ECLI:NL:RBHAA:2002:AF1850

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
18 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
85861/KG ZA 02-464
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot DNA-test in het kader van vaderschap en belangenafweging

In deze zaak, die voor de Rechtbank Haarlem werd behandeld, heeft eiser, wonende te Heemskerk, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, eveneens wonende te Heemskerk, met als doel te verkrijgen dat gedaagde meewerkt aan een DNA-test van hun minderjarige zoon M. Eiser vordert dat de voorzieningenrechter gedaagde veroordeelt om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis medewerking te verlenen aan deze test, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag bij niet-naleving. Eiser stelt dat hij gerede twijfel heeft over zijn biologische vaderschap van M., wat gedaagde ontkent. De voorzieningenrechter heeft op 18 oktober 2002 uitspraak gedaan.

Tijdens de zitting op 8 oktober 2002 heeft eiser zijn vordering toegelicht, terwijl gedaagde verweer heeft gevoerd en een voorwaardelijke vordering in reconventie heeft ingesteld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat partijen een affectieve relatie hebben gehad en dat op 26 april 2000 hun zoon M. is geboren. Eiser heeft zijn vordering onderbouwd met de stelling dat hij al geruime tijd in het ongewisse verkeert over zijn vaderschap, terwijl gedaagde weigert medewerking te verlenen aan de DNA-test.

De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen. Eiser heeft geen concrete aanwijzingen gegeven voor zijn twijfels over het vaderschap, terwijl gedaagde heeft ontkend dat er andere mannen betrokken waren bij de conceptie van M. De voorzieningenrechter concludeert dat de belangenafweging in het voordeel van gedaagde uitvalt, waardoor de gevraagde voorziening wordt geweigerd. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat ieder van partijen de eigen kosten draagt. De voorwaardelijke reconventionele vordering van gedaagde wordt niet ingesteld, omdat de hoofdvordering is afgewezen.

Uitspraak

Zaaknummer: 85861/KG ZA 02-464
Vonnisdatum: 18 oktober 2002
657
RECHTBANK TE HAARLEM,
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
Eiser,
wonende te Heemskerk,
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
procureur mr. W.C. Dieleman,
-- tegen --
Gedaagde,
wonende te Heemskerk,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
procureur mr. M.M.G. Weel-Krimp.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als eiser respectievelijk gedaagde
1. Het verloop van het geding
1.1 Ter terechtzitting van 8 oktober 2002 heeft eiser overeenkomstig de dagvaarding gesteld en gevorderd als hierna onder 3. weergegeven en die vordering toegelicht. gedaagde heeft tegen deze vordering verweer gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities en heeft vervolgens een voorwaardelijke vordering in reconventie ingesteld als hierna onder 5. vermeld.
1.2 Na verder debat in tweede termijn hebben partijen vonnis gevraagd. De uitspraak daarvan is bepaald op 18 oktober 2002 of zoveel eerder als mogelijk.
2. De vaststaande feiten
In dit geding wordt van het volgende uitgegaan:
a. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
b. Op 26 april 2000 is uit gedaagde een zoon geboren, M.. Gedurende het conceptietijdvak bestond voornoemde relatie.
3. De vordering in conventie en de grondslag daarvan
3.1eiser vordert, zakelijk weergegeven, dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad gedaagde veroordeelt om na betekening van het ten deze te wijzen vonnis binnen een termijn van zeven dagen medewerking te verlenen aan een DNA-test met de minderjarige M., op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag, voor iedere dag of gedeelte daarvan, dat gedaagde in gebreke blijft aan het ten deze te wijzen vonnis te voldoen, met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure.
3.2 eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij als gevolg van uitlatingen van gedaagde gerede twijfel heeft over de vraag of hij de biologische vader is van M.. gedaagde weigert medewerking te verlenen aan een DNA-test. gedaagde dient simpelweg toe te staan dat er wangslijmvlies bij M. wordt afgenomen. Uit deze test kan onomstotelijk worden vastgesteld of eiser M.' biologische vader is. eiser verkeert al geruime tijd, ongeveer tweeëneenhalf jaar, in het ongewisse.
4. Het verweer in conventie en de slotsom daarvan
gedaagde heeft tegen de vordering gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing daarvan. Op dit verweer zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
5. De voorwaardelijke vordering in reconventie en de grondslag daarvan
Voor zover de voorzieningenrechter gedaagde zou veroordelen mee te werken aan een DNA-test, af te nemen bij M., vordert gedaagde, zakelijk weergegeven, dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad eiser veroordeelt tot betaling van de DNA-test en hem veroordeelt in de kosten van dit geding.
6. Het verweer in voorwaardelijke reconventie
eiser heeft zich na wat discussie ter zitting gerefereerd.
7. De gronden van de beslissing
In conventie
7.1De voorzieningenrechter begrijpt de vordering van eiser aldus, dat deze is gericht tegen gedaagde in haar hoedanigheid van met het ouderlijk gezag beklede ouder van de minderjarige M..
7.2 Ter beantwoording van de vraag of de vordering voor toewijzing in aanmerking komt, dient een weging van de over en weer in het geding zijnde belangen plaats te vinden. Naar eiser heeft gesteld bestaat zijn belang daarin dat hij absolute zekerheid wil verkrijgen over de vraag of hij de biologische vader van M. is. Hiertegenover staat het aan gedaagde toevertrouwde belang van M. bij behoud van zijn lichamelijke integriteit, hetgeen impliceert dat gedaagde niet zonder goede grond gedwongen kan worden M. te onderwerpen aan onderzoeken aan zijn lichaam of van erfelijk materiaal.
7.3 In het kader van de hiervoor genoemde belangenafweging verdient opmerking dat gedaagde zich van de geboorte af aan op het standpunt heeft gesteld dat eiser de biologische vader van M. is en dat zij onweersproken heeft opgemerkt dat ook eiser daaraan aanvankelijk niet twijfelde. Die twijfel is volgens gedaagde pas opgeworpen nadat partijen over andere kwesties, zoals de verdeling van wat antieke bordjes, conflicten hadden gekregen en wordt door haar gekwalificeerd als "juridisch stalken". Gedaagde heeft verder aangevoerd dat er geen enkele grond is voor (redelijke) twijfel aan het biologisch vaderschap van eiser. gedaagde heeft daarbij gerefereerd aan een gesprek tussen partijen waarin eiser een concrete datum en plaats zou hebben geopperd waarop M. zou zijn verwekt.
7.4 Voor toewijzing van de vordering bij wijze van voorlopige voorziening is slechts plaats als eiser bij die vordering een spoedeisend belang heeft. Voor zover dat belang er in bestaat dat eiser een eventueel omgangsrecht met M. wenst te effectueren is het onvoldoende voor de gevraagde voorziening omdat voor een daartoe strekkend verzoek de erkenning van eisers vaderschap door gedaagde het vertrekpunt kan zijn.
7.5 Bedoeld belang zou wel daarin kunnen zijn gelegen dat eiser het omgangsrecht met M. enkel wil realiseren indien voor hem iedere twijfel omtrent het biologische vaderschap is uitgesloten. Wil een dergelijk belang grond kunnen zijn voor toewijzing van de vordering dan is het vereist dat eiser redelijke gronden voor zijn twijfel kan geven.
7.6 De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiser in dit laatste niet is geslaagd. gedaagde heeft de door de voorzieningenrechter aan haar gestelde vraag of zij met andere mannen dan eiser in de conceptieperiode omgang heeft gehad stellig ontkennend beantwoord. eiser heeft tegenover deze ontkenning geen concrete aanwijzingen gesteld die zijn -kennelijk eerst later opgekomen- twijfel aan zijn biologisch vaderschap kunnen rechtvaardigen. De opmerking "M. lijkt niet op mij" is daartoe onvoldoende. Dat gedaagde van twee van haar vier andere kinderen zou hebben gezegd dat de wettelijke vader een ander is dan de biologische, is door gedaagde bestreden.
7.7 Het voorgaande brengt met zich mee dat de belangenafweging in het voordeel van gedaagde dient uit te vallen. De gevraagde voorziening zal dan ook worden geweigerd.
7.8 Nu partijen een affectieve relatie hebben gehad zullen de proceskosten worden gecompenseerd aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
In voorwaardelijke reconventie
7.9 Nu de voorziening in conventie wordt geweigerd, is aan de voorwaarde voor de reconventionele vordering niet voldaan, zodat de voorzieningenrechter verstaat dat deze vordering niet is ingesteld.
8. De beslissing
De voorzieningenrechter:
In conventie
Weigert de gevraagde voorzieningen.
Compenseert de proceskosten aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
In reconventie
Verstaat dat de vordering niet is ingesteld.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman, voorzieningenrechter van deze rechtbank, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 18 oktober 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.
_____
4
Zaaknr/rolnr: 85861/KG ZA 02-464