5. De gronden van de beslissing
5.1 Nu de restauratie-opdracht nog niet is gegund ligt primaire slechts het gevorderde verbod de opdracht aan een ander dan Pels & Van Leeuwen te gunnen, ter beoordeling voor. Voor het treffen van een dergelijke voorziening kan slechts aanleiding zijn indien buiten twijfel is dat de opdracht aan Pels & Van Leeuwen had moeten worden gegund. Dit laatste is evenwel niet door Pels & Van Leeuwen gesteld, zodat de pri-maire vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt.
5.2 Met betrekking tot de subsidiaire vordering wordt het volgende overwogen.
5.3 Pels & Van Leeuwen heeft in de eerste plaats aangevoerd dat Flentrop ten onrecht tot de gunning is toegelaten aangezien zij niet voldoet aan de minimumeis dat haar eigen vermogen minimaal € 500.000,-- euro dient te bedragen. In dit verband heeft Pels & Van Leeuwen er op gewezen dat uit de meest recent gepubliceerde jaarrekening van Flentrop blijkt dat diens eigen vermogen ƒ 400.000,-- bedraagt.
5.4 Dit betoog faalt. Uit de bij de offerte van Flentrop gevoegde jaarstukken van Flentrop Beheer B.V., de moedervennootschap van Flentrop, blijkt dat er met betrekking tot de groep waartoe Flentrop behoort sprake is van een geconsolideerde jaarrekening in de zin van artikel 2:403 BW. Bij die stand van zaken mag worden aangenomen dat er tevens sprake is van een door de moeder afgegeven aansprakelijkheidsstelling in de zin van artikel 2:403 lid 1, sub f., BW, zodat de moeder instaat voor de verplichtingen van de dochter. Niet in geschil is dat het eigen vermogen incl. stille reserves van Flentrop Beheer ¦ 1.383.550,-- bedraagt. Een en ander brengt mee dat aan het vereiste met betrekking tot het minimale eigen vermogen wordt voldaan.
5.5 Verder heeft Pels & Van Leeuwen er op gewezen dat het gunningscriterium 'de economisch meest voordelige aanbieding' is uitgewerkt in een zevental criteria, waarvan er maar liefst vier betrekking hebben op de ervaring van de inschrijver. Deze vier criteria hebben echter geen economische dimensie en mogen binnen het systeem van de Richtlijn Diensten enkel als geschiktheidscriteria, niet de gunningscriteria worden gehanteerd. Aangezien de vraag naar de geschiktheid van een inschrijver slechts bevestigend of ontkennend kan worden beantwoord had de Gemeente geen extra punten kunnen toekennen aan inschrijvers die in haar visie over meer dan het minimaal verlangde niveau van ervaring beschikken, aldus Pels & Van Leeuwen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.6 Artikel 23 van de Richtlijn Diensten maakt, evenals de andere Europese aanbeste-dingsrichtlijnen, een principieel onderscheid tussen criteria betreffende de geschiktheid van de aannemers en criteria voor de gunning van de opdracht. Artikel 23 van de Richtlijn Diensten bepaalt: 'De gunning geschiedt, met inachtneming van artikel 24, op de grondslag van de in hoofdstuk 3 vervatte criteria, nadat de geschiktheid van de dienstverleners die niet uit hoofde van art. 29 zijn uitgesloten door de aanbestedende diensten is nagegaan overeenkomstig de in de artikelen 31 en 32 vermelde criteria.'
5.7 De Richtlijn Diensten splitst met opname van de artikelen 31 en 32 de beoordeling van de geschiktheid van de dienstverleners vervolgens in twee onderdelen: de financiële en economische draagkracht (artikel 31) en de geschiktheid om diensten te verrichten (artikel 32). Beide bepalingen geven een aantal criteria aan de hand waarvan draagkracht respectievelijk geschiktheid kunnen worden beoordeeld. Wat betreft het laatste gaat het met name om de vakkundigheid, efficiency, ervaring en betrouwbaarheid.
5.8 De centrale bepaling van hoofdstuk 3 van de Richtlijn Diensten is artikel 36. Deze bepaling kent, evenals haar evenknieën in de andere Europese aanbestedingsrichtlijnen, twee gunningscriteria: hetzij alleen de prijs, hetzij, indien gunning aan de inschrijver met de economisch voordeligste aanbieding plaatsvindt, een samenstel van beoordelingscriteria die variëren al naar gelang van de aard van de opdracht, zoals de kwaliteit, de technische waarde, de esthetische en functionele kenmerken, de klantenservice en technische bijstand, de datum van en termijn voor levering en de prijs. Naar heersende opvatting geeft artikel 36 voor het geval waarin gunning aan de inschrijver met de economisch voordeligste aanbieding plaatsvindt weliswaar geen limitatieve opsomming van de in aanmerking komende beoordelingscriteria maar stelt de bepaling wel een voor al deze criteria geldend vereiste: zij dienen betrekking te hebben op de aard van de te verrichten prestatie of op de wijze van uitvoering ervan. Niet toegelaten zijn overwegingen betreffende degene die de prestatie verricht (Con-clusie A-G Darmon bij HJEG 20 september 1988, zaak 31/87). Deze beperking in de toelaatbaarheid van gunningscriteria hangt samen met het onderscheid in de Europese aanbestedingsrichtlijnen - waaronder de Richtlijn Diensten - tussen de beslissing omtrent de selectie van inschrijvers enerzijds en die omtrent de gunning anderzijds. De eerste beslissing ziet op de geschiktheid van de meedingende inschrijvers om de te gunnen opdracht uit te voeren, terwijl de tweede beslissing ziet op de kwaliteit van het door de verschillende inschrijvers gedane aanbod.
5.9 Het vorenstaande brengt mee dat de klacht van Pels & Van Leeuwen gegrond moet worden geacht voor zover de bedoelde beoordelingsmaatstaven enkel zien op zuivere ervaringseisen. Gelet op de wijze waarop de hiervoor onder 2.l. bedoelde maatstaven E. en F. zijn toegelicht en door de orgeldeskundigen zijn gehanteerd hebben deze maatstaven echter mede betrekking op de wijze van uitvoering van de restauratie. Dat is anders wat betreft de maatstaven A., C. en D, die zuivere geschiktsheidseisen vormen. In zoverre zou wellicht geoordeeld moeten worden dat de onderhavige aanbesteding niet in alle opzichten in overeenstemming met de Richtlijn Diensten is uitgevoerd.
5.10 Pels & Van Leeuwen heeft voorts aangevoerd dat de Gemeente een te groot gewicht aan de in het bestek gestelde ervaringseisen heeft toegekend.
5.11 Wat dit betreft wordt overwogen dat in zijn algemeenheid de klacht niet kan zijn dat geschiktheidseisen in relatie tot de gunningscriteria een te grote rol spelen. De geschiktheidseisen dienen te worden getoetst aan de maatstaf van artikel 32 lid 4 van de Richtlijn Diensten, inhoudende dat de aanbestedende dienst niet verder mag gaan 'dan gezien de inhoud van de opdracht verantwoord is'. Een dergelijke toetsing kan weliswaar tot het oordeel leiden dat de geschiktheiseisen overtrokken zijn, maar daarbij dient geen relatie te worden gelegd met de gunningscriteria doch met de aard van de opdracht.
5.12 Uit het per beoordelingsmaatstaf maximaal toe te kennen punten en de op deze maatstaven ter zitting gegeven toelichting blijkt dat de Gemeente veel belang hecht aan de geschiktheid van de inschrijver voor het verrichten van de op te dragen werkzaamheden. Daartoe bestaan ook goede gronden, nu de aan te besteden werkzaamheden de restauratie en reconstructie van een bijzonder orgel betreffen. Aan het onder 2.e. genoemde restauratieplan wordt in dit verband het volgende ontleend: 'Het is goed om te beseffen, dat de komst van dit specifieke orgel voor een groep organisten, en zeker niet de minste in de tijd, werd gezien als een noodzakelijk doorbraak. Men had zich internationaal geöriënteerd en was er zeker van, dat Nederland met dit orgel een instrument zou krijgen, dat verre boven alle andere orgels uitsteeg.'
5.13 Gezien de aard van een dergelijk werk moet aan een aanbestedende dienst de vrijheid worden gelaten om de meest geschikte of - indien het totaal aantal behaalde punten op de criteria die toelaatbaar zijn om de geschiktheid te toetsen dicht bij elkaar liggen - de twee meest geschikte inschrijvers te selecteren, teneinde de gunning vervolgens aan (een van) die inschrijver(s) te doen plaatsvinden. De Richtlijn Diensten beoogt immers de eerlijke concurrentie tussen de aanbieders van diensten te bevorderen. Voor een opdracht als de onderhavige, waarvan het resultaat zozeer wordt beïnvloed door de bijzondere ambachtelijke kwaliteiten van de dienstverlener en de essentie van het nagestreefde resultaat - in termen van onder meer klank, toucher en speelbaarheid - zich niet goed in een bestek laat omschrijven, zal die concurrentie met name plaatsvinden, en ook moeten plaatsvinden, op het vlak van de geschiktheid van de aanbieder. Alle overige criteria kunnen op goede gronden als hieraan ondergeschikt worden aange-merkt.
5.14 Daarmee faalt de onder 5.10 weergegeven klacht en komt het in beginsel aan op de vraag of door het cumulatief hanteren van geschiktheids- en gunningscriteria, zoals de Gemeente heeft gedaan, aan de onderhavige aanbesteding een zodanig ernstig gebrek kleeft dat tot heraanbesteding moet worden overgegaan. Hier gaat echter de vraag aan vooraf of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat heraanbesteding alsnog tot gun-ning aan Pels & Van Leeuwen kan leiden.
5.15 Op die vraag zal de voorzieningenrechter zich in het navolgende concentreren. Daarbij zal worden aangenomen dat zich bij een eventuele heraanbesteding geen andere inschrijvers melden dan bij de onderhavige aanbesteding hebben meegedaan, dat in een heraanbesteding dezelfde aanbiedingen worden gedaan en dat deze zullen worden beoordeeld aan de hand van de geschiktheids- en gunningscriteria die in de onderhavige aanbesteding zijn gehanteerd. Binnen de grenzen van deze uitgangspunten zal worden nagegaan of de kritiek die Pels & Van Leeuwen op de beoordeling van haar geschikt-heid - in relatie tot die van de overige inschrijvers - heeft geuit op een zodanig aantal punten steekhoudend is dat serieus rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat herbeoordeling van inschrijvingen in het licht van die kritiek in termen van het relatieve resultaat ten opzichte van de overige inschrijvers tot een andere beslissing omtrent gunning zou kunnen leiden. Indien dat niet het geval is, moet worden geconcludeerd dat Pels & Van Leeuwen niet voldoende belang heeft bij de door haar subsidiair gevraagde voorziening.
5.16 Dit brengt dus mee dat waardering van de offerte van Pels & Van Leeuwen door de gemeente op haar deugdelijkheid wordt getoetst. Daarbij verdient aantekening dat het hier in wezen gaat om de toetsing van een door het College van Burgemeester en Wethouders overgenomen deskundigenadvies. Dat de beide opstellers van dit advies als autoriteiten op hun respectieve vakgebieden hebben te gelden is door Pels & Van Leeuwen niet in twijfel getrokken en staat ook overigens buiten kijf. Uit de aard der zaak volgt voorts dat een dergelijk advies in het kader van de onderhavige procedure niet anders dan marginaal kan worden getoetst. Waar deze toetsing op neerkomt is derhalve of de tegenwerpingen die Pels & Van Leeuwen naar aanleiding van de be-oordeling van hun offerte naar voren hebben gebracht door de orgeldeskundige ir. H. Kooiker ter zitting voldoende gemotiveerd zijn weerlegd.
A: Ervaring met de restauratie van grote romantische orgels