RECHTBANK HAARLEM
sector kanton, locatie Haarlem
zaak- en rolnummer: 160992 \ CV EXPL 01-7703
woensdag 12 maart 2003
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
in de zaak van:
1. de vereniging met rechtspersoonlijkheid Vereniging van ANVR Luchtvaartagenten en zakenbureau's (VLZ)
te Amsterdam en Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer;
hierna ook aangeduid als VLZ
2. de besloten vennootschap TQ3 Travel Solutions Nederland B.V. handelende, respectievelijk gehandeld hebbende onder de naam First Travel Management B.V. en TQ3 Travel Solutions Nederland B.V.
te Rijswijk, Zuid Holland;
hierna ook aangeduid als TQ3
3. de besloten vennootschap Airtrade Holding B.V.
te Haarlem;
hierna ook aangeduid als Airtrade
4. de besloten vennootschap World Travel Holland B.V., voorheen Rottink Reizen B.V.
te Utrecht;
hierna ook aangeduid als Worldtravel
5. de naamloze vennootschap Tui Nederland N.V.
te Rijswijk, Zuid Holland;
hierna ook aangeduid als TUI
eiseressen
gemachtigde: Jhr mr R.E.P. de Ranitz en mr M.W. Rijsdijk
1. de naamloze vennootschap Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V.
te Amstelveen;
hierna ook aangeduid als KLM
2. de vennootschap naar Engels recht British Airways Plc
gevestigd in het Verenigd Koninkrijk en te Hoofddorp, gemeente
Haarlemmermeer;
hierna ook aangeduid als BA
gedaagden
gemachtigde: mr M.B.W. Biesheuvel
1 Het verloop van de procedure:
Verwezen wordt naar het incidentele vonnis van 13 februari 2002.
Ingevolge hetgeen daarin omtrent de voortgang van de zaak is bepaald hebben eiseressen vervolgens een conclusie van repliek en gedaagden een conclusie van dupliek genomen.
De inhoud van de stukken kan als hier ingelast en herhaald worden beschouwd.
Vonnis werd (nader) bepaald op heden.
2 De vordering en het verweer:
De vorderingen zijn bij conclusie van repliek deels in aanzienlijke mate gewijzigd. Thans vorderen eiseressen:
1. verklaring voor recht dat de Passenger Service Charge (hierna PSC) deel uitmaakt van de "fares Applicable" als bedoeld in artikel 9.4.2 Rules;
2. verklaring voor recht dat gedaagden gehouden zijn om aan alle door IATA geaccrediteerde luchtvaartagenten in Nederland, waaronder TQ3 c.s. (eiseres sub 1 tot en met sub 5), commissie te betalen met als grondslag de "fares applicable" als bedoeld in artikel 9.4.2. Rules inclusief PSC;
3. verklaring voor recht dat de PSC tevens in aanmerking dienen te worden genomen in het begrip "Flown Revenu" waarover "override" commissie wordt berekend met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 1997;
4. gedaagden te veroordelen aan alle luchtvaartagenten in Nederland die geaccrediteerd zij door IATA en lid zijn van VLZ, waaronder TQ3 c.s., te betalen de achterstallige commissie over de "fares applicable" als bedoeld in artikel 9.4.2 Rules te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve vervaldata van de commissies, althans vanaf 31 augustus 2001, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
5. gedaagden ieder te bevelen geen bestanddelen van de ticketprijs op het ticket separaat te vermelden als die bestanddelen geen "Tax" of "Charge" zijn in de zin van artikel 9.4.2 Rules op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 45.000,00 per gedaagde, per overtreding en € 15.000,00 per gedaagde voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat de overtreding voortduurt;
6. veroordeling van gedaagde sub 1 tot betaling van € 922.870,00 aan TQ3, € 263.265,00 aan Worldtravel, € 152.691,00 aan Airtrade en € 376.957,00 aan TUI ten titel van achterstallige verschuldigde commissies dan wel schadevergoeding en vermeerderd met de wettelijke rente over die bedragen vanaf de vervaldata van de commissies, althans vanaf 31 augustus 2001, althans vanaf de dagvaarding, tot aan de algehele voldoening;
7. veroordeling van gedaagde sub 2 tot betaling van € 70.960,00 aan TQ3, € 17.022,00 aan Worldtravel, € 16.301 aan Airtrade en € 33.801,00 aan TUI ten titel van achterstallige verschuldigde commissies dan wel schadevergoeding en vermeerderd met de wettelijke rente over die bedragen vanaf de vervaldata van de commissies, althans vanaf 31 augustus 2001, althans vanaf de dagvaarding, tot aan de algehele voldoening;
8. gedaagden te veroordelen aan eiseres sub 1 tot en met sub 5 te betalen de achterstallige verschuldigde commissies over de "flown revenu" inclusief PSC en met in acht name van de door gedaagden in rekening gebrachte PSC terzake van de andere Nederlandse luchthavens dan Schiphol;
9. veroordeling van gedaagden om aan alle luchtvaartagenten in Nederland die geaccrediteerd zijn door IATA en lid zijn van VLZ, waaronder eiseres sub 2 tot en met sub 5, te betalen de achterstallige commissies over de "fares applicable"als bedoeld in artikel 9.4.2 Rules nader op te maken bij staat en vereffenen volgens de wet.
Het gaat daarbij om commissies die gedaagden volgens eiseressen verschuldigd zijn over de zogenaamde "Passenger Service Charge" (PSC). Tot 1 januari 1997 was die PSC begrepen in de ticketprijs en werd de provisie van de luchtvaartagenten berekend over die totale ticketprijs. Gedaagden hebben eenzijdig de PSC uit de ticketprijs gehaald en de commissies verder uitsluitend over de ticketprijs exclusief PSC berekend. Eiseressen stellen zich op het standpunt dat de provisie over de totale ticketprijs dient te worden berekend en dat zowel de IATA-voorwaarden als de onderhavige agentuurovereenkomsten zich tegen de wijziging van de grondslag voor de provisie van de agenten verzetten. Daarbij zijn de PSC niet aan te merken als "tax" of "charge" in de zin van de toepasselijke IATA-voorwaarden.
In procedures over hetzelfde onderwerp hebben de High Court of Justice in Engeland en het Oberlandesgericht Düsseldorf reeds geoordeeld dat de PSC niet moeten worden aangemerkt als "tax" of "charge" in de zin van artikel 9.4.2 Resolutie 814, die buiten de provisievergoeding dienen te blijven. De betreffende uitspraken zijn door eiseressen overgelegd. Met die begrippen worden door de overheid opgelegde belastingen en heffingen bedoeld, terwijl de PSC betrekking hebben op bedragen die door de luchthavens voor het gebruik van de aldaar aanwezige voorzieningen worden geheven.
De gevorderde bedragen betreffen het verschil tussen de commissies die eiser sub 2 tot en met sub 5 dienden te ontvangen en hetgeen zij ontvingen tengevolge van de gewijzigde grondslag. Daarbij zijn de vorderingen op KLM beperkt tot de periode van 1 januari 1997 tot 1 januari 2002, omdat vanaf die datum een ander systeem van provisie tot stand is gekomen. De vorderingen tot betaling van provisie op BA hebben betrekking op de periode van 1 januari 1997 tot de dag van de conclusie van repliek, zijnde 19 juni 2002.
De PSC zijn bovendien in die periodes niet in aanmerking genomen bij de berekening van het "Flown Revenu" waarover weer de "override" commissie wordt berekend. Die "override" commissie wordt berekend over de totale in een jaar door bemiddeling van de agent gerealiseerde omzet. Het buiten beschouwing laten van de PSC benadeelt de agent niet alleen omdat van lagere omzetcijfers wordt uitgegaan, doch bovendien is ook het percentage afhankelijk van de hoogte van de omzet. De vorderingen zijn inclusief die "override" commissie terwijl ook nog eens een verklaring voor recht met betrekking tot het verschuldigd zijn van die "override" commissie over de PSC wordt gevraagd.
Eiseressen brengen een berekening van de verschuldigde commissies in het geding.
VLZ heeft belang bij de verklaringen voor recht als belangenbehartiger van de luchtvaartagenten die lid van haar vereniging zijn. Zij baseert haar vorderingen op artikel 3:305a BW.
De vordering onder 5 is ingesteld om te voorkomen dat het publiek wordt misleid omtrent de werkelijke hoogte van de ticketprijs of de berekening daarvan en om te voorkomen dat de luchtvaartagenten worden genoodzaakt aan die misleiding mee te werken.
VLZ en ANVR hebben zowel bij KLM als bij de Board of Representatives in the Netherlands (BARIN) al in 1996 geprotesteerd tegen de wijziging. Getracht is vervolgens om op een andere wijze vergoeding voor het innen van de PSC te verkrijgen. Toen dit niet lukte is de uitslag van de procedures in het buitenland afgewacht.
Gedaagden hebben aangevoerd dat de in de IATA-voorwaarden opgenomen methode om de provisie te berekenen, niets anders is geweest als een aanbeveling. Die aanbeveling is thans ingetrokken als gevolg van de Europese mededingingsregels. De bij IATA aangesloten luchtvaartmaatschappijen dienen vrij te zijn bij de vaststelling van de beloning voor de luchtvaartagenten. Artikel 9 van de Passengers Sales Agency Agreement (hierna PSSA) resolutie 814, bevestigt dit en geeft de luchtvaartmaatschappijen het recht de hoogte van de provisie te wijzigen.
De PSC is een heffing van de luchthaven Schiphol die de luchthaven van de Nederlandse overheid moet innen. Die heffing dient ingevolge artikel 37 Luchtvaartwet te worden goedgekeurd door de minister van Verkeer en Waterstaat. De PSC hebben dan ook een publiekrechtelijk karakter en zijn dan ook wel degelijk een "tax or other charge" in de zin van artikel 9.4.2 van Resolutie 814 die buiten de grondslag voor de provisieberekening dienen te worden gehouden.
Er is door de door gedaagden per 1 januari 1997 doorgevoerde wijziging geen nadeel voor de luchtvaartagenten ontstaan. Hun provisiebedragen bleven immers gelijk, nu gedaagden de ticketprijzen niet hebben verlaagd met het bedrag van de vanaf die datum afzonderlijk in rekening gebrachte PSC.
Geen van eiseressen heeft tegen de ingevoerde wijziging geprotesteerd bij gedaagden. Dit ondanks het feit dat het voornemen daar toe over te gaan uitvoerig in 1996 aan de luchtvaartagenten kenbaar is gemaakt. Alleen de ANVR, waar VLZ deel van uitmaakt, heeft aangekondigd in 1996 dat VLZ bezwaar tegen de wijziging zou maken, doch dat bezwaar is uitgebleven. Pas in oktober 2000 heeft VLZ zich tot KLM gewend met een schrijven waarin verwezen werd naar de uitspraken van de Engelse en Duitse rechter. Tot BA heeft VLZ zich in het geheel niet gewend. Op de reactie van KLM is in het geheel niet gereageerd, evenmin als op een uitnodiging voor een nadere bespreking. Bij schrijven van 31 augustus 2001 werd plotseling een concept van de dagvaarding toegezonden met een sommatie om binnen zeven dagen het gevorderde te voldoen. Op een herinnering aan het voorstel in overleg te treden, werd niet gereageerd. BA is zelfs geheel rauwelijks gedagvaard.
Door niets te doen en af te rekenen volgens het nieuwe systeem hebben eiseressen hun recht verwerkt hierop alsnog terug te komen. Ten aanzien van de override-commissies zijn eiseres sub 2 tot en met sub 5 zelfs jaarlijks uitdrukkelijk met de gecorrigeerde eindafrekeningen van KLM akkoord gegaan.
Gedaagden constateren dat de in het geding gebrachte statuten van VLZ eerst na dagvaarding zijn vastgesteld en vragen zich af of VLZ volledig rechtsbevoegd is haar leden in deze procedure te vertegenwoordigen, bij gebreke waarvan zij niet ontvankelijk in haar vorderingen dient te worden verklaard.
3 De beoordeling van het geschil:
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of onvoldoende betwist, of op grond van in het geding gebrachte stukken, waarvan de echtheid niet is ontkend, staan de navolgende feiten vast:
- VLZ is een belangenvereniging van luchtvaartagenten die deel uit maakt van de ANVR.
- eiser sub 2 tot en met sub 5 zijn luchtvaartagenten die zijn aangesloten bij de International Air Transport Association (IATA);
- de overeenkomst tussen de individuele luchtvaartagent en een luchtvaartmaatschappij, die lid is van IATA, komt tot stand indien de agent voldoet aan de door IATA gestelde objectieve normen en zich als zodanig bij IATA heeft laten registreren en de luchtvaartmaatschappij hetzij de agent een bewijs van aanwijzing verstrekt, hetzij een verklaring van algemene instemming bij IATA heeft gedeponeerd waarbij op voorhand alle door IATA erkende luchtvaartagenten als tussenpersoon worden erkend;
- voor de bemiddeling door luchtvaartagenten bij de verkoop van vliegtickets voor de luchtvaartmaatschappijen kent IATA algemene voorwaarden;
- die voorwaarden zijn vastgelegd in de "Passengers Sales Agency Agreement" (PSSA) en meer in het bijzonder in de daarvan deel uitmakende resoluties of "rules"; krachtens die voorwaarden is naast hetgeen daarin staat vermeld, het nationale recht van het land van vestiging van de agent van toepassing;
- Op grond van de voorwaarden wordt de provisie berekend over de geldende ticketprijs, doch dat voor de berekening van de provisie kosten voor overgewicht aan bagage, bijzonder waardevolle bagage en alle belastingen en ander heffingen buiten beschouwing blijven;
- per 1 januari 1997 hebben gedaagden (en ander luchtvaartmaatschappijen) de PSC, die tot dan toe integraal deel van de ticketprijs uitmaakte, afzonderlijk op het ticket vermeld; vanaf dat moment werd over de PSC geen provisie meer berekend; de ticketprijs exclusief PSC werd verhoogd tot het oorspronkelijke bedrag inclusief PSC;
- de overeenkomst tussen de individuele luchtvaartagent en een luchtvaartmaatschappij, die lid is van IATA, komt tot stand indien de agent voldoet aan de door IATA gestelde objectieve normen en zich als zodanig bij IATA heeft laten registreren en de luchtvaartmaatschappij hetzij de agent een bewijs van aanwijzing verstrekt, hetzij een verklaring van algemene instemming bij IATA heeft gedeponeerd waarbij op voorhand alle door IATA erkende luchtvaartagenten als tussenpersoon worden erkend;
- voorafgaande aan de wijziging heeft de BARIN de luchtvaartagenten in 1996 daarover geïnformeerd; VLZ heeft namens hen daartegen geprotesteerd;
- met ingang van 1 januari 2002 is de provisie die KLM aan haar luchtvaartagenten betaalt niet langer gebaseerd op een percentage van de ticketprijs, doch bedraagt deze een vast bedrag per ticket.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft VLZ voldoende aangetoond dat zij bevoegd is haar leden in deze te vertegenwoordigen. De overgelegde statuten zijn niet anders als een wijziging van die statuten. Niet gesteld of gebleken is dat de oude statuten ten aanzien van de bevoegdheid van VLZ om haar leden te vertegenwoordigen, afwijkt van de huidige versie.
Het beroep op rechtsverwerking wordt verworpen. Reeds dadelijk nadat de voornemens van de bij de BARIN aangesloten luchtvaartmaatschappijen bekend werd heeft VLZ daartegen namens haar leden, geprotesteerd. Dat men vervolgens eerst heeft getracht met de luchthavens een vergoeding voor het innen van de PSC overeen te komen en, toen dit niet lukte, de uitslag van de procedures in Duitsland en Engeland heeft afgewacht, is niet onbegrijpelijk. Gedaagden konden en mochten daaraan niet in redelijkheid het vertrouwen ontlenen dat eiseressen alsnog instemden met de wijziging.
Tussen partijen is in confesso dat op de verhouding tussen de Nederlandse luchtvaartagenten en gedaagden de wettelijke regeling van artikel 7:428 e.v. BW van toepassing is.
De PSC zijn een vergoeding voor de diensten die de luchthavens aan de passagiers aanbieden. Die vergoeding komt geheel aan de luchthavens ten goede. Die luchthavens zijn privaatrechtelijke rechtspersonen en ook de PSC heeft dan ook een privaatrechtelijk karakter. Dat de Minister van Verkeer en Waterstaat de hoogte van de PSC dient goed te keuren doet daaraan niet toe of af. Een andere interpretatie zou er toe kunnen leiden dat het gedaagden vrij zou staan allerlei bestanddelen die de ticketprijs bepalen, daaruit te halen.
Een agentuurovereenkomst naar Nederlands recht is een wederkerige overeenkomst. Eenzijdige wijziging van de voorwaarden door één partij bij die overeenkomst is daarbij slechts mogelijk voorzover dit uitdrukkelijk tussen partijen zou zijn overeengekomen, dan wel zou voortvloeien uit enige wettelijke bepaling. Noch de IATA-bepalingen noch enige wettelijke regeling geven aan de luchtvaartmaatschappijen de mogelijkheid de grondslag waarover de commissie van de agenten wordt berekend eenzijdig te wijzigen.
Nu vast staat dat de PSC aanvankelijk in de grondslag van de provisieberekening was begrepen, dient deze over de perioden waarover de vordering zich uitstrekt eveneens het uitgangspunt zijn.
Alvorens nader te beslissen wenst de kantonrechter nog nadere inlichtingen van partijen te verkrijgen. Daartoe zal een comparitie van partijen worden bevolen op het hieronder aangegeven tijdstip.
De navolgende onderwerpen zullen daarbij, zonder andere uit te sluiten, aan de orde komen:
- de berekening van de verschuldigde provisie;
- de betekenis van de bij conclusie van dupliek overgelegde producties, waarover eiseressen zich nog niet hebben kunnen uitlaten;
- de berekening van de commissie over de "flown revenu";
- het voortraject van deze procedure tussen eiseressen en BA;
- de positie van andere leden van VLZ.
Van de gelegenheid zal tevens gebruik worden gemaakt een schikking tussen partijen te beproeven.
Eventuele stukken die partijen nog in het geding wensen te brengen, dienen tenminste tien dagen voor de zitting ter griffie te zijn ontvangen, onder verzending van kopieën aan de wederpartij. Ter zitting bestaat geen gelegenheid voor het voeren van pleidooien.
In afwachting van de uitkomst van één en ander wordt iedere verdere uitspraak aangehouden.
gelast partijen, daartoe deugdelijk verte-genwoordigd, tot het hiervoor vermelde doel te verschijnen ter terechtzitting in het gerechtsgebouw aan de Jansstraat 46 te Haarlem op vrijdag 9 mei 2003 te 14.00 uur;
bepaalt dat verzoeken van partijen om uitstel van de behan-deling op de terechtzitting in beginsel alleen in behande-ling worden genomen, als door de partij welke het uitstel vraagt het standpunt van de wederpartij wordt bekend ge-maakt en de verhinderdata van beide partijen en hun eventu-ele gemachtigden worden opgegeven; een verzoek om uitstel dient minimaal een week voor de vastgestelde zittingsdatum op de griffie te zijn ingediend;
houdt iedere verdere uitspraak aan.
Aldus gewezen door mr C.J. Baas en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.