ECLI:NL:RBHAA:2002:AR4543

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
26 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98983
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en alimentatieverplichting na tweede huwelijk

In deze zaak heeft de vrouw een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarbij zij tevens vroeg om een uitkering tot levensonderhoud en pensioenverevening. De man heeft zich gerefereerd aan het verzoek tot echtscheiding, maar verzet zich tegen de verzoeken van de vrouw met betrekking tot de uitkering en pensioenverevening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onvoldoende heeft gerealiseerd dat het huwelijk niet alleen bepaalde rechten, maar ook verplichtingen met zich meebracht. De vrouw heeft verklaard dat de man haar heeft aangespoord om te hertrouwen, wat zij uiteindelijk deed, en dat zij recht heeft op een uitkering tot levensonderhoud en pensioenverevening. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw recht heeft op een uitkering tot levensonderhoud, omdat de man met het huwelijk niet alleen een bepaald doel voor ogen had, maar ook andere verplichtingen op zich nam. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw tot echtscheiding toegewezen en bepaald dat de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud moet betalen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de vrouw recht heeft op de helft van het door de man opgebouwde ouderdomspensioen tijdens het tweede huwelijk, conform de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding. Het verzoek van de man tot intrekking van de beschikking voorlopige voorzieningen is afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. E.A. Mink en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Zaaknummer : 98983/04
Datum beschikking : [datum beschikking]
IM/FT
echtscheiding
BESCHIKKING ENKELVOUDIGE KAMER VOOR FAMILIEZAKEN
in de zaak van:
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de vrouw,
procureur mr. M.D.J.M. Bruin,
-- tegen --
[naam man],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de man,
procureur mr. J.J. Zijlstra.
Verloop van de procedure
Bij verzoekschrift is door de vrouw een verzoek tot echtscheiding ingediend. Vervolgens is door haar een akte vermeerdering eis ingediend met betrekking tot de pensioenverevening subsidiair met betrekking tot de vaststelling van een uitkering tot haar levensonderhoud.
De man heeft zich gerefereerd ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding en heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken met betrekking tot de pensioenverevening en de uitkering tot levensonderhoud en heeft terzake de pensioenverevening een andersluidend verzoek ingediend en tevens een verzoek strekkende tot intrekking van de beschikking voorlopige voorzieningen.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man.
Hierna is de zitting bepaald; deze heeft op [datum] plaatsgevonden.
Beoordeling
De rechtbank komt rechtsmacht toe.
Het verzoek tot echtscheiding kan als onweersproken worden toegewezen.
De vrouw heeft in haar akte vermeerdering eis verzocht voor recht te verklaren dat zij recht heeft op de helft van het vanaf de datum van het eerste huwelijk tussen partijen door de man opgebouwde pensioen. Voorts verzoekt zij subsidiair te bepalen dat de man aan haar een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van [bedrag] per maand zal betalen. Ter terechtzitting heeft de vrouw haar verzoeken gewijzigd, in die zin dat zij haar verzoek tot pensioenverevening beperkt tot het tijdens het tweede huwelijk tussen partijen door de man opgebouwde pensioen en voorts verzoekt zij bij wijze van zelfstandig verzoek te bepalen dat de man een uitkering tot haar levensonderhoud van
[bedrag] per maand zal betalen.
De man heeft tegen de verzoeken van de vrouw verweer gevoerd. Hij voert aan dat partijen gehuwd zijn geweest van een datum in [jaartal] tot een datum in [jaartal] en dat zij opnieuw zijn gehuwd in [jaartal].
De man stelt dat de aanleiding voor het tweede huwelijk gelegen was in het feit dat zijn gezondheidstoestand in die periode dusdanig slecht was dat hij vreesde op korte termijn te zullen overlijden. Aangezien hij op dat moment niet gehuwd was, vond hij het jammer dat niemand van zijn nabestaandenpensioen zou profiteren. Omdat zijn huidige partner niet op zijn voorstel in wilde gaan om te huwen, heeft hij de vrouw ditzelfde voorstel gedaan hetgeen door haar wel werd geaccepteerd. Dit huwelijk was volgens de man dus louter een formele aangelegenheid, nu het was aangegaan om te zorgen dat de vrouw na zijn overlijden recht zou hebben op weduwenpensioen. Om die reden hebben partijen ook nooit samengewoond. Volgens de man heeft hij de vrouw geheel onverplicht en uitsluitend omdat hij ruim geld overhield van zijn pensioen, af en toe financieel wat ondersteund. Het feit dat hij daarmee op een gegeven moment is gestopt is voor de vrouw kennelijk aanleiding geweest om echtscheiding te verzoeken.
De man wijst voor wat betreft de pensioenverevening tijdens de tweede huwelijksperiode op hetgeen de Hoge Raad heeft aangegeven in haar arrest van [datum], te weten dat “de opbouw van pensioenrechten tijdens de huwelijksperiode een inspanning is van beide huwelijkspartners” en de man stelt dat duidelijk is dat daarvan in onderhavige situatie geen sprake is. Voorts stelt de man dat ook op grond van de redelijkheid en billijkheid de gevorderde pensioenverevening over de tweede huwelijksperiode dient te worden afgewezen. Ook ten aanzien van het alimentatieverzoek van de vrouw is de man van mening dat de redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen toewijzing daarvan. Immers de omstandigheden waaronder dit tweede huwelijk tussen partijen tot stand is gebracht, brengt volgens de man met zich mee dat er geen enkele grond bestaat waarop een alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw zou kunnen worden gebaseerd.
De vrouw heeft verklaard dat de man er bij haar diverse malen op heeft aangedrongen om te hertrouwen in verband met het pensioen en dat zij hierin uiteindelijk heeft toegestemd. Zij voert aan dat er hoe dan ook een huwelijk is gesloten met alle rechten en verplichtingen die daaruit voortvloeien. Volgens de vrouw wilde zij wel samenwonen met de man, maar hij niet met haar. Voorts heeft zij gesteld dat de man haar elke maand [bedrag] betaalde en dat dit bedrag steeds via hun beider zoon aan haar werd betaald, aangezien de huidige partner van de man niet op de hoogte was van het feit dat hij hertrouwd was en dat hij de vrouw maandelijks voornoemde bijdrage betaalde. De vrouw stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een huwelijk en dat zij op grond daarvan aanspraak kan maken op een uitkering tot levensonderhoud van de zijde van de man en dat zij op grond van de wet recht heeft op pensioenverevening. De vrouw stelt dat zij gelet op de hoogte van haar eigen inkomen, dat rond bijstandsniveau ligt, behoefte heeft aan een door de man te betalen uitkering tot haar levensonderhoud.
Omtrent het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een uitkering tot haar levensonderhoud overweegt de rechtbank het volgende.
Ingevolge artikel 1: 81 Burgerlijk Wetboek (BW) zijn echtgenoten elkander getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd en zijn zij verplicht elkaar het nodige te verschaffen. Bij wet van 31 mei 2001, Stb. 275 is de verplichting tot samenwoning van echtgenoten vervallen (artikel 1:83 BW oud). De wetgever achtte een dergelijke verplichting niet meer van deze tijd.
De rechtsgrond voor alimentatie is gelegen in de door het huwelijk zelf in het leven geroepen nauwe persoonlijke lotsverbondenheid van de echtgenoten, in de verantwoordelijkheid die partijen door het huwelijk zelf op zich hebben genomen onverschillig hoe zij hun huwelijk inrichten. Deze lotsverbondenheid komt tot uitdrukking in de in de wet geregelde rechten en verplichtingen en werkt na de ontbinding van het huwelijk nog door. Het verschil in rechtstoestand voor en na de ontbinding van het huwelijk komt vooral hierin uit, dat de verplichting van de echtgenoten om elkaar het nodige te verschaffen niet slechts intreedt bij de behoeftigheid, terwijl dit bij de onderhoudsverplichting na echtscheiding wel het geval is. De beantwoording van de vraag of in een bepaald geval ook daadwerkelijk alimentatie moet worden toegekend, hangt af van de feitelijke situatie waarin echtgenoten door het huwelijk en de ontbinding daarvan zijn komen te verkeren.
Nu de man evenwel stelt dat de behoefte van de vrouw aan een uitkering tot levensonderhoud en ook zijn draagkracht niet aan de orde hoeven te zijn, zal de rechtbank op dit laatste niet ingaan. Dat de man met het sluiten van het huwelijk met de vrouw kennelijk slechts één bepaald gevolg van het huwelijk voor ogen heeft gehad en zich onvoldoende heeft gerealiseerd dat door het huwelijk ook andere rechten en verplichtingen zouden ontstaan dan de door hem bedoelde, dient voor rekening van de man te komen. Derhalve zal het verzoek van de vrouw tot een uitkering tot haar levensonderhoud worden toegewezen.
Nu de vrouw haar verzoek met betrekking tot de pensioenverevening heeft beperkt tot een recht op pensioenverevening tijdens het tweede huwelijk kan bespreking van de stellingen van partijen voor wat betreft de voorliggende periode achterwege blijven.
Ingevolge artikel 1:155 BW bestaat er na echtscheiding recht op pensioenverevening overeenkomstig de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding (Wet VPS), tenzij de echtgenoten op de wijze voorzien in deze Wet de toepasselijkheid daarvan hebben uitgesloten. Hiervan is in casu niet gebleken. De Wet VPS voorziet ook niet in een clausule die het recht op pensioenverevening uitsluit op grond van de redelijkheid en billijkheid.
Derhalve zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen en het verzoek van de man terzake afwijzen.
De man heeft bij zelfstandig verzoek verzocht de beschikking voorlopige voorzieningen [datum] in te trekken. De man zal niet-ontvankelijk worden verklaard in dit verzoek, omdat een zodanige voorziening niet in art. 827 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt genoemd als een bij een verzoek tot echtscheiding dan wel scheiding van tafel en bed te vragen nevenvoorziening en dit verzoek naar het oordeel van de rechtbank evenmin aansluit bij de daar wel genoemde gevallen.
Beslissing
De rechtbank:
Spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum] in de gemeente Amsterdam met elkaar gehuwd.
Bepaalt dat de man aan de vrouw een uitkering tot haar levensonder-houd zal betalen van [datum] per maand, bij voor-uit-betaling te voldoen met ingang van de dag dat deze beschik-king is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De hiervoor vastgestelde bijdrage wordt jaarlijks van rechtswege gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.
Verklaart deze beschikking, met uitzondering van de echtscheiding, tot zover uit-voerbaar bij voorraad.
Verklaart voor recht dat de vrouw recht heeft op de helft van het tijdens het tweede huwelijk tussen partijen door de man opgebouwde ouderdomspensioen, te verevenen conform het bepaalde in de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding.
Verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot intrekking van de beschikking voorlopige voorzieningen [datum]
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A. Mink en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van [datum], in tegenwoordigheid van de griffier.