ECLI:NL:RBHAA:2002:AN7515

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
8 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
74355/01
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van Zutphen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatieverplichtingen na ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 8 januari 2002 uitspraak gedaan in een alimentatiekwestie tussen een man en een vrouw, die eerder met elkaar gehuwd waren. De man verzocht de rechtbank om de door hem verschuldigde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met terugwerkende kracht op nihil te stellen, omdat hij door een ontslag op staande voet in financiële problemen was geraakt. De vrouw heeft het verzoek van de man gemotiveerd bestreden, onder andere door te stellen dat de man niet in zijn onderhoud kan voorzien en dat hij mogelijk inkomen uit koopsompolissen zou kunnen genereren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man door zijn ontslag op staande voet een lager inkomen heeft en dat hij zijn onderhoudsverplichtingen jegens de vrouw niet meer kan nakomen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de onzekerheid rondom de ontslagprocedure en de gevolgen daarvan voor de financiële situatie van de man. De vrouw heeft op haar beurt ook bijstand moeten aanvragen, wat de situatie verder compliceert.

Na beoordeling van de feiten en omstandigheden heeft de rechtbank besloten dat het verzoek van de man tot nihilstelling van de alimentatieverplichting gegrond is. De rechtbank heeft bepaald dat de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van een bepaalde datum op nihil wordt gesteld, en dat de man is gekweten van hetgeen hij tot die datum aan de vrouw heeft betaald. Deze beslissing is genomen in het belang van beide partijen, gezien de financiële situatie van de man en de vrouw.

Uitspraak

Zaaknummer : [zaaknummer]
Datum beschikking: [datum beschikking]
BESCHIKKING VAN DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE HAARLEM, ENKELVOUDIGE KAMER VOOR FAMILIEZAKEN,
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de man,
procureur mr. R.B.M. van Poorten,
--tegen--
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de vrouw,
procureur mr. S. Wieberdink.
1. De loop van het geding
Voor de loop van het geding verwijst de rechtbank naar de volgende stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd is te beschouwen:
- het op [datum] ter griffie van deze rechtbank ontvangen verzoekschrift van de man, met bijlagen;
- het op [datum] ter griffie van deze rechtbank ontvangen verweerschrift van de vrouw;
- het proces-verbaal van verhoor van partijen ter zitting van deze kamer van de rechtbank van [datum];
- een op [datum] ter griffie van deze rechtbank ontvangen brief van mr. Van Poorten, met bijlagen;
- een op [datum] ter griffie van deze rechtbank ontvangen brief van mr. Van Poorten.
2 De feiten en omstandigheden
Uit de stukken en bij het verhoor van partijen is onder meer het volgende gebleken.
2.1 Partijen zijn op [datum] te [plaats] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van [datum]. Bij deze beschikking werd de vrouw tot voogdes over het minderjarige kind van partijen ([naam minderjarige]) benoemd en tevens werd bepaald dat de man met ingang van de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van dat minderjarige kind van f 450,-- per maand en een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van f 1.500,-- per maand dient te betalen.
In een op [datum] door deze rechtbank gegeven beschikking werd de beschikking
van [datum] gewijzigd , in dier voege dat de vrouw en de man gezamenlijk werden belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarige [naam minderjarige].
2.2 De man is geboren op [datum]. Hij vormt samen met de minderjarige [naam minderjarige] een eenoudergezin. Tot [datum] was hij werkzaam als [functie] bij [naam werkgever], tegen een salaris van f 6.092,96 bruto per maand. De [werkgever] heeft hem in verband met een voorgenomen reorganisatie een afvloeiingsregeling in de vorm van een suppletie op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet aangeboden, indien hij zou instemmen met een ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst per [datum]. De man heeft ingestemd door een door de [werkgever] opgestelde beëindigingsovereenkomst voor akkoord te ondertekenen. De man werd vervolgens op [datum] - voor aanvang van een ontbindingsprocedure - op staande voet ontslagen wegens diefstal of verduistering. De man heeft vervolgens een uitkering aangevraagd ingevolge de Werkloosheidswet respectievelijk Toeslagenwet. Aan de man zijn vanaf [datum] voorschotten op een WW-uitkering, een zogeheten vervolguitkering, verstrekt. Op [datum] verstreek de maximale duur van de vervolguitkering en sedert die datum had de man geen recht meer op voorschotten. De man heeft een bijstandsuitkering aangevraagd.
Zijn kale huur bedraagt f 899,67 per maand. Hij is verzekerd krachtens de Ziekenfondswet. Voor een aanvullende verzekering betaalt hij maandelijks een premie van f 25,50. Hij betaalt maandelijks f 150,-- voor een schuld bij de VSB Visa Card van f 1.500,--. In januari 2001 heeft hij f 3.780,-- betaald voor een computercursus.
2.3 De vrouw is geboren op [geboortedatum]. De alleenstaandennorm is op haar van toepassing. Zij beschikt niet over enig inkomen.
3 Het verzoek
3.1 Met als grondslag dat voormelde beschikking door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven, verzoekt de man de door hem verschuldigde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van [datum] vast te stellen op nihil, althans op een zodanig lager bedrag en per een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren en te bepalen dat de man is gekweten met hetgeen hij tot [datum] aan levensonderhoud aan de vrouw heeft uitgekeerd, zulks met uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de van de rechtbank verzochte beschikking, kosten rechtens.
3.2 De man voert daartoe aan dat hij door het ontslag op staande voet een zodanig lager inkomen is gaan genieten, dat hij thans niet langer in staat is om de hem opgelegde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw te kunnen betalen. Tot [datum] heeft hij door in te teren op zijn vermogen aan zijn onderhoudsverplichtingen jegens de vrouw kunnen voldoen. Het vermogen is op. Daarnaast is per [datum] het recht op een bij wijze van voorschot te verstrekken WW-uitkering vervallen.
4 Het verweer
De vrouw heeft het verzoek gemotiveerd bestreden.
5 Beoordeling van het verzoek
5.1 De vrouw voert op een tweetal punten verweer tegen het verzoek van de man. Zij stelt
enerzijds dat op het verzoek van de man niet kan worden beslist voor dat er in de ontslag-
procedure een definitieve beslissing is genomen. Het valt immers niet uit te sluiten dat de [werkgever] uiteindelijk wordt veroordeeld om het loon van de man door te betalen en de beëindigingsovereenkomst te gaan nakomen. In dat geval zou de man zijn verplichting gewoon kunnen nakomen.
Anderzijds stelt de vrouw dat in [jaartal] een aantal koopsompolissen van de man tot uitbetaling komen, zodat de man inkomen uit vermogen zou kunnen genereren.
5.2 De ontslagprocedure bevat zowel in tijd als in afloop een zeer onzekere factor.
Uit de overgelegde stukken en het ter terechtzitting gestelde is komen vast te staan dat de man thans geen recht meer heeft op een WW-uitkering en dat hij inmiddels bijstand heeft moeten aanvragen. Of hij deze bijstand direct zal gaan ontvangen is nog onduidelijk.
De man heeft enig vermogen, waar hij de afgelopen periode op heeft moeten interen.
Als de hoogte van dat vermogen nog een redelijk niveau heeft dan zal de Gemeentelijke
Sociale Dienst de man verplichten om eerst verder op dat vermogen in te teren, alvorens
tot het verstrekken van bijstand over te gaan.
Zowel tijdens dat eventuele interen als in de periode dat de man bijstand ontvangt zal zijn draagkracht onvoldoende zijn om enige uitkering tot levensonderhoud van de vrouw te
kunnen betalen.
De vrouw heeft - nu de man zijn betalingen van de uitkering tot levensonderhoud heeft gestaakt - eveneens bijstand moeten aanvragen.
Bij een aanhouding van de behandeling loopt de man steeds de kans dat de vrouw - die een voor executie vatbare beschikking heeft - toch tot verhaal over gaat, terwijl vast staat dat hij momenteel onvoldoende draagkracht heeft.
De Gemeentelijke Sociale Dienst die de vrouw bijstand verstrekt en die de wettelijke verplichting heeft om na te gaan of een deel van deze bijstand kan worden verhaald, zal - indien de rechtbank het verzoek tot nihilstelling van de man toewijst - met een zekere regelmaat contact zoeken met de man en hem verzoeken om zijn financiële gegevens aan hen te doen toekomen. Op het moment dat de ontslagprocedure voor de man in positieve zin is geëindigd kan de Gemeentelijke Sociale Dienst besluiten om met terugwerkende kracht verhaal op de man te zoeken. Bovendien staat het de vrouw vrij om informatie aan de man te verzoeken met betrekking tot de uitkomst van de ontslagprocedure en kan de man eigener beweging die informatie aan de vrouw te verstrekken, zodat alsdan zonodig de alimentatie kan worden aangepast dan wel die aanpassing in rechte kan worden verzocht.
Onder die omstandigheden vindt de rechtbank het niet redelijk om het verzoek van de
vrouw tot aanhouding van de behandeling van de zaak tot de datum waarop in de ontslagprocedure een definitieve beslissing is gekomen, toe te wijzen en de rechtbank zal derhalve thans op het verzoek van de man beslissen.
5.3 Tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft de vrouw gesteld dat de man meer koopsom-
polissen heeft dan hij doet voorkomen en tevens heeft zij bewijs van deze stelling aangebo-
den. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak vervolgens PRO FORMA aangehou-
den, teneinde de man in de gelegenheid te stellen de benodigde bewijsstukken van zijn koopsompolis(sen) in het geding te laten brengen en met verzoek aan de vrouw om na ontvangst van deze bewijsstukken te bepalen of zij haar bewijsaanbod wenst te handhaven, de rechtbank dienaangaande te berichten en tevens - indien het bewijsaanbod wordt ge-
handhaafd - aan te geven op welke wijze de vrouw het door haar gestelde wenst te bewijzen.
De man heeft de rechtbank en de vrouw bij brief van [datum] de benodigde bewijsstukken doen toekomen. De vrouw heeft vervolgens niets van zich laten horen.
Op grond van het bovenstaande gaat de rechtbank er van uit dat de vrouw haar stelling met betrekking tot de koopsompolis(sen) van de man inmiddels heeft ingetrokken, dan wel uiteindelijk geen mogelijkheden ziet om deze stelling aannemelijk te maken.
6 Beslissing
De rechtbank:
Bepaalt, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van deze rechtbank van [datum], dat de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van [datum] op nihil wordt gesteld en tot [datum] op hetgeen door de man is betaald, dan wel op hem is verhaald.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. van Zutphen, lid van deze kamer, en in het openbaar uitgesproken op [datum], in tegenwoordigheid van de griffier.