeer,
4. mr J.C. van Apeldoorn,
wonende te Amsterdam,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
KPNQwest N.V., gevestigd te Haarlemmermeer,
gedaagde partij,
procureur mr. P. Heidinga,
advocaat mr. G.C. Verburg te Rotterdam.
Eiseres zal hierna ook worden aangeduid als BNTI, gedaagden gezamenlijk als KPNQwest.
1. Het verloop van het geding
1.1 Ter terechtzitting van 21 juni 2002 heeft BNTI overeenkomstig de dagvaarding gesteld en gevorderd als hierna onder 3. weergegeven en die vordering toegelicht aan de hand van overgelegde pleitnotities. KPNQwest heeft tegen deze vordering verweer gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities.
1.2 Na verder debat in tweede termijn hebben partijen vonnis gevraagd. De uitspraak daarvan is bepaald op 5 juli 2002 of zoveel eerder als mogelijk.
2. De vaststaande feiten
2.1 In dit geding wordt van het volgende uitgegaan:
a. Gedaagde sub 1. is op 21 oktober 1999 mede namens onder meer KPNQwest Assets UK Ltd.en KPNQwest Assets Germany GmbH, met BNTI een "construction framework agreement" aangegaan (hierna ook aan te duiden als "de overeenkomst") met het oog op de bouw van zogenaamde "repeater stations" ten behoeve van het glasvezelnetwerk van KPNQwest op een aantal locaties in onder meer Engeland, Duitsland en Tsjechië.
b. In de overeenkomst wordt gedaagde sub 1 aangeduid als "THE COMPANY", BNTI als "THE CONTRACTOR", de buitenlandse KPNQwest maatschappijen als "THE CLIENT(S)" en de Repeater Stations als "the WORK".
c. Artikel 2 van de overeenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
2.Purpose of Agreement
2.1.Subject to the terms and conditions as specified in this AGREEMENT and the DOCUMENTs thereto, CONTRACTOR shall construct a minimum of fourty one (41) Repeater Stations for the respective CLIENTS within the term of this AGREEMENT. Each individual CLIENT will order by means of a SITE ORDER and CONTRACTOR will invoice the respective CLIENT the CONTRACT PRICE as specified in the SITE ORDER.
(…)
2.3.Parties hereby acknowledge and agree that SITE ORDERS shall be is-sued by the CLIENT and that CLIENT shall be the owner of the WORK. Accor-dingly the CLIENT shall be invoiced by the CONTRACTOR.
2.4.In addition to this AGREEMENT Parties acknowledge and agree that the COMPANY may form new asset companies that by means of a SITE ORDER may enter into this AGREEMENT as a CLIENT.
d. Met betrekking tot de betalingscondities bevat de overeenkomst onder meer de volgende bepaling:
4.5.After the Company has submitted the FINAL SITE ACCEPTANCE NOTICE and after the reception by the CLIENT of the invoice all payments shall be made by the CLIENT within 30 days after reception of the invoice.
e. Op de overeenkomst zijn "General terms and conditions" van toepassing, die ten aanzien van de eigendomsovergang het volgende inhouden:
13Transfer of ownership
The ownership of materials and equipment delivered or deliverable under the AGREEMENT shall transfer to the CLIENT not later than at the time of delivery at the BUILDING SITE provided payment has been made to CONTRACTOR in the form of an GUARANTEE PAYMENT or otherwise. The ownership of the WORK shall be transferred to the CLIENT as stated in the SITE ORDER. The CONTRACTOR shall continue to bear the risk for loss of or damage to the deli-verable WORK or parts thereof until the issue of the FINAL SITE ACCEPTAN-CE NOTICE.
f. Gedaagde sub 2 heeft op 22 oktober 1999 een "parental guarantee" verstrekt, inhoudende dat zij zich jegens BNTI garant stelt voor de nakoming van de voor ge-daagde sub 1. uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen.
g. Gedaagde sub 2. is op 31 mei 2002 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mrs. Meijer en van Apeldoorn voornoemd tot curatoren.
h. KPNQwest Assets Germany GmbH is op 3 juni 2002 failliet verklaard met benoeming van een Duitse curator.
i. BNTI heeft ter zake van verrichte werkzaamheden een groot aantal facturen verstuurd aan KPNQwest Assets UK Ltd., KPNQwest Assets Germany GmbH en KNPQwest Assets Chech Sro.
3. De vordering en de grondslag daarvan
3.1 BNTI vordert, zakelijk weergegeven, dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. gedaagden hoofdelijk zal veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis een schriftelijke verklaring te doen aan BNTI, houdende de erkenning of de vaststelling van de eigendomsrechten van BNTI die voortvloeien of voortkomen uit de Construction Framework Agreement van 21 oktober 1999 en de "parental guarantee" van 22 oktober 1999 en wel meer in het bijzonder ten aanzien van de repeater stations in:
-Briar Lain, Rickinghall, Suffolk en Stepple Bumpstead, Essex in Engeland,
-Balingen in Duitsland en
-Drevice, Brelav, Bor, Kralice, Olesna, Mladotice en Hospozi in Tsjechië,
b. gedaagden zal verbieden om direct of indirect mee te werken aan de verkoop en/of de levering van de onder a. genoemde "repeater stations",
één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2 BNTI legt aan haar vordering ten grondslag dat zij uit berichten in de media heeft begrepen dat de curatoren van gedaagde sub 2. doende zijn vermogensbestanddelen van de failliet te gelde te maken. Zij heeft zich jegens de curatoren ten aanzien van de hiervoor genoemde repeater stations beroepen op het eigendomsvoorbehoud, opgenomen in artikel 13 van de op de overeenkomst van toepassing zijnde voorwaarden. De curatoren hebben daarop niet gereageerd en BNTI vreest daarom dat de curatoren haar eigendomsrechten terzake niet zullen respecteren.
4. Het verweer en de slotsom daarvan
4.1 KPNQwest heeft tegen de vordering gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing daarvan met veroordeling BNTI in de kosten van het geding. Op dit verweer zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
5. De gronden van de beslissing
5.1 De vordering betreft de eigendom van door BNTI gebouwde repeater stations in Engeland, Duitsland en Tsjechië. BNTI heeft die repeater stations gebouwd, nadat één van de KPNQwest maatschappijen ter plaatse een site order had geplaatst, zoals in artikel 2.1 van de overeenkomst is omschreven. Ingevolge artikel 2.3 van de overeenkomst worden de verrichte werkzaamheden bij de locale groepsmaatschappijen in re-kening gebracht en wordt, indien aan de terzake geldende voorwaarden is voldaan, de locale groepsmaatschappij eigenaar van de repeater stations. De repeater stations zijn derhalve eigendom van hetzij BNTI, hetzij van één van de locale groepsmaatschappijen. De bevoegdheid om de repeater stations eventueel uit het vermogen van de locale groepsmaatschappijen te vervreemden komt derhalve toe aan de bestuurders van die maatschappijen zelf en niet aan gedaagden.
5.2 Niet is aangetoond dat gedaagden zeggenschap hebben in het bestuur van de locale groepsmaatschappijen, waaraan geleverd is. De omstandigheid dat gedaagde sub 2. indirect de aandelen in de buitenlandse maatschappijen houdt, geeft haar nog geen zeggenschap in het bestuur van die maatschappijen. Die zeggenschap berust immers bij de locale bestuurders, respectievelijk de curator van de groepsmaatschappij in Duitsland. Indien de curatoren van gedaagde sub 2. haar (indirect gehouden) aandelen in de buitenlandse maatschappijen zouden vervreemden, brengt dat geen wijziging in de rechten en verplichtingen van het bestuur c.q. de curator van die groepsmaatschappijen zelf.
5.3 De conclusie van het voorgaande is dat, indien BNTI zich ten aanzien van de repeater stations op een eigendomsvoorbehoud wil beroepen, zij zich dient te wenden -hetgeen, naar ter zitting is gebleken, (nog) niet is gebeurd- tot de buitenlandse KPNQwest maatschappijen, waaraan zij geleverd heeft.
5.4 BNTI kan zich evenmin met vrucht op de door gedaagde sub 2. afgegeven "parental guarantee" beroepen. Die garantie ziet immers op verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst. De door BNTI beoogde verklaring houdende erkenning van de eigendomsrechten van BNTI, is niet als zodanig aan te merken. Daarbij komt dat de garantie slechts de verplichtingen van gedaagde sub 1. betreft, die, zoals hiervoor werd overwogen ten aanzien van de repeater stations geen zeggenschap heeft.
5.5 Reeds op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat BNTI gedaagden ten onrechte in dit kort geding heeft betrokken, zodat de vordering zal worden afgewezen, waarbij de voorzieningenrechter overweegt dat ook de andere verweren van gedaagden doel treffen. BNTI zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Gelet op het, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, volstrekt onhoudbare standpunt van BNTI en de werkzaamheden die de raadsman van KPNQwest voor het onderhavige kort geding -met de door BNTI gestelde bijzondere spoed- heeft moeten verrichten, zal het procureurssalaris worden begroot als na te melden.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
6.1 Weigert de gevraagde voorzieningen.
1.2 Veroordeelt BNTI in de kosten van het geding tot aan de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van KPNQwest begroot op € 193 aan verschotten en € 1.406,72 aan procureurssalaris.
6.3 Verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van der Meer, voorzieningenrechter van deze rechtbank, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 26 juni 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.