ECLI:NL:RBHAA:2003:AF4484

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
15/094181-99
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Pijl- Van Andel
  • A. Flohil
  • M. Tarlavski- Reurslag
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Criminele organisatie betrokken bij drugssmokkel via luchthavens

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 10 februari 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de smokkel van verdovende middelen, met name cocaïne en XTC. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland en het voorbereiden van de verkoop en het vervoer van deze middelen. De tenlastelegging omvatte een periode van januari 1999 tot en met februari 2002, waarin de verdachte samen met anderen verschillende smokkelmethoden toepaste, waaronder het gebruik van cateringtrolleys en bloemenvracht om cocaïne Nederland binnen te brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een centrale rol speelde binnen de organisatie, waarbij hij verantwoordelijk was voor de coördinatie van de aanvoer van cocaïne vanuit het buitenland en de ontvangst daarvan in Nederland. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld en de verweren van de verdediging verworpen, waaronder het argument dat er sprake was van een schending van het recht op een eerlijk proces. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van twaalf jaar op. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid en de rechtsorde.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/094181-99
Uitspraakdatum: 10 februari 2003
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 november 2002, 16, 24 en 27 januari 2003 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Midden Holland, HvB Haarlem te Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. (zaaksdossier 1)
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 1999 tot en met 01 september 2000 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I;
art 2 lid 1 ahf/ond a letter A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2. (zaaksdossier 1)
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 1 september 2000 in Nederland en/of elders in Europa en/of in Suriname en/of op de Nederlandse Antillen, en/of elders in Zuid-Amerika, meermalen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit als bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten:
het tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen (met behulp van cateringtrolleys) en/of opzettelijk verkopen, afleveren en/of vervoeren van cocaïne, zijnde cocaïne
een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; (artikel 2 Opiumwet) voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een woning in Paramaribo, waar het prepareren van trolleys plaatsvond, ter beschikking heeft gesteld en/of
(telkens) met medeverdachten:
- afspraken heeft gemaakt over de wijze waarop de cocaïne (met behulp van cateringtrolleys) binnen Nederland zou worden gebracht en/of
- afspraken heeft gemaakt over het tijdstip waarop de cocaïne naar Nederland zou worden vervoerd en/of
-afspraken heeft gemaakt over de wijze waarop de cocaïne verder in Nederland vanaf de luchthaven Schiphol zou worden vervoerd;
en aldus (telkens) zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van voornoemd(e) feit(en) heeft trachten te verschaffen en voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist
dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en);
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3. (zaaksdossier 2)
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 26 februari 2002 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I;
art 2 lid 1 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
4. (zaaksdossier 2)
hij in of omstreeks 1 januari 2000 tot en met 26 februari 2002 in Nederland en/of elders in Europa en/of in Suriname en/of elders in Zuid-Amerika en/of op de Nederlandse Antillen, meermalen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit als bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten:
het tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of opzettelijk verkopen, afleveren en/of vervoeren van cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I; (artikel 2 Opiumwet) voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) met medeverdachten:
- afspraken heeft gemaakt over de wijze waarop de cocaïne (via de (bloemen-) vracht) binnen Nederland zou worden gebracht en/of
- afspraken heeft gemaakt over het tijdstip waarop de cocaïne naar Nederland zou worden vervoerd en/of
- afspraken heeft gemaakt over de wijze waarop de cocaïne verder in Nederland vanaf de luchthaven Schiphol zou worden vervoerd;
en aldus (telkens) zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van voornoemd(e) feit(en) heeft trachten te verschaffen en voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en);
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
5. (zaaksdossier 3)
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2000 tot en met 01 april 2001 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (te weten naar België en/of de Verenigde Staten) heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet een hoeveelheid van een materiaal bevattende XTC (MDMA, MDEA en/of MDA ) en/of amfetamine), zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij die wet behorende lijst I;
art 2 lid 1 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
6. (zaaksdossier 3)
hij in of omstreeks 01 oktober 2000 tot en met 01 april 2001 in Nederland en/of België en/of de Verenigde Staten van Amerika meermalen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit als bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten:
het tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van XTC-pillen bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; (artikel 2 Opiumwet)
voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) met medeverdachten:
- afspraken heeft gemaakt over de wijze waarop die XTC-pillen buiten het grondgebied van Nederland zouden worden vervoerd en/of
-afspraken heeft gemaakt over het tijdstip waarop die XTC-pillen buiten het grondgebied van Nederland zouden worden vervoerd;
en aldus (telkens) zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van voornoemd(e) feit(en) heeft trachten te verschaffen en voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en);
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
7. (zaaksdossier 4)
hij in of omstreeks 01 januari 2001 tot en met 26 februari 2002 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens)
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I; art 2 lid 1 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
8. (zaaksdossier 4)
hij in of omstreeks 01 januari 2001 tot en met 26 februari 2002 in Nederland en/of elders in Europa en/of in Suriname en/of op de Nederlandse Antillen en/of elders in Zuid-Amerika, meermalen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit als bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten:
het tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of opzettelijk verkopen, afleveren en/of vervoeren van cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I; (artikel 2 Opiumwet) voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) met medeverdachten:
- afspraken heeft gemaakt over de wijze waarop de cocaïne (via koffers) binnen Nederland zou worden gebracht en/of
- afspraken heeft gemaakt over het tijdstip waarop de cocaïne naar Nederland zou worden vervoerd en/of
-afspraken heeft gemaakt over de wijze waarop de cocaïne verder in Nederland vanaf de luchthaven Schiphol zou worden vervoerd;
en aldus (telkens) zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van voornoemd(e) feit(en) heeft trachten te verschaffen en voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en);
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
9. (zaaksdossier 5)
hij (op verschillende tijdstippen gelegen) in de periode van 1 januari 1999 tot en met 26 februari 2002 in Nederland en/of elders in Europa en/of in Suriname en/of op de Nederlandse Antillen en/of elders in Zuid-Amerika, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, waartoe hij, verdachte, een of meer medeverdachte(n) en/of andere personen behoorden, welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
A. het tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, voorhanden hebben van cocaïne, zijnde cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; (artikel 2 Opiumwet)
en/of
B. het tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, voorhanden hebben van XTC (MDMA), zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; (artikel 2 Opiumwet)
en/of
C. het tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk plegen van strafbare voorbereidingshandelingen, als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, met betrekking tot de hiervoor onder A en B genoemde feiten door zich of een ander
gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en gelden voorhanden te hebben, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van strafbare feiten als bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet; (artikel 10a Opiumwet)
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
10. ( zaaksdossier 6.1)
hij in of omstreeks de periode van 31 oktober 1997 tot en met 2 november 1997 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (te weten naar Duitsland) heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I;
art 2 lid 1 ahf/ond a letter A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Op vordering van de officier van justitie is de tenlastelegging van feit 10 ter terechtzitting d.d. 24 januari 2003 als volgt gewijzigd:
hij in of omstreeks de periode van 31 oktober 1997 tot en met 2 november 1997, in de gemeente Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (te weten naar Duitsland) heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I;
art 2 lid 1 ahf/ond a letter A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.1 Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting betoogd dat het Openbaar Ministerie terzake van alle tenlastegelegde feiten niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, nu er is gehandeld in strijd met het beginsel van fair trial als verwoord in artikel 6 EVRM.
De raadsvrouw heeft daartoe, conform de door haar ter terechtzitting d.d. 24 januari 2003 overgelegde pleitnotitie, gesteld -kort samengevat- dat er reeds in 1999 een Amerikaans onderzoek door de DEA naar verdachte moet zijn verricht naar aanleiding van de vondst van een cateringtrolley met cocaïne in Miami. Eveneens moet er omstreeks die tijd in Nederland een geheim gebleven onderzoek zijn gestart gelet op onderzoeksvragen van de DEA na de inval in Suriname in juni 1999. Dit Nederlandse, geheime, onderzoek is later afgeschermd van het officiële Isocat-onderzoek, teneinde de samenwerking met de Amerikanen te verhullen. In het Amerikaanse opsporingsonderzoek, al dan niet in samenwerking met de Nederlandse autoriteiten, is voorts sprake geweest van verboden uitlokking van verdachte door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], onder regie van de DEA, tot de uitvoer van XTC naar de Verenigde Staten.
De raadsvrouw heeft deze stellingen op de volgende wijze nader onderbouwd. Zij vindt het vreemd dat [medeverdachte 1] na het Bor2-onderzoek in 1999 niet is veroordeeld voor de invoer van cocaïne, ondanks de toen tegen hem gerezen verdenking. Na een relatief lichte straf is [medeverdachte 1] op 31 mei 2000 op vrije voeten gesteld. [medeverdachte 1] had eerder [medeverdachte 2], die in Nederland in uitleveringsdetentie (voor XTC-smokkel) naar de VS verbleef, tweemaal bezocht. Ook na zijn invrijheidsstelling brengt hij samen met ene [betrokkene 1], eerder veroordeeld ter zake van XTC-uitvoer, tweemaal een langdurig bezoek aan [medeverdachte 2]. Na vier bezoeken verdwijnt [betrokkene 1] plotseling uit beeld en komt [medeverdachte 1] met [betrokkene 2] (die later in de V.S. in het bezit van XTC is aangehouden) in het Huis van Bewaring om [medeverdachte 2] te bezoeken. Volgens de verklaring van [medeverdachte 1] zou [medeverdachte 2] in die bezoeken, uit louter geldgewin, met het plan zijn gekomen van het zenden van een partij XTC naar de Verenigde Staten. Iemand die zich bevindt in uitleveringsdetentie naar de VS en die dreigt levenslang te worden opgesloten heeft geen enkel ander belang dan om een samenwerkingsverband met de Amerikaanse opsporingsambtenaren aan te gaan om zijn straf zo laag mogelijk te laten doen uitvallen. En het is ook niet ondenkbaar dat eenzelfde samenwerking met opsporingsdiensten zich voordoet in het geval van [medeverdachte 1], die in het Bor2-onderzoek er goed van is afgekomen en ondanks de recente veroordeling en huidige verdenkingen al geruime tijd op vrije voeten is. Het is door toedoen van [medeverdachte 1] geweest dat verdachte in beeld is gekomen in de verdenking van invoer van XTC naar de Verenigde Staten. Immers [medeverdachte 1] zou aan verdachte en zijn [medeverdachte 2] het telefoonnummer van [betrokkene 3] hebben gegeven en eerder in hun bijzijn over de plannen van [medeverdachte 2] hebben gesproken en hen daarvoor hebben geïnteresseerd. Hierin schuilt mogelijk een uitlokkingsoperatie, een onherstelbaar verzuim waarop enkel de sanctie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie - ten aanzien van alle feiten - van toepassing kan zijn, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
De stelling van de raadsvrouw dat hier in Nederland een geheim onderzoek heeft gelopen, waarin mogelijkerwijs zou zijn samengewerkt met Amerikanen die een DEA-onderzoek deden, in het kader waarvan verdachte zou zijn uitgelokt, is volstrekt niet aannemelijk geworden. De stukken van het dossier bieden daarvoor geen enkele steun. De officier van justitie heeft een en ander ter terechtzitting uitdrukkelijk betwist. Door de verdediging is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aangevoerd om deze stellingen te kunnen onderbouwen. Als zodanige aanwijzing kan niet gelden de enkele omstandigheid dat in de zaak tegen [medeverdachte 1] de strafvervolging terzake van invoer in 1999 niet is doorgezet en dat deze (mitsdien) een relatief lichte straf zou hebben gekregen. Dat [medeverdachte 1] inmiddels op vrije voeten is komt overigens door een eerder genomen beslissing tot schorsing van diens voorlopige hechtenis van de zijde van de rechtbank.
Voorts overweegt de rechtbank dat de stelling van de raadsvrouw, dat iemand die in uitleveringsdetentie zit geen enkel ander belang heeft dan samen te werken met de Amerikanen teneinde een lagere straf te bewerkstelligen, niet meer is dan speculatie. In de verklaring van [medeverdachte 2] zelf zijn hiervoor ook geen aanwijzingen te vinden. Ook de verklaring van de Amerikaanse opsporingsambtenaar Ferrante, die toch uitgebreid openheid van zaken geeft over de ingezette opsporingsmethodes, biedt geen steun voor de stelling dat [medeverdachte 2] de rol heeft gespeeld die de raadsvrouw suggereert. Overigens vermag de rechtbank niet in te zien hoe louter een parallel lopend onderzoek naar de verdachte de rechtmatigheid van het Isocat-onderzoek zou kunnen aantasten.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige zaak geen sprake is van een schending van hetgeen in artikel 6 van het EVRM is neergelegd, noch van de beginselen van goede procesorde.
De raadsvrouw heeft subsidiair, indien het verweer ten aanzien van de niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie door de rechtbank wordt verworpen, verzocht om aanhouding van de zaak teneinde nader onderzoek te doen verrichten naar de gestelde uitlokking. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan onderzoek naar de bezoekregeling in het Huis van Bewaring waar [medeverdachte 2] vast zat, dan wel naar de mogelijkheden om alsnog de getuigen [namen getuigen] te doen horen.
De rechtbank wijst dit verzoek af.
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor bij de verwerping van het verweer heeft overwogen, volgt reeds dat haar de noodzaak tot nader onderzoek niet is gebleken.
De raadsvrouwe heeft voorts ten aanzien van feit 10 op de tenlastelegging nog een tweede grond aangevoerd voor de niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie. Zij heeft aangevoerd dat de Duitse autoriteiten in 1997 aan justitie Amsterdam hebben verzocht om de vervolging van verdachte ter zake van dit feit over te nemen. Aan dit verzoek is toen, om onbekende redenen, niet voldaan. Nu niet uit de stukken is gebleken dat zich nadien nieuwe feiten of omstandigheden terzake van dit feit hebben voorgedaan kan het Openbaar Ministerie nu niet meer op de beslissing niet te vervolgen terugkomen, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank verwerpt dit verweer, reeds omdat niet is komen vast te staan dat het Openbaar Ministerie ter zake van het thans tenlastegelegde feit 10 eerder een aan de verdachte kenbaar gemaakte vervolgingsbeslissing heeft genomen, op grond waarvan verdachte redelijkerwijs ervan uit mocht gaan dat hij -behoudens nova- niet voor dit feit in rechte zou worden vervolgd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie ook overigens ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1 Rechtmatigheid van het bewijs
Ten aanzien van het onder 5 en 6 tenlastegelegde heeft de raadsvrouwe het volgende betoogd. Uit CVS-gegevens zou blijken dat de personenauto SEAT met kenteken [nummer] op 12 oktober 2000 vanuit Amsterdam naar België is gereden, de grens over naar luchthaven Zaventem. Als gevolg van die gegevens zou de auto nadat deze op de terugweg de grensovergang Belgie/Nederland passeerde, zijn geobserveerd door het KTR. Nu niet blijkt van toestemming door de Belgische autoriteiten voor de inzet van dit opsporingsmiddel of het gebruik van de daaruit verkregen gegevens dienen deze van het bewijs te worden uitgesloten. Bijgevolg dienen ook de daarop volgende observatie van het KTR en de gegevens uit het daarop volgende onderzoek bij de firma [naam en vestigingsplaats firma], als onrechtmatig verkregen van het bewijs te worden uitgesloten.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Niet valt in te zien dat toestemming van buitenlandse autoriteiten is vereist voor het enkele gebruik van een eerder bevoegd in Nederland geplaatst peilbaken, dat wil zeggen het opvangen van door een zodanig peilbaken uitgezonden signalen nadat de auto Nederland heeft verlaten.
Overigens is verdachte - als gevolg van de gestelde handelwijze - niet in een rechtens te beschermen belang geschaad. Immers, het belang welke de beweerdelijk geschonden norm - dat men niet zonder meer opsporingshandelingen mag verrichten in een andere soevereine staat - beoogt te beschermen is primair geen individueel doch een statelijk belang alwaar verdachte onder de gegeven omstandigheden - en zonder overigens aan te geven op welke wijze hij in zijn individueel belang zou zijn geschaad - niet met succes een beroep op kan doen.
3.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat:
Ten aanzien van feit 1:
(Zaaksdossier 1)
hij in de periode van 01 januari 1999 tot en met 16 juli 1999 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Ten aanzien van feit 2:
(Zaaksdossier 1)
hij in de periode van 01 januari 1999 tot en met 16 juli 1999 in Nederland en/of in Zuid-Amerika, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit als bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten:
het tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen (met behulp van cateringtrolleys) en/of opzettelijk verkopen, afleveren en/of vervoeren van cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een woning in Paramaribo, waar het prepareren van trolleys plaatsvond, ter beschikking heeft gesteld en telkens met medeverdachten:
- afspraken heeft gemaakt over de wijze waarop de cocaïne (met behulp van cateringtrolleys) binnen Nederland zou worden gebracht en/of
- afspraken heeft gemaakt over het tijdstip waarop de cocaïne naar Nederland zou worden vervoerd en/of
- afspraken heeft gemaakt over de wijze waarop de cocaïne verder in Nederland vanaf de luchthaven Schiphol zou worden vervoerd;
en aldus telkens zich en anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van voornoemde feiten heeft trachten te verschaffen.
Ten aanzien van feit 3:
(zaaksdossier 2)
hij in de periode van 01 januari 2000 tot en met 31 december 2000 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I.
Ten aanzien van feit 4:
(zaaksdossier 2)
hij in de periode van 01 januari 2000 tot en met 26 februari 2002 in Nederland en/of elders in Europa en/of Zuid-Amerika, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit als bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten:
het tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of opzettelijk verkopen, afleveren en/of vervoeren van cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
voor te bereiden en/of te bevorderen, telkens met medeverdachten:
- afspraken heeft gemaakt over de wijze waarop de cocaïne (via de (bloemen-)vracht) binnen Nederland zou worden gebracht en/of
- afspraken heeft gemaakt over het tijdstip waarop de cocaïne naar Nederland zou worden vervoerd en/of
-afspraken heeft gemaakt over de wijze waarop de cocaïne verder in Nederland vanaf de luchthaven Schiphol zou worden vervoerd;
en aldus telkens zich en anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van voornoemde feiten heeft trachten te verschaffen.
Ten aanzien van feit 5:
(zaaksdossier 3)
hij in de periode van 01 oktober 2000 tot en met 01 april 2001 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (te weten naar België en de Verenigde Staten) heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende XTC (MDMA), zijnde een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I;
Ten aanzien van feit 6:
(zaaksdossier 3)
hij in de periode van 01 oktober 2000 tot en met 01 april 2001 in Nederland en België, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit als bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten:
het tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van XTC-pillen bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, telkens met medeverdachten:
- afspraken heeft gemaakt over de wijze waarop die XTC-pillen buiten het grondgebied van Nederland zouden worden vervoerd en/of
-afspraken heeft gemaakt over het tijdstip waarop die XTC-pillen buiten het grondgebied van Nederland zouden worden vervoerd;
en aldus telkens zich en anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van voornoemde feiten heeft trachten te verschaffen.
Ten aanzien van feit 7:
(zaaksdossier 4)
hij in de periode van 01 januari 2001 tot en met 26 februari 2002 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Ten aanzien van feit 8:
(zaaksdossier 4)
hij in de periode van 01 januari 2001 tot en met 26 februari 2002 in Nederland en/of op de Nederlandse Antillen en/of elders in Zuid-Amerika, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit als bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten:
het tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of opzettelijk verkopen, afleveren en/of vervoeren van cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
voor te bereiden en/of te bevorderen, telkens met medeverdachten:
- afspraken heeft gemaakt over de wijze waarop de cocaïne (via koffers) binnen Nederland zou worden gebracht en/of
- afspraken heeft gemaakt over het tijdstip waarop de cocaïne naar Nederland zou worden vervoerd en/of
-afspraken heeft gemaakt over de wijze waarop de cocaïne verder in Nederland vanaf de luchthaven Schiphol zou worden vervoerd;
en aldus telkens zich en anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van voornoemde feiten heeft trachten te verschaffen.
Ten aanzien van feit 9:
(zaaksdossier 5)
hij in de periode van 01 januari 1999 tot en met 26 februari 2002 in Nederland en elders in Europa en in Suriname en elders in Zuid-Amerika, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, waartoe hij, verdachte, en medeverdachten behoorden,
welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
A. het tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, voorhanden hebben van cocaïne, zijnde cocaïne, een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I, en
B. het tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, voorhanden hebben van XTC (MDMA), zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, en
C. het tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk plegen van strafbare voorbereidingshandelingen, als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, met betrekking tot de hiervoor onder A en B genoemde feiten door zich of een ander
gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten trachten te verschaffen.
Ten aanzien van feit 10:
( zaaksdossier 6.1)
hij in de periode van 31 oktober 1997 tot en met 02 november 1997 in de gemeente Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (te weten naar Duitsland) heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder de feiten 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door zich of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A van de Opiumwet gegeven
verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 4:
medeplegen van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door zich of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 5:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 6:
medeplegen van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door zich of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 7:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 8:
medeplegen van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door zich of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 9:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Ten aanzien van feit 10:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van deze feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende geruime tijd deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met het binnen Nederland brengen van hoeveelheden cocaïne, het buiten Nederland brengen van hoeveelheden XTC, alsmede de verhandeling van deze verdovende middelen. Hierbij zijn verschillende smokkelmethodes gebruikt.
In het kader van deze organisatie heeft verdachte zich samen met anderen in 1999 schuldig gemaakt aan het binnen het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden cocaïne, verborgen in zogenaamde cateringtrolleys. Door deze geraffineerde smokkelmethode zijn aanzienlijke hoeveelheden cocaïne Nederland binnengekomen en is ook veel materiële schade aangericht.
In 2000 heeft verdachte, meermalen, in vereniging met anderen, zendingen cocaïne Nederland binnengesmokkeld via reguliere bloemenzendingen. Ook zijn toen meermalen voorbereidingshandelingen daartoe gepleegd.
Verdachte heeft voorts samen met anderen in 2000 en 2001, tweemaal, hoeveelheden XTC buiten het grondgebied van Nederland gebracht door deze, verstopt in postpakketten, via België naar de Verenigde Staten op te (laten) sturen. Ook zijn toen meermalen voorbereidingshandelingen daartoe gepleegd.
Voorts zijn door verdachte en zijn mededaders meermalen in 2001 en 2002 hoeveelheden cocaïne Nederland ingevoerd, welke cocaïne was verborgen in bagagekoffers. Bij deze smokkelmethode is men er ook niet voor teruggedeinsd een koffer met cocaïne op naam van een onwetende passagier in te checken voor een vlucht tengevolge waarvan deze passagier enige tijd van zijn vrijheid beroofd is geweest. Ook heeft verdachte meermalen voorbereidinghandelingen tot het invoeren van cocaïne met behulp van bagagekoffers verricht.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte een centrale rol speelde binnen de organisatie. Hij initieerde en financierde meerdere transporten. Hij onderhield contacten met verschillende (tussen-)personen, zowel in de zogenaamde aanvoer- of bronlanden van de cocaïne als in Nederland. Verdachte coördineerde daarbij enerzijds de aanvoer van de cocaïne vanuit het buitenland met anderzijds de ontvangst daarvan in Nederland. Ook droeg hij zorg voor de betaling van alle bij deze activiteiten betrokken personen.
Cocaïne en XTC zijn schadelijk voor de gezondheid van personen. De activiteiten van de organisatie vormden dus een gevaar voor de volksgezondheid. Voorts ondermijnt een organisatie als de onderhavige - gelet op haar misdadige oogmerk en de daarmee samenhangende handelingen - de rechtsorde. Niet in de laatste plaats wegens de enorme (zwarte) winsten die door een dergelijk samenwerkingsverband plegen te worden behaald.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
5, 10, 27, 47, 55 lid 1, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10 en 10a van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder de feiten 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Van der Pijl- Van Andel, voorzitter,
mrs. Flohil en Tarlavski- Reurslag, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mrs. De Hommel en Muntjewerf,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 februari 2003.