ECLI:NL:RBHAA:2003:AF3275

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
13 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 03-55
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • F.F.W. Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake funderingsherstel van een woning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 13 januari 2003 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker, eigenaar van een woning in Haarlem. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Haarlem, dat hem op 3 oktober 2002 had aangesproken tot het treffen van noodzakelijke voorzieningen aan de fundering van zijn woning, omdat deze niet voldeed aan de eisen van het Bouwbesluit. De verzoeker had tot uiterlijk week 50 van 2002 de tijd gekregen om de herstelwerkzaamheden te starten, maar had hier niet aan voldaan. De gemeente had aangegeven dat bij niet-naleving de kosten van uitvoering onder bestuursdwang met 15 procent verhoogd zouden worden, met een minimum van € 250,--.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de fundering van de woning van de verzoeker niet voldeed aan de eisen van artikel 73 van het Bouwbesluit, en dat er sprake was van een gerechtvaardigde aanschrijvingsgrondslag. De rechtbank heeft de rapporten van adviesbureau Wareco en Pieters Bouwtechniek als voldoende onderbouwd beschouwd, en heeft geoordeeld dat de gemeente terecht had besloten tot het treffen van voorzieningen. De verzoeker had in het verleden al meerdere keren melding gemaakt van funderingsproblemen, maar had geen deskundige rapporten overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er geen aanleiding was om het besluit van de gemeente te schorsen, en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Reg. nr: Awb 03-55
Uitspraakdatum: 13 januari 2003
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
(artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht)
op een verzoek om voorlopige voorziening
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. M. Meerman-Padt, advocaat te Haarlem,
-- tegen --
burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerders,
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 3 oktober 2002 hebben verweerders een aanschrijving op grond van artikel 13 en 14 Woningwet doen uitgaan aan verzoeker, zijnde eigenaar van het pand [adres] [nummer] te [woonplaats]. Uit onderzoek is gebleken dat de fundering van verzoekers woning niet voldoet aan de eisen van artikel 73 Bouwbesluit. Hiervoor heeft verzoeker tot uiterlijk week 50 van 2002 de tijd gekregen om hiervoor een opdracht te doen uitgaan. In week 2 van 2003 wordt met de funderingsherstelwerkzaamheden begonnen.
Als verzoeker na het verstrijken van de termijn de genoemde voorziening niet heeft uitgevoerd dan zullen verweerders in het geval van uitvoering onder bestuursdwang de kosten van uitvoering, vanwege ambtelijke begeleiding, met 15 procent verhogen, met een minimum van € 250,--.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 13 november 2002 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 8 januari 2003 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 13 januari 2003, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door mr.ing. J.H.L.M. de Dood, ambtenaar bij de gemeente. Tevens zijn aanwezig ir. P.J.M. den Nijs, werkzaam bij de firma Wareco te Amsterdam Zuid-Oost en ing. J.J. Berkhout van Pieters bouwtechniek Haarlem.
2. Overwegingen
2.1. De beoordeling van het verzoek draagt een voorlopig karakter en is niet bindend in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 14, eerste lid, Woningwet - voor zover thans van belang - schrijven burgemeester en wethouders, indien een woning wegens strijd met de in artikel 2, eerste lid, Woningwet bedoelde voorschriften of uit anderen hoofde noodzakelijk voorzieningen behoeft, dan wel wegens strijd met de in artikel 2, tweede lid, Woningwet bedoelde voorschriften voorzieningen behoeft, degene die als eigenaar of uit anderen hoofde tot het treffen van die voorzieningen bevoegd is, aan binnen een door hen te bepalen termijn de door hen aan te geven voorzieningen te treffen.
2.3. Blijkens de wetsgeschiedenis (MvT, TK 1986-1987, 20 066, nr. 3, p. 46) is, ingeval een bestaande woning niet voldoet aan de in het Bouwbesluit gegeven voorschriften dan wel uit anderen hoofde dan wegens strijd met dat besluit, slechts sprake van een gerechtvaardigde aanschrijvingsgrondslag, indien het treffen van voorzieningen noodzakelijk is; er zal sprake moeten zijn van een situatie waarin het treffen van voorzieningen geen uitstel gedoogt.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 14 Woningwet (TK 1989-1990, 20 066, nr. 24, p.4) blijkt tevens dat artikel 14, eerste lid, Woningwet zodanig is geredigeerd dat twee verschillende situaties aanleiding kunnen vormen voor een aanschrijving als in dat lid bedoeld. De eerste situatie is, dat een woning niet voldoet aan de in het Bouwbesluit gegeven voorschriften omtrent de staat van bestaande woningen. In een dergelijk geval zal de woning het karakter van woning verliezen en niet langer mogen worden bewoond, tenzij de eigenaar van die woning de noodzakelijke voorzieningen treft waardoor de woning het karakter van woning behoudt. Burgemeester en wethouders dienen de eigenaar van de woning dan aan te schrijven tot het treffen van de noodzakelijke voorzieningen. In die situatie vloeit de noodzakelijkheid voort uit het enkele feit van het onderschrijden van het in het Bouwbesluit neergelegde minimumniveau waaraan een bestaande woning moet voldoen om geschikt te zijn voor bewoning.
2.4. Verweerders stellen zich op het standpunt dat de fundering van de woning [adres] [nummer] niet voldoet aan de bepaling in artikel 73 Bouwbesluit, (sterkte van de bouwconstructie), hetgeen bij het bestreden besluit is medegedeeld. Dit besluit is gebaseerd op het op 3 december 1998 op verzoek van de gemeente Haarlem, opgemaakt rapport van adviesbureau voor milieu- en bodemtechniek Wareco Amsterdam b.v. (hierna: Wareco), waaruit blijkt dat maatregelen ter verbetering van de originele delen van de fundering noodzakelijk zijn. Verwacht wordt dat binnen de periode van 25 jaar onacceptabele schade aan het casco te verwachten is. Op basis van de gegevens worden de woningen [adres] 1 tot en met 37 ingedeeld in kwaliteitsniveau III.
Desgevraagd heeft Wareco in een rapport van 19 september 2002 een paalberekening (draagkrachtberekening) opgesteld die zij representatief acht voor de omstandigheden bij [adres] [nummer] te [woonplaats]. In dat rapport wordt geconcludeerd dat, gezien de mate van aantasting van de grenenhouten palen, verwacht moet worden dat geen veiligheid voor zowel de draagkracht als de paalschacht meer aanwezig is. Hierbij wordt ook van belang geacht dat ten gevolge van de voortgaande aantasting van de palen de veiligheid in de loop der tijd nog verder zal afnemen. In dat verband is ook melding gemaakt van concrete verzakkingen, scheefstand en recente scheurvorming in de aangrenzende woning [adres] 21. Maatregelen aan de fundering zijn volgens Wareco dan ook noodzakelijk om belangrijke schade aan het casco te voorkomen. Ter zitting is desgevraagd door verweerders, onder verwijzing naar bijlage 1, p. 4, paalschacht houtspanning berekening, van laatstgenoemd rapport, bevestigd dat de fundering niet (meer) voldoet aan de het krachtens artikel 73 van het Bouwbesluit geldende minimumniveau. Een vertegenwoordiger van Wareco heeft zulks eveneens bevestigd.
Ter nadere onderbouwing hebben verweerders voorts, weliswaar na het bestreden besluit, een rapport uit laten brengen door Pieters Bouwtechniek Haarlem (hierna: Pieters). In dit rapport van 16 december 2002 wordt eveneens geconcludeerd dat uit de sterkteberekening van de paalschacht blijkt dat de in artikel 73 Bouwbesluit bedoelde uiterste grenstoestand van een bouwconstructie wordt overschreden.
2.5. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker bij het weerleggen van dit standpunt slechts zijn eigen visie hier tegenover heeft gesteld en dit niet nader heeft onderbouwd met bijvoorbeeld een rapport van een deskundige. Weliswaar is het rapport van Pieters opgemaakt nadat het bestreden besluit aan verzoeker kenbaar is gemaakt, doch dit rapport bevestigt hetgeen Wareco reeds eerder, alhoewel niet expliciet gesteld, had geconstateerd. Niet valt in te zien waarom verzoeker niet eerder zijn stelling door middel van een deskundige rapport kon onderbouwen.
2.6. Gesteld noch gebleken is dat de uitgebrachte rapporten van Wareco naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertonen dat verweerders het niet - of niet zonder meer - aan het bestreden besluit ten grondslag hadden mogen leggen. Verzoekers grief dat uit de funderingsinspecties van Wareco blijkt dat zijn woning het minst is verzakt, is door verweerders weerlegd met de stelling dat de verzakking ten opzichte van de andere woningen het minst is vanwege de grootte van het huis. Verzoekers grief dat de uitgebrachte rapporten onzorgvuldig zijn nu de metingen niet hebben plaatsgevonden in zijn woning [adres] [nummer] te [woonplaats], kan evenmin slagen. Verweerders hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat op basis van de beschikbare gegevens en ervaring bij andere funderingsherstelwerkzaam-heden de uitgebrachte rapporten in beginsel toereikend geacht kunnen worden voor de situatie in de woning van verzoeker. Uit de overgelegde stukken blijkt voorts dat verzoeker meer dan eens afwijzend heeft gereageerd op het verzoek van verweerders om een onderzoek dan wel schouw plaats te laten vinden in zijn woning. Dat nadien een afspraak niet is doorgegaan doet daar niet aan af. Dat verweerders in een zekere mate van aannames uit moesten gaan dient dan ook voor rekening van eiser te komen. Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoeker in 1992 aan verweerders kenbaar heeft gemaakt dat sprake is van funderingsproblemen bij zijn woning [adres] [nummer] te [woonplaats]. Verder vraagt verzoekers in zijn aan de gemeente gerichte "brandbrief" van 22 maart 1998 om een noodoplossing teneinde verdere verzakking van zijn woning tegen te gaan. Daarnaast heeft verzoeker gesteld dat, voor zover in zijn woning scheuren in de muren aanwezig zouden zijn, deze te wijten zijn aan de te zware opbouwen die gerealiseerd zijn op de woning naast hem.
De voorzieningenrechter leidt uit het een en ander dan ook af dat verzoeker in het verleden meerdere malen te kennen heeft gegeven dat er bij zijn woning sprake was van een funderingsproblematiek.
2.7. Gelet op deze feiten hebben verweerders, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, hun besluit kunnen baseren op onder meer het rapport van Wareco, waaruit kan worden afgeleid dat de fundering van de woning van verzoeker [adres] [nummer] te [woonplaats], de in de NEN 6702 bedoelde uiterste grenstoestand, als vermeld in artikel 73 Bouwbesluit heeft overschreden. Verweerders konden dan ook concluderen dat sprake is van strijd met artikel 73 Bouwbesluit.
2.8. Gegeven het karakter van artikel 14, eerste lid, van de Woningwet, kunnen verweerders, mede gelet op de concreet gebleken gevolgen van de funderingsproblematiek, in dit geval gehouden worden geacht verzoeker aan te schrijven tot het treffen van de gevraagde voorziening, namelijk het (laten) herstellen van de fundering.
2.9. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal het thans bestreden besluit in het kader van de bezwaarprocedure in essentie in stand kunnen blijven.
Dat in het kader van deze procedure verzoeker dusdanige belangen heeft waaraan doorslaggevende betekenis moet worden toegekend, waardoor het besluit moet worden geschorst totdat op het bezwaarschrift is beslist, acht de voorzieningenrechter niet aanwezig. Verzoeker heeft weliswaar in het kader van de bezwaarschriftprocedure van verweerders de gelegenheid gehad om binnen twee weken nog te reageren op het rapport van Pieters, doch dit acht de voorzieningenrechter van onvoldoende doorslaggevend belang om deswege het besluit te schorsen. Immers, het bestreden besluit dateert van 3 oktober 2002, waarbij de termijn in week 50 van 2002 afliep (vanaf 8 december 2002), terwijl het verzoek om een voorlopige voorziening eerst op 8 januari 2003 door de rechtbank is ontvangen. Niet gebleken is van omstandigheden waarom verzoeker, mede bezien in het licht van artikel 26, eerste lid, Woningwet, niet eerder een voorlopige voorziening had kunnen aanvragen. Verzoekers stelling dat in de praktijk bij het funderingsherstel vertragingen waren opgetreden, doet hier niet aan af.
2.10. Voor zover verzoeker verwijst naar een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 23 april 2002, reg.nr. Awb 02-507, bij partijen bekend, merkt de voorzieningenrechter op dat vergelijking met die zaak reeds niet opgaat nu in die zaak verweerders niet hebben aangegeven met welke bepaling van het bouwbesluit die situatie in strijd was.
2.11. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter
wijst het verzoek voor het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.F.W. Brouwer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van B.E. Willems, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op :
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.