ECLI:NL:RBHAA:2002:AF2054

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
9 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02-1810 en 02-1811
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • F.F.W. Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake ligplaatsvergunning voor het schip 'de Linquenda'

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 9 december 2002 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van de Stichting Jan Rodinkboot i.o., de Stichting Dak- en Thuislozen Verbond, en de Stichting Informatiesteunpunt GGZ. Het verzoek was gericht tegen het besluit van de burgemeester en wethouders van Haarlem, waarin de aanvraag voor een ligplaatsvergunning voor het schip 'de Linquenda' werd geweigerd. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de gevraagde voorziening in beginsel niet kan worden toegewezen, omdat deze niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die een vergaande voorlopige voorziening rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft echter ook vastgesteld dat de weigering van de ligplaatsvergunning niet goed gemotiveerd was, en dat er twijfels bestonden over de deugdelijkheid van het besluit van 4 december 2002, dat de ontruiming van het schip inhield. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk besloten om het besluit van 4 december 2002 te schorsen, omdat de belangen van verzoekster zwaarder wogen dan die van de gemeente. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen zwaarwegende belangen van de gemeente zijn aangevoerd die de ontruiming rechtvaardigen, terwijl de belangen van de verzoekster, die zich inzet voor de huisvesting van dak- en thuislozen, aanzienlijk zijn. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier H.J. Groot en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Reg. nr: Awb 02 - 1810 en Awb 02 - 1811
Uitspraakdatum: 9 december 2002
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
op een verzoek om voorlopige voorziening
artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht
in de zaak van:
1. de Stichting Jan Rodinkboot i.o.,
2. de Stichting Dak- en Thuislozen Verbond, en
3. de Stichting Informatiesteunpunt GGZ,
alle zetelende te Haarlem,
verzoeksters,
gemachtigde namens verzoekster 2: A.A.W. de Vries,
-- tegen --
burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerders,
gemachtigden: J. Abdelmouhim, medewerkster beleids- en managementondersteuning, en H.J. Duits, medewerker bij verweerders gemeente.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 18 november 2002 (CH 2002/2005) is namens verweerders aan verzoekster 2 meegedeeld dat, gelet op het feit dat op dat moment geen plek beschikbaar is voor het schip "de Linquenda" met een voorziening voor de opvang van dak- en thuislozen, op grond van artikel 6 lid 4 en artikel 9 van de Scheepvaart- en Havenverordening de aangevraagde vergunning voor een ligplaats wordt geweigerd. Verzoekster wordt tot 1 december 2002 in staat gesteld een andere oplossing buiten Haarlem te zoeken. Tevens wordt gemeld dat op grond van voormeld besluit exploitatie is verboden. De op het schip aanwezige personen krijgen uit humanitaire overwegingen de kans om binnen één week een ander onderkomen te zoeken.
Tegen dit besluit hebben verzoeksters bij brief van 6 december 2002 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 december 2002 (CH 2002/2110) is namens verweerders aan verzoekster 2 de last opgelegd de opvang van dak- en thuislozen op het schip "de Linquenda" voor maandag 9 december 2002 te beëindigen wegens overtreding van artikel 9 van de Scheepvaart- en havenverordening. Wanneer verzoekster hieraan geen gevolg gehoor geeft, zal de gemeente op maandag 9 december 2002 overgaan tot ontruiming van het schip.
Tegen dit besluit hebben verzoeksters bij brief van 6 december 2002 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 5 december 2002 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 9 december 2002, alwaar verzoekster 2 is verschenen bij gemachtigde voornoemd. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door gemachtigden voornoemd.
Voorts is verschenen [eigenaar], eigenaar van het schip "de Linquenda".
2. Overwegingen
2.1. De beoordeling van het verzoek draagt een voorlopig karakter en is niet bindend in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Algemene wet bestuursrecht) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.3. Met betrekking tot de vraag of verzoekster 1 en verzoekster 3 als belanghebbenden bij de bestreden besluiten kunnen worden aangemerkt, overweegt de president dat die vraag bij de behandeling van de door bedoelde verzoeksters ingediende bezwaarschriften door verweerders moet worden behandeld. Nu verzoekster 2 in beide besluiten geadresseerde is, zal de voorzieningenrechter alleen de rechtstreeks bij de besluiten betrokken belangen van verzoekster 2 in procedure betrekken.
2.4. Bij brief van 5 november 2002 heeft de wethouder van Milieu, Cultuur, Coördinatie Stedelijk Beheer, Welzijn, Volksgezondheid en Zorg en Voorziening aan verzoekster 2 verzocht voor de exploitatie van een boot met 13 kamers voor het onderbrengen van dak- en thuislozen, gezinnen en personen een plan van aanpak in te dienen, waarin onder meer is beschreven op welke manier wordt voorzien in de professionele intake en begeleiding van de mensen die op de boot worden opgevangen. Daarnaast is verzocht om een actuele begroting waarin de financiering van de kosten tot uitdrukking wordt gebracht.
2.5. Bij brief van 17 november 2002 hebben verzoeksters een aanvraag voor een ligplaatsvergunning bij verweerders ingediend.
2.6. Bij brief van 18 november 2002 is namens verzoeksters een subsidieaanvraag bij verweerders ingediend voor opvang na huisuitzetting e.d. en resocialisatie.
2.7. Blijkens artikel 1 van de Scheepvaart- en havenverordening van de gemeente Haarlem (verder: de Verordening), regelende de werkingssfeer van deze verordening, heeft de Verordening tot doel de regeling van het scheepvaartverkeer en de openbare orde en veiligheid.
2.8. Ingevolge artikel 6, vierde lid, van de Verordening is het verboden met een vaartuig te meren op een plaats, waarvoor het college van burgemeester en wethouders heeft bepaald dat deze uitsluitend is bestemd tot ligplaats voor nader aangeduide categorieën van vaartuigen, waartoe vaartuig niet behoort.
2.9. Artikel 9 (Bedrijfsvaartuigen e.d.) van de Verordening bepaalt: Het is verboden een vaartuig als bedrijfsschip te exploiteren.
2.10. In artikel 5, eerste lid, van de Verordening is bepaald, voor zover hier van belang, dat de verboden genoemd in de artikelen 6, vierde lid, en 9 van deze verordening niet gelden voor degene die handelt met vergunning van het college van burgemeester en wethouders.
2.11. Verweerders hebben aan hun weigering om aan verzoekster 2 een ligplaats- en exploitatievergunning te verlenen ten grondslag gelegd dat op dit moment de oevers van het Spaarne -waaronder de locatie ten zuiden van de Waarderbrug- beleidsmatig voor een belangrijk deel zijn aangewezen voor diverse categorieën schepen waartoe het onderhavige schip niet behoort.
2.12. Verzoekster 2 wenst als voorlopige voorziening dat zij in het bezit komt van een ligplaats- en exploitatievergunning. Daartoe voert zij aan dat het schip thans, op aanwijzing van de gemeentelijke autoriteiten, ligplaats heeft ingenomen op een locatie ten noorden van de Waarderbrug, doch een andere door verweerders aan te wijzen locatie geen bezwaar is. Daarnaast is er een stijgende behoefte aan opvangmogelijkheden voor dak- en thuislozen.
2.13. Met dit verzoek wordt beoogd te bereiken dat verzoekster wordt behandeld als ware zij in het bezit van een ligplaatsvergunning. Dienaangaande wordt door de voorzieningenrechter overwogen dat zulks in beginsel de toepassing van artikel 8:81 van de Awb te buiten gaat, aangezien hetgeen als voorziening verlangd wordt op voorhand geen voorlopig karakter draagt en daardoor tot een te vergaande voorziening kan strekken. Dit wordt alleen anders als zeer bijzondere omstandigheden nopen tot een dergelijke vergaande voorlopige voorziening. Daarvoor is, mede gelet op hetgeen hierna bij 2.27 wordt overwogen omtrent de gevraagde voorziening inzake het gewraakte besluit van 4 december 2002 in relatie tot het verhandelde ter zitting, thans geen sprake.
Wel overweegt de voorzieningenrechter met betrekking tot de gevraagde ligplaatsvergunning nog het volgende.
2.14. Op 15 november 2002 is het schip, op aangeven van de Havenmeester, van de ingenomen locatie ten zuiden van de Waarderbrug verplaatst naar een ligplaats ten noorden van de Waarderbrug. Naar ter zitting door de gemachtigde van verweerders is meegedeeld en blijkt uit de kaart "Aanwijzing oevers bestemd voor bepaalde categorieën van vaartuigen" is de thans door het schip ingenomen locatie aangewezen als ligplaats voor een bunkerschip (locatie 9). Door de gemachtigde is voorts meegedeeld dat die locatie een vaste ligplaats zou worden doch dat de komst van een bunkerschip aldaar thans niet meer aan de orde is.
Nu verweerders in hun besluit van 18 november 2002 hebben overwogen dat, nu er op voorhand geen geschikte locatie beschikbaar is voor het schip, er evenwel in een later stadium -indien noodzakelijk- opnieuw gekeken kan worden of een ligplaats langs de Spaarneoever voor een dergelijke voorziening gecreëerd kan worden, dienen zij in heroverweging, nu het schip een ligplaats heeft toegewezen gekregen die in het kader van de verordening expliciet als vaste ligplaats door verweerders is aangewezen, aan dit punt bijzondere aandacht te besteden.
Te meer nu zij voorts in het besluit van 18 november 2002 hebben aangegeven dat bezien moet worden of er bereidheid bestaat het beleid met betrekking tot de aanwijzing oevers te wijzigen.
2.15. Zoals hiervoor is aangegeven is de in het besluit van 18 november 2002 vervatte weigering van een ligplaatsvergunning gemotiveerd vanwege het niet beschikbaar zijn van een geschikte ligplaats.
Ter zitting is terzake verder nog benadrukt dat bij de gemeentelijke besluitvorming verder groot gewicht is toegekend aan het feit dat er elders in Haarlem voldoende adequate opvangmogelijkheden zijn voor dak- en thuislozen.
Voor wat betreft de mogelijke beschikbaarheid van een geschikte ligplaats kan de voorzieningenrechter, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor bij 2.14 is overwogen en gelet op de ter zitting van gemeentewege gegeven toelichting, niet anders concluderen dan dat de huidige ligplaats ten noorden van de Waarderbrug op voorhand niet als ongeschikt of niet beschikbaar kan worden aangemerkt.
Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vaststelling omtrent het al dan niet in Haarlem aanwezig zijn van alternatieve opvangmogelijkheden voor dak- en thuislozen, gelet op artikel 1 van de Verordening, niet goed kan worden gezien als een bij het besluit van 18 november 2002 betrokken belang, zoals bedoeld in artikel 3:4 Awb.
2.16. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de voorzieningenrechter het zeer twijfelachtig of het bestreden besluit van 18 november 2002 in de bezwaarfase gehandhaafd kan blijven.
2.17. Ten aanzien van verweerders besluit van 4 december 2002 overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
2.18. De gemachtigde van verweerders heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang is gebaseerd op artikel 125 van de Gemeentewet in combinatie met het overtreden van artikel 9 van de Verordening. De voorzieningenrechter gaat daar vanuit. Alhoewel zulks niet uit het bestreden besluit blijkt, kan dit gebrek in de bezwaarfase worden hersteld.
2.19. Het besluit van 4 december 2002 is in mandaat genomen door de medewerkster beleids- en managementondersteuning. Gelet echter op het Delegatie- en mandateringsbesluit van de gemeente Haarlem, in werking getreden op 12 juli 2002, is voornoemde medewerkster niet gemandateerd door verweerders een dergelijk besluit te nemen. Vastgesteld moet dan ook worden dat het besluit onbevoegd is genomen. Aangezien dit gebrek in heroverweging kan worden hersteld, ziet de voorzieningenrechter op zichzelf hierin geen afzonderlijke reden het besluit te schorsen.
Wel ziet de voorzieningenrechter op grond van het navolgende aanleiding het besluit van 4 december 2002 te schorsen.
2.20. In het besluit van 4 december 2002 is overwogen dat de illegale situatie niet kan worden gelegaliseerd. Als extra reden voor de ontruiming van het schip wordt verder aangegeven dat uit een globale inspectie van de brandweer blijkt dat de veiligheid van bewoners bij een eventuele brand niet kan worden gegarandeerd.
2.21. De voorzieningenrechter stelt met betrekking tot artikel 9 van de Verordening vast dat deze verbodsbepaling dermate algemeen en ruim is geformuleerd, dat het nog maar zeer de vraag is of de gemeentelijke regelgever daarmee niet de uit artikel 108 Gemeentewet of andere toepasselijke hogere regelgeving voortvloeiende grenzen van zijn verordenende bevoegdheid heeft overschreden. Er is derhalve gerede twijfel mogelijk over de verbindendheid van deze bepaling.
Voor de ter zitting van gemeentewege dienaangaande gegeven opvatting dat artikel 9 alleen betrekking heeft op vaartuigen die een ligplaats hebben ingenomen, vindt de voorzieningenrechter voorshands geen steun in de Verordening.
2.22. Met betrekking tot het brandveiligheidsaspect is namens verzoekster 2 ter zitting een brief van 6 augustus 2001 van de brandweer van Purmerend overgelegd, inhoudende de bevestiging dat het betreffende schip aan de eisen van de gebruiksvergunning krachtens de in Purmerend vigerende Bouwverordening voldoet. Ter zitting is, namens verzoekster 2, door de eigenaar van het schip "de Linquenda" verder aangegeven en met stukken onderbouwd, dat het schip medio 2001 door de Scheepvaartinspectie is goedgekeurd, waarbij ook expliciet de brandveiligheidsaspecten in de woon- en verblijfsruimten zijn betrokken.
Daartegenover is namens verweerders ter zitting aangegeven dat de brandweer van Haarlem kennelijk een andere opvatting heeft.
Namens verzoekster 2 is een en andermaal benadrukt dat de inspectie van de Haarlemse brandweer slechts globaal was, welke observatie niet dan wel onvoldoende is weersproken door de gemachtigde van verweerders.
De voorzieningenrechter wijst er op dat het overgelegde rapport van de Haarlemse brandweer bevestigt dat het om een globale inspectie ging en verdere bestudering noodzakelijk wordt geacht. In dit verband acht de voorzieningenrechter het bepaald niet van betekenis ontbloot dat het schip "de Linquenda" recentelijk gedurende enige jaren in de gemeente Purmerend bij een instantie (COA) in gebruik is geweest ten behoeve van de opvang van asielzoekers.
Ter zitting is door eigenaar [eigenaar], onweersproken, aangegeven dat, in verband met dit gebruik in Purmerend, het schip een en andermaal is gekeurd op onder meer brandveiligheidsaspecten. Zulks was ook een basisvoorwaarde in het kader van zijn contractuele relatie met het COA.
De voorzieningenrechter acht, onder de gegeven omstandigheden en gelet op het voorgaande, het brandveiligheidsaspect niet op voorhand van doorslaggevende betekenis, terwijl bij de draagkracht vraagtekens geplaatst kunnen worden.
Dit voorlopig oordeel laat uiteraard onverlet -en ontslaat partijen ook niet van de vereiste inspanning daartoe- dat in overleg tussen verzoekster en de gemeentelijke autoriteiten bezien kan worden of de brandveiligheidssituatie op "de Linquenda" nog voor verbetering vatbaar is.
2.23. Resumerend stelt de voorzieningenrechter vast dat het besluit van 4 december 2002 naar zijn oordeel in de bezwaarfase niet ongewijzigd kan worden gehandhaafd. Daarvan uitgaande moet de vraag worden beantwoord of zulks moet leiden tot honorering van het aan de orde zijnde verzoek om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag positief.
Los van de twijfels over de deugdelijkheid van het besluit, zijn van gemeentewege geen zwaarwegende belangen aangevoerd waaraan doorslaggevende betekenis moet worden gehecht.
Daartegenover staan wel zwaarwegende belangen van verzoekster 2, temeer nu het om de huisvesting gaat van personen met een bijzondere achtergrond. Aan die belangen dienen in dit geval dan ook een groter gewicht te worden toegekend dan aan de gepretendeerde belangen van verweerders.
Het verzoek om een voorlopige voorziening, inhoudende schorsing van het bestuursdwangbesluit van 4 december 2002, zal dan ook worden gehonoreerd.
2.24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Niet gebleken is dat verzoekster voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.
2.25. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog het navolgende.
2.26. Bij besluit van 4 december 2002 (CH 2002/2104) is de eigenaar van het schip, de heer [eigenaar], onder aanzegging van bestuursdwang, gelast voor woensdag 11 december 2002 het schip uit Haarlem te verwijderen. Indien het schip niet tijdig is verwijderd, zal deze worden weggesleept naar een bewaarhaven in Amsterdam.
2.27. Uit de zich in het dossier bevindende stukken, alsmede het verhandelde ter zitting, maakt de voorzieningenrechter op dat verweerders de verwijdering van het schip hebben verbonden aan de voorwaarde dat het schip ook ontruimd dient te zijn. Nu verweerders besluit tot ontruiming zal worden geschorst, gaat de voorzieningenrechter er van uit dat ook aan de aanschrijving tot verwijdering van het schip door de eigenaar gedurende de schorsingstermijn geen gevolg behoeft te worden gegeven.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter
3.1. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening inzake het besluit van 18 november 2002 (CH 2002/2005) af;
3.2. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening inzake het besluit van 4 december 2002 (CH 2002/2110) toe en schorst dat besluit tot zes weken na de verzending van de beslissing op bezwaar;
3.3. gelast dat de gemeente Haarlem het door verzoekster 2 in de procedure Awb 02/1811 betaalde griffierecht van € 218,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.F.W Brouwer, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van H.J. Groot, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 december 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op :
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
- 7 -