ECLI:NL:RBHAA:2002:AY6974

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 december 2002
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
79914 / HA ZA 01-1723
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens letsel na aanrijding met whiplash als gevolg

In deze zaak vordert eiseres, A.J. H-B, schadevergoeding van de gedaagde partij, N.V. Noordhollandsche van 1816, naar aanleiding van letsel dat zij heeft opgelopen door een aanrijding op 18 maart 1997. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde niet gebonden is aan de uitkomsten van eerdere deskundigenonderzoeken. De vordering betreft onder andere schadevergoeding voor gederfd inkomen en immateriële schade. De rechtbank stelt vast dat H-B als gevolg van de aanrijding een post-whiplash syndroom heeft opgelopen, maar dat de gedaagde partij niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de afgeleide schade in de vorm van misgelopen winstuitkering van de BV waarin H-B werkzaam was. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor een deskundigenonderzoek om het letsel en de gevolgen daarvan verder te onderzoeken. De rechtbank verzoekt partijen om in een comparitie van partijen te overleggen over de benoeming van deskundigen en de vragen die aan hen voorgelegd moeten worden. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

Zaaknr/rolnr: 79914/HA ZA 01-1723
Vonnisdatum: 10 december 2002
303/CW
VONNIS VAN DE RECHTBANK TE HAARLEM,
ENKELVOUDIGE KAMER,
in de zaak van:
A.J. H-B.,
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
advocaat mr. N.M. Jansen te Amersfoort,
procureur mr. J. Brons,
-- tegen --
de naamloze vennootschap N.V. NOORD-HOLLANDSCHE VAN 1816,
ALGEMENE VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ,
gevestigd en kantoorhoudende te Oudkarspel,
gedaagde partij,
advocaat mr. J. van Rhijn te Alkmaar,
procureur mr. R. Mulder.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als H-B respectievelijk Noordhollandsche.
1. De loop van het geding
1.1 Voor de loop van het geding verwijst de rechtbank naar de volgende zich in het griffiedossier bevindende gedingstukken, waarop vonnis is gevraagd:
? de inleidende dagvaarding van 7 december 2001, met aangehecht 8 producties;
? de conclusie van eis;
? de conclusie van antwoord, met 17 producties;
? de conclusie van repliek, met 18 producties;
? de conclusie van dupliek.
1.2 Nu partijen in hun processtukken in overwegende mate bedragen in guldens hebben vermeld, zal de rechtbank in de rechtsoverwegingen van dit vonnis de bedragen even-eens in guldens vermelden. Voor zover de rechtbank tot een veroordeling tot betaling van een geldbedrag komt, zal onder de rechtsoverwegingen de omrekening van gul-dens in euro's worden vermeld.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweersproken inhoud van overgelegde producties, staat in dit ge-ding het volgende vast:
a. H-B en haar echtgenoot zijn bestuurders en enige aandeelhouders van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B. & De H. B.V. (hierna aan te dui-den als 'de BV'). Vanaf eind 1995 hebben zij als enige werknemers van de BV een administratiekantoor gedreven (hierna als 'de onderneming' aan te duiden). De functie van H-B bestond daarbij uit het op parttime basis verrichten van admini-stratief/ondersteunende werkzaamheden.
b. Op 18 maart 1997 is H-B in haar bij een kruispunt stilstaande auto van achteren aangereden door een auto die werd bestuurd door L.C. B. (naar dit voorval zal hierna worden verwezen met 'de aanrijding').
c. Noordhollandsche is de verzekeraar ingevolge de Wet Aansprakelijkheidsverzeke-ring Motorrijtuigen (WAM) van de auto van L.C. B.
d. Bij brief d.d. 2 juni 1997 heeft Noordhollandsche de volledige aansprakelijkheid van haar verzekerde voor deze aanrijding erkend.
e. Een door de schaderegelaar van de verzekeraar van H-B opgemaakt 'rapport inza-ke letselschade' d.d. 22 mei 1997 maakt onder 'predispositie' melding van het vol-gende:
Cliënte kende reeds voor het ongeval nekklachten, waarbij zij ook last had van tintelingen in de linker hand en vingers, hoofdpijn en pijn in beide schouders.
De huisarts heeft deze klachten geweten aan een combinatie van spanningen en stress.
De klachten zijn behandeld met fysiotherapie, volgens cliënte met succes.
Kort voor het ongeval was cliënte klachtenvrij en uitbehandeld.
f. Een rapportage van GAK Nederland B.V. (hierna: het GAK) d.d. 4 juni 1998 ter-zake een onderzoek naar de mate van arbeidsongeschiktheid van H-B heeft als conclusie dat deze 80 tot 100% bedraagt.
g. Bij beslissing d.d. 9 juni 1998 heeft het GAK namens het Landelijk instituut soci-ale verzekeringen (Lisv) aan H-B op basis van een arbeidsongeschiktheidspercen-tage van 80 tot 100% met ingang van 17 maart 1998 een uitkering ingevolge de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ) van 70% toege-kend.
h. Dr. J.W. Stenvers, neuroloog te Amsterdam, heeft omtrent de medische klachten van H-B een rapportage d.d. 29 juni 1999 opgesteld. Deze aan de medisch advi-seur van de schaderegelaar van H-B gerichte rapportage begint met de volgende openingszin:
Op 18-6-1999 onderzocht ik op uw verzoek, gedaan in overleg met de medisch adviseur van de wederpartij de 41-jarige mevrouw A.J. H-B.(…)
? In antwoord op daartoe strekkende vragen vermeldt deze rapportage onder meer het volgende:
(…)
Bij het ongeval d.d. 18-3-1997 heeft betrokkene een postwhiplash-syndroom opgelopen met pijn en drukpijn, maar geen cervicale bewegingsbeperking en geen ernstige en cognitieve functiestoornissen.
(…)
Betrokkene heeft thans nog altijd pijn links aan het achterhoofd, uitstralend langs de nek naar de linker schouder. Ze heeft last van de ogen en met name ziet ze bij veel licht rondom alle voorwerpen zwarte draaiingen. Betrokkene is duizelig bij veel licht of veel lawaai. Betrokkene kan minder goed lezen dan voor het ongeval. Ze is emotioneel labiel en prikkelbaarder sinds het ongeval. Ze slaapt slecht sinds het ongeval. Bij neurologisch onderzoek is er als enige bij-zonderheid drukpijn suboccipitaal en op de linker musculus trapezius.
(…)
Andere factoren spelen geen rol. De huidige klachten en afwijkingen zouden niet ontstaan zijn indien betrokkene het onderhavige ongeval niet overkomen was.
(…)
Er kan mijns inziens 2 jaar en 3 maanden na het ongeval gesproken worden van een eindtoe-stand.
(…)
Er is mijns inziens sprake van een blijvende invaliditeit. Het percentage blijvende functionele invaliditeit schat ik op 5% van de gehele mens. Dit percentage is gebaseerd op het gehele beeld en met name op pijn bij postwhiplashsyndroom.
(…)
Er is bij betrokkene sprake van een verminderde belastbaarheid van de nek en schoudergordel. Als gevolg hiervan kan betrokkene niet meer langdurig aaneengesloten voorovergebogen zit-tend of staand werk verrichten. Ook kan ze niet meer dan incidenteel boven het hoofd werken of zwaar tillen. Ze is beperkt wat betreft reiken, duwen, trekken en dragen en er is sprake van een verminderde vibratiebelasting. Ook kan betrokkene minder goed lezen of op een beeld-scherm kijken. Als gevolg van deze beperkingen zijn er geen specificieke beperkingen ten aanzien van de activiteiten in het algemeen dagelijks leven. Uiteraard wordt betrokkene be-lemmerd in haar werkzaamheden bestaande uit administratieve werkzaamheden. Betrokkene kan minder goed zwaar huishoudelijk werk verrichten. Als gevolg van de ongevalsgevolgen kan ze geen orgel meer spelen en niet meer borduren en ook geen golf meer spelen. Ze kan minder goed met de kinderen spelen.
(…)
i. Ter begroting van de schade wegens verlies aan arbeidsvermogen heeft het Ad-viesbureau Van Dalen & Van der Eijk B.V. (hierna Van Dalen & Van der Eijk te noemen) in opdracht van (de schaderegelaar van) H-B een onderzoek naar de ex-ploitatiemogelijkheden van de onderneming uitgevoerd en de bevindingen hiervan in een rapport d.d. 29 december 2000 weergegeven. In antwoord op de gestelde onderzoeksvragen vermeldt dit rapport onder meer het volgende:
Mevrouw H-B verrichte voor het ongeval algemene administratieve werkzaamheden die voor-al bestonden uit het invoeren van boekhoudkundige gegevens in het boekhoudprogramma Cash. Zij deed dit in een BV waarvan zij zelf 50% van de aandelen hield (thans 49%). De eco-nomische waarde van haar arbeid is in beginsel gelijk aan de loonkosten die men in het eco-nomisch verkeer betaalt aan een administratief medewerker volgens de CAO. Rond 1996 be-droeg dit ongeveer ƒ 21,50 bruto per uur.
(…)
Mevrouw H-B zou zonder ongeval een netto salaris uit de onderneming genieten dat voor haar werkzaamheden en haar dienstverband van 75% uiteindelijk ongeveer ƒ 31.700,-- in het jaar 2000 zou bedragen. Daarnaast zou zij een aandeel van 49% in de winst van de BV hebben, wat bij uitkering van dividend zou leiden tot circa ƒ 8.000 netto per jaar. De jaarschade vanaf 2002 is ongeveer te begroten op ƒ 19.710 per jaar. In de jaren tussen het moment van het ongeval en 31 december 2001 zal de netto schade ongeveer te begroten zijn op ƒ 56.147. (…)
j. Naast een bedrag ter vergoeding van de auto-schade heeft Noordhollandsche als voorschot onder algemene titel in totaal ƒ 16.000,-- aan H-B betaald.
3. De vordering
3.1 H-B vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Noordhollandsche zal veroordelen:
1. tot betaling van het bedrag groot ƒ 543.422,56, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 maart 1997, subsidiair vanaf de dag dat de bewuste schade heeft voorgedaan, meer subsidiair vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der al-gehele voldoening;
2. met bepaling dat Noordhollandsche bij wijziging van het stelsel AAW/WAO/WAZ welke leidt tot vermindering of beëindiging van de op deze wet gebaseerde uitkering van H-B en ook bij een vermindering of beëindiging uit an-dere hoofde van de aan H-B toegekende uitkering aan H-B tot aan haar vijfenzes-tigste jaar maandelijks, althans per kwartaal, althans per een door de rechtbank vast te stellen termijn een zodanige betaling zal doen dat de negatieve gevolgen van deze stelselwijziging, althans deze vermindering of beëindiging voor H-B netto door Noordhollandsche zullen worden gecompenseerd;
3. met bepaling dat bij een eventuele wijziging van de dekking van de ziektekosten-verzekering, die leidt tot een eigen bijdrage of een eigen risico voor H-B of een buiten vergoeding laten van de kosten van fysiotherapeutische of medische behan-delingen in verband met ongevalsletsel, Noordhollandsche aan H-B jaarlijks een zodanige betaling zal doen, dat de negatieve gevolgen van deze wijziging voor H-B netto zullen worden gecompenseerd;
4. met de bepaling dat Noordhollandsche in geval de belastingdienst de bedragen of enig deel daarvan, welke door Noordhollandsche aan H-B worden betaald ter zake van verlies van arbeidsvermogen, inclusief de pensioenschade, zou belasten met inkomensbelasting en/of loon- en/of premieheffing, op eerste aanmaning van H-B aan Noordhollandsche zal vergoeden met de bevoegdheid van Noordhollandsche om op eigen kosten, op naam van H-B het standpunt van de belastingdienst tot in hoogste instantie in rechte te bestrijden;
5. tot betaling van de belasting- en pensioenschade, welke H-B ten gevolge van het onderhavige ongeval heeft geleden en zal lijden, en nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
6. in de kosten van deze procedure.
3.2 H-B legt aan deze vordering ten grondslag dat de aanrijding bij haar ernstig letsel heeft veroorzaakt. Blijkens de op verzoek van beide partijen opgemaakte rapportage van dr. Stenvers (hiervoor geciteerd onder 2.h.), zo stelt H-B, bestaat dit letsel uit een 'post whiplash syndroom', waarbij de blijvende invaliditeit op 5% van de gehele mens wordt geschat. In deze rapportage wordt verder gesteld dat deze klachten niet zouden zijn ontstaan indien H-B de huidige aanrijding niet was overkomen, zodat daarmee volgens H-B het causaal verband tussen beide is gegeven.
3.3 De gevorderde schadevergoeding bestaat in de eerste plaats uit arbeidsvermogens-schade. In dit verband stelt H-B dat zij als gevolg van het door de aanrijding opgelo-pen letsel arbeidsongeschikt is geworden. H-B is hierdoor niet in staat om haar admi-nistratieve werkzaamheden ten behoeve van de onderneming voort te zetten, terwijl ander werk binnen dit bedrijf niet voorhanden is. In het onder 2.i. genoemde rapport van Van Dalen & Van der Eijk is de netto arbeidsvermogensschade vanaf de datum van het ongeval tot en met 2001 op ƒ 56.147,-- becijferd. Uitgaande van een netto-schade van ƒ 19.710,-- per jaar wordt deze schadepost vanaf 2002 tot het vijfenzestig-ste levensjaar van H-B begroot op ƒ 295.671,68. Volgens H-B bedraagt haar totale ar-beidsvermogensschade - exclusief eventuele belasting- en pensioenschade - derhalve ƒ 351.818,68.
3.4 Verder maakt H-B aanspraak op schadevergoeding wegens verlies van zelfwerkzaam-heid. Daartoe voert H-B aan dat zij vanwege door het letsel veroorzaakte klachten niet langer in staat is om zwaardere werkzaamheden in het huishouden te verrichten. Of-schoon de Thuiszorg Zaanstreek/Waterland in een verklaring d.d. 7 mei 1998 de be-hoefte aan hulp bij huishoudelijke taken op 3 uur per week heeft gesteld stijgt deze behoefte hier inmiddels bovenuit, omdat de klachten van H-B in de loop van de tijd toenemen. In verband met financiële beperkingen, privacy binnen het gezin en de continuïteit voorziet de echtgenoot in de bedoelde hulp. Op basis van een commerci-eel uurtarief van ƒ 28,-- zijn de kosten van huishoudelijke hulp in de periode vanaf de aanrijding tot en met 2001 begroot op ƒ 24.150,--. Vanaf 2002 tot het vijfenzeventig-ste levensjaar van H-B worden deze kosten op ƒ 129.953,88 geraamd. In totaal be-draagt deze kostenpost derhalve ƒ 154.103,88.
3.5 De door het letsel veroorzaakte klachten en beperkingen rechtvaardigen volgens H-B voorts een immateriële schadevergoeding van ƒ 30.000,--.
3.6 H-B vordert tenslotte een bedrag van ƒ 7.500,-- aan diverse met het letsel samenhan-gende kosten. Dit betreft ƒ 1.772,-- aan kosten van een nieuwe bril, ƒ 1.801,28 in ver-band met de door haar beperkingen noodzakelijk geworden vervanging van de deur van de garagebox, reiskosten, telefoon-, porto- en kopieerkosten alsmede de kosten van pijnstillers en hoofdkussens.
4. Het verweer
4.1 Noordhollandsche betwist dat er bij H-B sprake is van het door haar gestelde letsel alsmede dat dit letsel door de aanrijding is veroorzaakt. In dit verband betoogt Noordhollandsche vooraleerst dat het aan de vordering ten grondslag gelegde rapport van dr. Stenvers geheel buiten haar om tot stand is gekomen. Naar de stelling van Noordhollandsche waren de schaderegelaars van partijen het er weliswaar over eens dat een medische expertise diende plaats te vinden, maar heeft de medisch adviseur aan de zijde van H-B vervolgens aan dr. Stenvers opdracht gegeven voor het door hem verrichte onderzoek zonder dat tussen partijen overeenstemming was bereikt over de persoon van de deskundige en zonder dat Noordhollandsche de deskundige vragen heeft kunnen stellen. Ook stelt Noordhollandsche dat zij geen kennis heeft kunnen nemen van het medisch dossier waarop dit onderzoek is gebaseerd. Onder verwijzing naar EHRM 18 maart 1997, NJ 1998/278 ('Mantovanelli') heeft Noordhollandsche zich op het standpunt gesteld dat de bedoelde rapportage aldus in strijd met het in arti-kel 6 EVRM neergelegde beginsel van hoor en wederhoor tot stand is gekomen en om die reden niet toelaatbaar is. Ter onderbouwing van haar betwisting voert Noordhollandsche verder aan dat H-B reeds voorafgaand aan de aanrijding last had van nekklachten en dat de stelling dat zij hiervan (korte tijd) voor de aanrijding was hersteld niet met bewijsstukken is onderbouwd.
4.2 Voorts betwist Noordhollandsche de gestelde arbeidsvermogensschade door in de eerste plaats te bestrijden dat H-B haar werkzaamheden ten behoeve van het admini-stratiekantoor niet meer kan voortzetten. De aard en de omvang van de werkzaamhe-den die H-B ten tijde van de aanrijding stelt te hebben verricht worden in dit verband betwist. De onder 2.f. genoemde rapportage van het GAK dient in de visie van Noordhollandsche buiten beschouwing te worden gelaten omdat zij op de totstandko-ming daarvan geen invloed heeft kunnen uitoefenen. Ten aanzien van het rapport van Van Dalen & Van der Eijk B.V. geldt naar de mening van Noordhollandsche evenzeer dat dit rapport eenzijdig tot stand is gekomen en om die reden niet tot (doorslagge-vend) bewijs van de beweerde schade kan dienen. In dit rapport wordt, aldus Noordhollandsche, bovendien ten onrechte geen onderscheid gemaakt tussen de scha-de van de BV en die van H-B. De BV - jegens welke er geen sprake is van onrecht-matig handelen - kan als werkgever van H-B immers haar schade verhalen voor zover deze binnen het toepassingsbereik van de ingevolge artikelen 6:107 en 6:107a BW toegekende verhaalsrechten valt.
4.3 Bij gebreke van een concrete onderbouwing betwist Noordhollandsche verder het bestaan en het causaal verband van de schade terzake verlies aan zelfwerkzaamheid, immateriële schade en diversen. Naar de mening van Noordhollandsche is de schade van H-B met betaling van de voorschotten volledig vergoed. Ook de vorderingen in-zake de stelselwijzing sociale zekerheid en wijzing van het pensioenstelsel dienen in de visie van Noordhollandsche te worden afgewezen omdat hiervoor geen grond be-staat. De gevorderde wettelijke rente kan tenslotte niet onverkort over alle toewijsbare posten worden toegewezen, aldus - nog steeds - Noordhollandsche.
5. Beoordeling van het geschil
Ten aanzien van het gestelde letsel
5.1 Partijen verschillen in de eerste plaats van mening over de vraag of en zo ja welk letsel H-B ten gevolge van de aanrijding heeft opgelopen.
5.2 H-B heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vraag dient te worden beantwoord op basis van de onder 2.h. genoemde rapportage van dr. Stenvers omdat deze rapportage op verzoek van beide partijen zou zijn opgemaakt. Bij repliek heeft H-B bovendien betoogd dat deze rapportage Noordhollandsche bindt, omdat zij hier geen enkel in-houdelijk bezwaar tegen heeft gemaakt terwijl zij wel van het deskundigenonderzoek op de hoogte was.
5.3 H-B heeft hiermee onvoldoende gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat Noordhollandsche uit hoofde van enigerlei tussen partijen gesloten overeenkomst ge-houden is zich bij de conclusies van dr. Stenvers neer te leggen. Voor zover H-B heeft willen betogen dat aan de rapportage van dr. Stenvers een status moet worden toege-kend die vergelijkbaar is met die van een op de voet van artikel 221 (oud) e.v. Rv tot-standgekomen onafhankelijk deskundigenbericht, kan zij ook daarin niet worden ge-volgd. Daargelaten de omstreden vraag of de schadebehandelaars van partijen (aan-vankelijk) overeenstemming hadden bereikt over de persoon van de deskundige, staat als onvoldoende gemotiveerd weersproken vast dat Noordhollandsche door dr. Sten-vers niet is betrokken bij het aan de rapportage d.d. 29 juni 1999 ten grondslag liggen-de onderzoek, terwijl artikel 223 lid 5 (oud) Rv bepaalt dat de deskundigen bij hun onderzoek partijen in de gelegenheid moeten stellen om opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Dat de schadebehandelaar van H-B bij brief d.d. 3 juli 2000 aan Noordhollandsche de gelegenheid heeft geboden tot het stellen van nadere vragen aan dr. Stenvers maakt het vorenstaande niet anders, aangezien dr. Stenvers zijn onder-zoek op dat moment reeds had voltooid en zijn (definitieve) rapportage had opge-maakt. In aanmerking genomen dat dr. Stenvers H-B blijkens de rapportage op 18 juni 1999 heeft onderzocht, valt zonder een nadere toelichting bovendien niet in te zien waarom niet kon worden tegemoetgekomen aan het op 21 mei 1999 door Noordhollandsche telefonisch geuite bezwaar tegen dr. Stenvers, nu zij daarbij tevens heeft aangegeven dat zij wel kon instemmen met een onderzoek door de - eveneens door H-B voorgestelde - neuroloog dr. Vos.
5.4 De rapportage van dr. Stenvers dient derhalve, gelet op de totstandkoming daarvan, als een rapport van een eigen deskundige van H-B te worden aangemerkt. Ingevolge artikel 179 lid 1 (oud) Rv is H-B gerechtigd om een dergelijk bewijsstuk ter staving van haar stellingen in het geding te brengen, aan welk recht, anders dan Noordhollandsche lijkt te veronderstellen, het genoemde arrest EHRM van 18 maart 1997 niet afdoet. Dit arrest betreft een andere, hier niet aan de orde zijnde situatie, waarbij terzake een door een Frans gerecht bevolen onafhankelijk deskundigenrapport is geoordeeld dat sprake was van schending van artikel 6 EVRM.
5.5 Noordhollandsche heeft de bevindingen van dr. Stenvers voldoende gemotiveerd betwist, met name door er op te wijzen dat H-B reeds voor het ongeval last had van nekklachten en dat daaraan in de rapportage geen aandacht wordt besteed. Uit de rap-portage valt namelijk niet op te maken dat dr. Stenvers ermee bekend was dat H-B reeds voor de aanrijding last had van nekklachten. Op basis van de (summiere) rap-portage van het GAK d.d. 4 juni 1998 is het causaal verband tussen het letsel van H-B en de aanrijding evenmin aangetoond nu deze rapportage geacht moet worden te zijn opgemaakt voor een ander doel dan het vaststellen van de aansprakelijkheid voor het letsel van de verzekerde. Ter beslissing van het onder 5.1 genoemde geschilpunt acht de rechtbank daarom een deskundigenonderzoek noodzakelijk.
5.6 De rechtbank is voornemens aan de te benoemen deskundige(n) de volgende vraagstelling voor te leggen, waarbij - behoudens een vraag naar preëxistente klachten - wordt uitgegaan van de aan dr. Stenvers voorgelegde vragen:
1. Heeft H-B ten gevolge van de aanrijding op 18 maart 1997 letsel opgelopen, en zo ja waaruit bestond dit letsel?
Indien vraag 1. bevestigend wordt beantwoord:
2. Hoe is het beloop van de behandeling tot nu geweest en wat is daarvan het resul-taat?
3. Welke klachten en afwijkingen heeft H-B thans als gevolg van de aanrijding?
4. Spelen daarbij nog andere factoren een rol, zo ja welke? Wilt u bij het beantwoor-den van deze vraag in het bijzonder aandacht schenken aan de omstandigheid dat H-B reeds voor het ongeval heeft gekampt met nekklachten, waarbij zij ook last had van tintelingen in de linkerhand en vingers, hoofdpijn en pijn in beide schou-ders, alsmede met oogklachten.
5. Is er thans naar uw mening sprake van een eindtoestand? Zo ja, per wanneer? In-dien u van mening bent dat er nog geen sprake is van een eindtoestand, waneer verwacht u deze dan?
6. Is er sprake van blijvende invaliditeit? Zo ja, op welk percentage functieverlies wordt deze door u gewaardeerd, bij voorkeur volgens de AMA-richtlijnen, 4e her-ziene druk, en de NVvN-richtlijnen?
7. Welke beperkingen bestaan er als gevolg van de afwijkingen voor het functioneren van betrokkene? Kunt u een onderscheid maken tussen:
a. activiteiten in het algemeen dagelijks leven;
b. beroepsmatige werkzaamheden;
c. bezigheden in het huishouden;
d. hobby, sport en recreatie;
8. Hoe acht u de prognose?
9. Zijn er nog therapeutische suggesties?
10. Geeft uw onderzoek overigens nog aanleiding tot het maken van opmerkingen, welke in het kader van deze procedure van belang kunnen zijn?
5.7 De rechtbank zal een comparitie van partijen gelasten om het overleg te voeren dat in artikel 221 (oud) Rv is voorgeschreven. De rechtbank verzoekt partijen tevoren over-leg te voeren teneinde te bezien of zij een eensluidend voorstel kunnen doen omtrent het aantal deskundigen en omtrent de persoon van de te benoemen deskundige(n). Daarbij doet de rechtbank de suggestie om de eerdergenoemde dr. Vos te Amsterdam als deskundige te benoemen. Voorts verzoekt de rechtbank partijen zich tevoren er-over te beraden of zij zich kunnen verenigen met de hiervoor geformuleerde vragen. Indien zij wijzigingen of aanvullingen voorstellen dienen zij dat te doen in de vorm van concrete tekstvoorstellen, bij voorkeur na onderling overleg.
5.8 Nu de bewijslast terzake het bestaan en het causaal verband van het letsel op H-B rust, is de rechtbank vooralsnog van oordeel dat zij met de betaling van het door de des-kundige verlangde voorschot dient te worden belast.
Ten aanzien van de gestelde arbeidsvermogensschade
5.9 Voor het geval in het vervolg van deze procedure komt vast te staan dat door de aanrijding letsel bij H-B is veroorzaakt, wordt ten aanzien van de gestelde arbeids-vermogensschade reeds thans het volgende overwogen.
5.10 H-B heeft haar begroting van deze schade gebaseerd op het onder 2.i. geciteerde rapport van Van Dalen & Van der Eijk. In het verlengde van het onder 5.3 overwoge-ne geldt voor dit rapport nog in sterkere mate dat het als een eigen deskundigenrapport van H-B moet worden aangemerkt, nu vaststaat dat Noordhollandsche niet is betrok-ken bij de keuze van Van Dalen & Van der Eijk als deskundige, noch bij de aan dit bureau verstrekte onderzoeksopdracht. Tevens heeft zij het onderzoek niet kunnen beïnvloeden door het stellen van vragen of het maken van opmerkingen. Het enkele feit dat Noordhollandsche niet heeft gereageerd op de door (de schadebehandelaar van) H-B bij brief d.d. 3 juli 2000 aangekondigde onderzoek van Van Dalen & Van der Eijk brengt niet mee dat zij in enigerlei opzicht aan de bevindingen van dat onder-zoek gebonden moet worden geacht, te minder nu in de bedoelde brief tevens wordt geconstateerd dat constructief overleg tussen partijen niet meer mogelijk is en de on-derhavige procedure in het vooruitzicht wordt gesteld. Het betoog van H-B dat Noordhollandsche niet geïnteresseerd zou zijn geweest in de schade-omvang is, wat hier ook van zij, onvoldoende om in dit verband een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid te kunnen rechtvaardigen.
5.11 Het door Noordhollandsche bij antwoord gehouden betoog dat het rapport van Van Dalen & Van der Eijk op grond van het in artikel 6 EVRM neergelegde fair trial be-ginsel buiten beschouwing moet worden gelaten, wordt verworpen op grond van het-geen hiervoor onder 5.4 ten aanzien van de rapportage van dr. Stenvers is overwogen. Het rapport moet worden aangemerkt als zijnde opgemaakt door een eigen deskundige van H-B en kon als zodanig in het geding worden gebracht om de gestelde arbeids-vermogensschade te onderbouwen. Aangezien in het aan de rechtbank overlegde exemplaar van dit rapport de pagina's 3 t/m 5, 9, 10, 17, 21 en 22 ontbreken wordt H-B hierbij opgedragen om voorafgaand aan de te houden comparitie een volledig exemplaar van dit rapport aan de rechtbank te doen toekomen.
5.12 Noordhollandsche heeft betwist dat H-B salaris heeft ontvangen op basis van een part-time dienstverband van 2 tot 3 uur per dag. Daarmee heeft zij de terzake het dienst-verband van H-B in het geding gebrachte salarisstroken, jaaropgave en belastingaan-gifte 1997 en bescheiden van het GAK echter onvoldoende gemotiveerd bestreden. Bovendien heeft Noordhollandsche niet (serieus) weersproken dat H-B ten tijde van de aanrijding feitelijk werkzaam was voor de BV. De stellingen van Noordhollandsche dat de onderneming voor de aanrijding 'al min of meer' was stilge-legd en dat haar activiteit 'voornamelijk' op de startfase was gericht kunnen in dit ver-band niet als een voldoende betwisting worden aangemerkt. Als vaststaand moet der-halve worden aangenomen, dat H-B ten tijde van de aanrijding 10 tot 15 uur per week in loondienst werkzaam was voor de BV.
5.13 Bij de begroting van de arbeidsvermogensschade is in het rapport van Van Dalen & Van der Eijk als uitgangspunt genomen dat deze schade bestaat uit zowel gederfd sa-laris als misgelopen dividenduitkering op haar aandelen in de BV doordat de winstop-bouw lager uitvalt dan zonder haar arbeidsongeschiktheid het geval zou zijn geweest. Anders dan Noordhollandsche blijkens haar stellingname bij antwoord (onder 4.18) en dupliek (onder 22) heeft aangenomen heeft H-B een eventuele waardedaling van haar aandelen in de BV niet aan haar aanspraak op schadevergoeding ten grondslag gelegd.
Met betrekking tot de aanspraak op vergoeding van misgelopen winstuitkering(en) wordt als volgt overwogen:
5.14 Voor zover de BV aan H-B gedurende het eerste jaar van haar arbeidsongeschiktheid op de voet van artikel 7:629 lid 1 BW loon heeft doorbetaald - het rapport vermeldt dat de betaling van het salaris na de aanrijding is beëindigd - heeft de BV ingevolge artikel 6:107a lid 2 BW jegens Noordhollandsche een zelfstandige vordering ten be-drage van het (netto) uitbetaalde loon. Waar de BV (c.q. haar werkmaatschappij De Haas Accountants B.V.) aldus de mogelijkheid heeft om terzake deze schade regres te nemen kan er voor H-B geen plaats zijn om Noordhollandsche met betrekking tot de van deze schade afgeleide winstderving rechtstreeks aan te spreken. Ook overigens bestaat echter geen grond voor het aannemen van een schadevergoedingsplicht jegens H-B wegens misgelopen winstuitkeringen, reeds omdat H-B niet heeft betwist dat de BV (c.q. De Haas Accountants B.V.) heeft nagelaten haar schade als gevolg van de arbeidsongeschiktheid van H-B te beperken door het aantrekken van een vervangende arbeidskracht, hetgeen als een reële mogelijkheid kon worden beschouwd. Bij dit oor-deel is van belang dat gesteld noch gebleken is dat een dergelijke vervangende kracht bezwaarlijk kon worden aangetrokken, dat uit de stellingname van H-B volgt dat voor haar - wat betreft aard en omvang ondergeschikte - administratieve werkzaamheden geen specifieke vooropleiding was vereist en dat volgens het rapport van Van Dalen & Van der Eijk de salariëring van H-B als marktconform kon worden aangemerkt. Slot-som is derhalve dat de eventueel gederfde winstuitkering niet in de te vergoeden ar-beidsvermogensschade kan worden betrokken.
Terzake de begroting van het gederfde salaris wordt als volgt overwogen:
5.15 Noordhollandsche heeft betwist dat het inkomen van H-B zou stijgen conform de in het rapport aangehouden staffel. Zij heeft in dat verband aangevoerd dat H-B geen boekhoudkundige opleiding heeft genoten, dat haar arbeidsinbreng in de onderneming voornamelijk op de startfase was gericht, dat de echtgenoot in februari 1997 een dienstverband bij het advocatenkantoor Caron & Stevens heeft aanvaard omdat de on-derneming onvoldoende van de grond kwam en dat de onderneming sedertdien min of meer was stilgelegd. Ook heeft Noordhollandsche gesteld dat H-B vanwege de zorg voor haar beide jonge kinderen niet voor een maatschappelijke carrière had gekozen, dat zij juist was gestopt met werken voor een filmproductiebedrijf en dat haar inzet in de onderneming mede verband hield met het feit dat zij omwille van de zorg voor haar kinderen toch thuis zou zijn.
5.16 In deze bij dupliek opgeworpen stellingen ligt de voor de begroting van de arbeids-vermogensschade relevante vraag besloten of H-B, in het geval dat de onderneming (uiteindelijk) niet levensvatbaar zou zijn, ervoor zou hebben gekozen om een ar-beidsinkomen te verwerven door het aangaan van een dienstverband bij een andere werkgever. Aangezien H-B ten aanzien van deze vraag in de onderhavige procedure nog geen standpunt heeft ingenomen zal zij hiertoe op na te melden wijze in de gele-genheid worden gesteld, waarna Noordhollandsche desgewenst een reactie kan geven.
5.17 In het rapport van Van Dalen & Van der Eijk is bij de begroting van de arbeidsvermo-gensschade voorts aangenomen dat a) H-B, in verband met het naar schoolgaan van haar jongste kind, het aantal arbeidsuren in 1999 zou hebben uitgebreid tot 0,75 fte, b) dat zij vervolgens op basis van een dienstverband van deze omvang werkzaam zou zijn gebleven, en c) dat zij met vijfenzestig jaar met pensioen zou zijn gegaan.
5.18 Teneinde tot een redelijke verwachting omtrent de toekomstige ontwikkeling van de loopbaan van H-B te kunnen komen zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stel-len om zich, bij voorkeur met statistisch materiaal van het Centraal Bureau voor Sta-tistiek onderbouwd, uit te laten over de redelijkheid van de hiervoor onder a), b) en c) bedoelde aannames. Op basis van de haar ter beschikking staande stukken is de recht-bank van oordeel dat daarbij vooralsnog in ieder geval van de volgende persoonlijke gegevens van H-B dient te worden uitgegaan:
? zij is geboren op 28 maart 1958;
? zij heeft zowel de MAVO als de HAVO-opleiding met een diploma afgerond en zij heeft verder geen opleiding gevolgd;
? zij is vanaf omstreeks haar achttiende tot omstreeks haar vijfendertigste levensjaar werkzaam geweest als administratief medewerkster;
? zij is vanaf eind 1995/begin 1996 als administratief medewerkster werkzaam ge-weest op basis van een parttime dienstverband van 10 tot 15 uur per week;
? zij is gehuwd en moeder van twee (jonge) kinderen.
5.19 Om redenen van proceseconomie zal de rechtbank de te gelasten comparitie mede wijden aan een bespreking van de wijze waarop de arbeidsvermogensschade - met in-begrip van de pensioenschade - dient te worden begroot, voor het geval komt vast te staan dat H-B door de aanrijding letsel heeft opgelopen. In verband hiermee dienen partijen de onder 5.16 en 5.18 bedoelde schriftelijke reacties uiterlijk twee weken voor de hiertoe nader te bepalen zittingsdatum aan de rechtbank te doen toekomen. Met het oog op de voortgang van de procedure zal de rechtbank tijdens de comparitie tevens met partijen van gedachten willen wisselen over de vraag in hoeverre een onafhanke-lijk deskundigenbericht ter begroting van de arbeidsvermogensschade noodzakelijk is en of een dergelijk deskundigenbericht reeds in het onderhavige stadium van de pro-cedure dient te worden bevolen. Indien de comparitie daartoe aanleiding geeft kan te-vens een schikking worden beproefd.
De vordering voor het overige
5.20 De overige stellingen en weren van partijen behoeven vooruitlopend op de te gelasten comparitie geen nadere bespreking.
5.21 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
6. Beslissing
De rechtbank:
6.1 Bepaalt dat partijen in persoon, (rechtspersonen rechtsgeldig vertegenwoordigd door een goed geïnformeerde gemachtigde), vergezeld van hun raadslieden, tot het doel als hiervoor omschreven, zullen verschijnen voor onderstaand lid van deze rechtbank, in het gerechtsgebouw aan de Jansstraat 81 te Haarlem, op een door deze in overleg met de procureurs van partijen te bepalen dag en uur.
6.2 Verzoekt partijen om binnen twee weken na heden, op de wijze als in bijlage B. 1 van het Landelijk reglement voor de civiele rol bij de rechtbanken staat aangegeven, aan de rechtbank op te geven de verhinderdata aan eigen zijde in de komende vier maanden. Indien van een partij deze opgaaf niet binnen deze termijn is ontvangen, gaat de rechtbank er van uit dat aan de zijde van die partij geen verhinderingen be-staan. De uiteindelijk bepaalde zittingsdatum wordt in de personele en ruimtelijke roosters van de rechtbank verwerkt en wordt niet meer gewijzigd.
6.3 Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Roos, lid van voormelde kamer, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 10 december 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.