Zaaknummer : [zaaknummer]
Datum beschikking: [datum]
BESCHIKKING VAN DE RECHTBANK TE HAARLEM, ENKELVOUDIGE KAMER VOOR FAMILIEZAKEN,
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de man,
procureur mr. M.J. de Groot,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de vrouw,
procureur mr. P. Heidinga.
1. De loop van het geding
Voor de loop van het geding verwijst de rechtbank naar de volgende stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd is te beschouwen:
- het op [datum] ter griffie van deze rechtbank ontvangen verzoekschrift van de man, met bijlagen;
- het op [datum] ter griffie van deze rechtbank ontvangen verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de vrouw;
- de op [datum] ter griffie van deze rechtbank ontvangen reactie van de man
op het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de vrouw, met bijlagen, waarin hij verweer voert tegen het zelfstandig verzoek van de vrouw en zijn verzoek wijzigt;
- het proces-verbaal van verhoor van partijen ter zitting van deze kamer van de rechtbank van [datum];
- een op [datum] ter griffie van deze rechtbank ontvangen brief van mr. C.M. Lattmann-van der Heijde, advocaat van de man te Amsterdam, met bijlagen;
- een op [datum] ter griffie van deze rechtbank ontvangen brief van mr. E. Huikeshoven, advocaat van de vrouw te Amsterdam.
2 De feiten en omstandigheden
Uit de stukken en bij het verhoor van partijen is onder meer het volgende gebleken.
2.1 Partijen zijn op [datum] met elkaar gehuwd, welk huwelijk is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank te Amsterdam van [datum].
Bij deze beschikking is onder meer bepaald dat de man € 226,89 per maand per kind dient
te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen
[familienaam]:
- [naam minderjarige], geboren op [datum] te Amsterdam en
- [naam minderjarige], geboren op [datum] te Amsterdam.
Bij beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van [datum] is de beschikking
van de rechtbank deels vernietigd. De door de man verschuldigde bijdrage in de kosten van
verzorging en opvoeding van de minderjarigen werd met ingang van 17 februari 1999 gesteld op € 113,45 per maand per kind.
3.1 Met als grondslag dat voormelde beschikking door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven, verzoekt de man de door hem ver-
schuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van [datum] op nihil te stellen, althans te verlagen tot een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.2 De man voert daartoe aan dat sinds [datum] sprake is van een omgangsregeling tussen hem en de minderjarigen, dat sinds [datum] zijn woonsituatie is gewijzigd in die zin dat hij niet langer samen woont en de alleenstaandennorm op hem van toepassing is, dat vanaf 5 oktober 2001 zijn inkomen is gewijzigd in die zin dat hij geen inkomen uit arbeid meer geniet, maar een ziektewetuitkering en dat de rechter-commissaris in het kader van de schuldsanering heeft vastgesteld dat zijn verplichting tot het betalen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen op gespannen voet staat met het feit dat hij zijn schulden dient af te lossen.
4 Het verweer tevens zelfstandig verzoek
4.1 De vrouw heeft het verzoek van de man gemotiveerd bestreden.
4.2 Zij heeft tevens een zelfstandig verzoek ingediend. Zij verzoekt de man te veroordelen om met ingang van 27 september aan haar te betalen een bedrag van € 1.125,--, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanig datum als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
5 Het verweer tegen het zelfstandig verzoek tevens wijziging van verzoek
5.1 De man heeft het zelfstandige verzoek van de vrouw gemotiveerd bestreden.
5.2 Hij heeft tevens zijn verzoek gewijzigd in die zin, dat hij thans verzoekt om de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van de datum dat de rechter-commissaris inzake de schuldsanering heeft beslist, zijnde [datum], op nihil te stellen, althans te verlagen tot een zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
5.3 Hij voert daartoe aan dat het beleid en de algemene regelgeving inzake de schuldsanering en alimentatie inmiddels dusdanig is gewijzigd dat de alimentatie op nihil wordt gesteld indien sprake is van een schuldsanering bij de alimentatieplichtige. Er is volgens hem ook in dit verband sprake van een wijziging van omstandigheden.
6 Beoordeling van het verzoek
6.1 Vaststaat dat ten tijde van de uitspraak van het Gerechtshof van 2 maart 2000, waarbij is bepaald dat de man f 250,- per maand per kind diende bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen, de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen reeds op de man van toepassing was. Het Gerechtshof heeft de schuldsanering ook in de beoordeling betrokken doch was van oordeel dat niet het gehele door de man opgevoerde bedrag terzake van de schuldsanering bij de bepaling van zijn draagkracht in aanmerking moest worden genomen. De uitspraak van het Gerechtshof is, aangezien de man hiertegen geen cassatie heeft ingesteld, in kracht van gewijsde gegaan.
6.2 De man heeft in de eerste plaats aangevoerd dat er sprake is van een wijziging in de omstandigheden nu het beleid en de algemene regelgeving inzake de schuldsanering en alimentatie sedert de uitspraak van het Hof is gewijzigd in die zin dat de alimentatie altijd op nihil wordt gesteld indien er sprake is van een schuldsanering bij een alimentatieplich-
tige.
Nog daargelaten dat een wijziging van het beleid en de regelgeving na het in kracht van gewijsde gaan van een beslissing in zijn algemeenheid niet wordt aangemerkt als een wijziging van omstandigheden op grond waarvan een herziening van een beslissing kan worden gevraagd, is er bovendien - anders dan de man stelt - geen sprake van een vast beleid dat de alimentatie op nihil wordt gesteld indien sprake is van een schuldsanering aan de zijde van de alimentatieplichtige.
Zoals in de uitspraak van de Hoge Raad is overwogen zal de rechter bij de beoordeling van een verzoek van een alimentatieplichtige om een vastgestelde alimentatie op grond van gewijzigde omstandigheden op nihil te stellen in aanmerking kunnen nemen dat ten aanzien van de alimentatieplichtige de schuldsaneringsregeling van toepassing is en veelal de in dat verband vastgestelde feiten tot uitgangspunt kunnen nemen, maar is de alimentatierechter niet gehouden dit te doen, gelet op het verschil in strekking van beide gelijkwaardige wettelijke regelingen. Bij beide regelingen gelden immers verschillende maatstaven: bij de schuldsanering gaat het om de in artikel 288 Faillissementswet genoemde maatstaven, bij de beslissing omtrent de alimentatie gaat het om draagkracht en behoefte. De Hoge Raad laat in de uitspraak expliciet de mogelijkheid open dat een alimentatieverplichting naast de schuldsanering kan bestaan. Van een beleid, waarbij een verzoek als dat van de man altijd tot een nihilstelling dan wel een verlaging van de alimentatie moet leiden, is dus geen sprake. Van een wijziging van omstandigheden op deze grond is evenmin sprake.
6.3 De rechtbank dient thans te beoordelen of de overige door de man gestelde feiten een zodanige wijziging van omstandigheden vormen, dat de thans geldende bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen niet langer in stand kan blijven.
Van belang bij deze beoordeling is dat de man op grond van de beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van [datum] geacht wordt zijn alimentatieverplichting te voldoen uit het buiten de boedel gelaten bedrag dat gelijk is aan de beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475 d Rv. (90% van de bijstandsnorm) en de eventuele verhoging van dit vrij te laten bedrag door de rechter-commissaris met een nominaal bedrag.
Wijzigingen van omstandigheden die het buiten de boedel gelaten bedrag niet beïnvloeden kunnen in de onderhavige zaak niet tot een wijziging van de verplichting van de man leiden.
6.4 Tijdens de behandeling ter terechtzitting is komen vast te staan dat de door de man gestelde omgangsregeling, die in een beschikking is vastgelegd, tot op heden niet is nagekomen. De
rechtbank gaat er in de onderhavige zaak echter van uit dat de partijen op korte termijn er voor gaan zorgdragen dat de omgangsregeling wel zal plaatsvinden.
Nu echter de rechter-commissaris het nominaal vrij te laten bedrag van de man met de kosten van een dergelijke omgangsregeling heeft verhoogd, kan de invoering van een omgangsregeling niet leiden tot een wijziging van de thans geldende bijdrage.
6.5 De wijziging van de woonlasten van de man, door de wijziging van de huur en de verbre-
king van de samenwoning waardoor de man de woonlasten niet langer met een partner kan delen, kan eveneens niet leiden tot een wijziging van de thans geldende bijdrage, nu de rechter-commissaris in de schuldsaneringsregeling rekening heeft gehouden en nog houdt met de volledige woonlasten van de man en het buiten de boedel gelaten bedrag derhalve geen wijziging ondergaat.
6.6 De man heeft aangetoond dat er zich sedert [datum] wijzigingen in zijn inkomen hebben voorgedaan. Zo ontving hij in de periode van [datum] tot [datum] een bruto Ziektewetuitkering van € 2.519,84, in de periode van [datum] tot [datum] een bruto Werkloosheidswetuitkering van € 971,32 , in de periode van [datum] tot [datum] een bruto Werkloosheidswetuitkering van € 708,43, en in de periode vanaf [datum] tot [datum] een bruto Werkloosheidsuitkering van
€ 709,20 per vier weken. Met ingang van [datum] verwerft de man weer een inkomen uit arbeid. Dat inkomen bedraagt € 1.260,80 bruto per maand, exclusief vakantie-
toeslag.
Nu de rechter-commissaris in de schuldsaneringsregeling bij het berekenen van het buiten de boedel gelaten bedrag telkens met deze wijzigingen in inkomen heeft rekening gehou- den, kunnen ook deze wijzigingen niet leiden tot een wijziging van de alimentatieverplichting van de man.
6.7 Hoewel de rechtbank uit hetgeen de man in de onderhavige procedure heeft aangevoerd aannemelijk acht dat hij in de financiële problemen geraakt doordat zijn volledige schulden in de schuldsaneringsregeling zijn opgenomen en hij dus niet in staat is (geweest) om de alimentatieverplichting te voldoen, kan de rechtbank niet, met voorbij gaan aan de eerdere uitspraak van het Gerechtshof, een wijziging in de alimentatieverplichting van de man doorvoeren. Zijn verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
6.8 Thans komt de rechtbank toe aan het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een uitkering tot haar levensonderhoud. De rechtbank stelt allereerst vast dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek. Tussen de verzoeken van de man en de vrouw bestaat voldoende samenhang en de man is niet in zijn verdediging geschaad.
6.9 Het verzoek van de vrouw wordt echter afgewezen, nu de vrouw haar verzoek niet heeft onderbouwd en de man gedurende de periode dat de schuldsaneringsregeling van toepas-
sing is, alleen kan beschikken over een buiten de boedel gelaten bedrag, waarmee hij niet in staat is om enige uitkering tot levensonderhoud van de vrouw te kunnen betalen.
Wijst de verzoeken van de man en de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Heijning-Huydecoper, lid van deze kamer, en in het openbaar uitgesproken op [datum], in tegenwoordigheid van de griffier.