ECLI:NL:RBHAA:2003:AH9753

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
11 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
15/030770-02
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Verpalen
  • mrs. Van den Bos
  • mr. Rozemond
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op ex-partner met TBS als gevolg van geestelijke problematiek

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 11 juli 2003 uitspraak gedaan in een moordzaak waarbij de verdachte zijn ex-partner op gruwelijke wijze om het leven heeft gebracht. De feiten dateren van 19 juni 2002, toen de verdachte, na een emotionele uitbarsting, zijn ex-partner met een mes aanviel. Ondanks haar verzet en smeekbeden om niet te doden, bleef de verdachte haar steken. Na de fatale aanval verliet hij de badkamer en begon hij zijn huis schoon te maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis, het feit weliswaar kon inzien, maar in verminderde mate in staat was om zijn wil in vrijheid te bepalen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan moord en hem een gevangenisstraf van zeven jaar opgelegd, met daarnaast een terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op de nabestaanden, en de geestelijke toestand van de verdachte. De rechtbank heeft geadviseerd dat de terbeschikkingstelling met verpleging aanvangt na het ondergaan van twee jaren van de gevangenisstraf. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/030770-02
Uitspraakdatum: 11 juli 2003
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 juni 2003 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Midden Holland, Huis van Bewaring Haarlem te Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
Op vordering van de officier van justitie is de tenlastelegging ter terechtzitting gewijzigd. Een kopie van die vordering is als bijlage 2 bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat
hij op 19 juni 2002 te Driehuis, gemeente Velsen, opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [naam slachtoffer] meermalen met messen in het bovenlichaam en in de halsstreek gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op: moord.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sancties
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en met name uit de bespreking aldaar van de hierna te noemen rapporten is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de ochtend van 19 juni 2002 zijn ex-partner [naam slachtoffer], de moeder van zijn drie kinderen, op gruwelijke wijze om het leven gebracht. Toen [naam slachtoffer] de twee jongste kinderen, een tweejarige tweeling, bij hem had gebracht en hem vertelde dat het met één van hen niet goed ging, is verdachte in woede ontstoken en heeft uit de keukenlade een mes gepakt waarmee hij [naam slachtoffer] onverhoeds heeft aangevallen. Het feit dat [naam slachtoffer] zich, gezien de letsels op haar handen, heeft verweerd en bovendien heeft geroepen: "Niet doen, denk aan je jongens. Denk aan je kinderen" heeft verdachte er niet van weerhouden op haar in te blijven ste-ken en op haar woorden te reageren met: "Je moet dood. Ik haat je". Ten gevolge van het steken is [naam slachtoffer] op de grond gevallen in de badkamer. Nadat verdachte had geconstateerd dat zij nog leefde, is hij welbewust naar de keuken gelopen om een groter mes te halen omdat - zoals hij bij de politie heeft verklaard - het met het grotere mes gemakkelijker zou zijn haar te doden. Met dit grotere mes is verdachte teruggelopen naar de badkamer en is hij opnieuw op [naam slachtoffer] in gaan steken. Toen [naam slachtoffer] niet meer bewoog en naar het idee van ver-dachte was overleden, heeft hij de badkamerdeur afgesloten en is hij zijn huis gaan schoonmaken.
Verdachte heeft door te handelen als hij deed een leven weggenomen en daarmee tevens onherstelbaar leed toe-gebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer, waaronder niet in de laatste plaats zijn eigen (zeer jonge) kinderen, die nu zonder hun moeder moeten opgroeien. De twee jongste kinderen waren ten tijde van de moord en de daarop volgende pogingen van hun vader om de ergste bloedsporen te verwijderen, zelfs in de directe nabij-heid en hebben wellicht meer gezien dan goed voor hen is. De rechtbank acht de aanmerkelijke kans aanwezig dat de kinderen de rest van hun leven de nadelige psychische gevolgen van het gebeurde zullen ondervinden; daarmee is ook de kans op een onbezorgde jeugd van deze kinderen aanzienlijk afgenomen.
De rechtbank houdt er daarnaast rekening mee dat ook verdachte zelf voor de rest van zijn leven geconfronteerd zal blijven worden met het feit dat hij zijn ex-vriendin en moeder van zijn kinderen om het leven heeft gebracht en aldus blijvend is getroffen door de gevolgen van zijn handelen. Tevens neemt de rechtbank ten voordele van verdachte in aanmerking dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Bij het bepalen van de straf en de maatregel heeft de rechtbank tevens de volgende met betrekking tot ver-dachte uitgebrachte rapporten in aanmerking genomen:
- een psychiatrische rapportage van 13 november 2002, opgemaakt door [psychiater], psychiater;
- een psychologische rapportage van 14 november 2002, opgemaakt door [psycholoog], klinisch psycholoog/psychotherapeut;
- een voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland van 14 november 2002, opgemaakt door [reclasseringswerker], reclasseringswerker;
- een (dubbel)rapportage van het Pieter Baan Centrum van 28 mei 2003, opgemaakt door [psychiater], psychiater, en [psycholoog], psycholoog.
Uit de rapportage van het Pieter Baan Centrum van 28 mei 2003 komt onder meer - voorzover van belang en zakelijk weergegeven - het volgende naar voren:
Conclusie
Onderzochte heeft ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde feit weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan kunnen inzien, doch is in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat geweest zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen.
Onderzochte was ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde feit lijdende aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens dat dit feit - indien bewezen - hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Advies
Betrokkene is een man van 29 jaar bij wie onder een persoonlijkheidsstoornis met vooral ontwijkende en afhankelijke trekken, ernstige narcistische problematiek schuilt. Van daaruit is betrokkene geneigd (intieme) relaties van een sterk symbiotisch karakter aan te gaan. Hij zoekt een partner naar wier wensen hij zich kan plooien in een sterk afhankelijke, kinderlijke positie. Vanwege betrokkenes onvermogen tot het verdragen en hanteren van ambivalentie zijn zijn relaties ofwel idealiserend en versmeltend (van respectievelijk met de actuele symbiotische partner) ofwel devaluerend en 'zonder contact' (van respectievelijk met de vroegere symbiotische partner). In de concrete actuele relatie past betrokkene zich het liefst aan. Echter, door de aanwezigheid van kinderen, met wie hij graag in intensief, liefst exclusief, contact bleef staan, werd betrokkene gedwongen tot het onderhouden van contact met zijn ex-partner. Met andere woorden, zijn gebruikelijke vluchtweg (devalueren en verbreken van contact als hij een nieuw emotioneel anker had gevonden) was afgesneden. Hij moest kiezen op straffe van verlies van datgene/diegene die hij probeerde te behouden. Behoud streefde hij na door juist te vermijden dat hij zich onderscheidenlijk moest manifesteren. Deze patstelling actualiseerde precies betrokkenes emotionele problematiek, die aan zijn stoornis ten grondslag ligt en leidde via de geactualiseerde kinderlijke angst en bijbehorende woede tot het ten laste gelegde delict. Wij adviseren u dan ook dit aan betrokkene - indien bewezen - in verminderde mate toe te rekenen.
De volgende vraag is die naar de kans op herhaling van een delict als thans ten laste gelegd. Anders ge-zegd, waren de omstandigheden in deze exceptioneel?
De constellatie van kinderen uit een eerdere relatie, een omgangsregeling of co-ouderschap, een nieuwe vriendin, en ook strubbelingen over wie welke positie heeft, is in het huidige tijdsgewricht onmogelijk exceptioneel te noemen. Objectief bekeken leek de afronding van de stukgelopen relatie en de regeling met betrekking tot de kinderen bepaald niet slecht verlopen. Evenmin was er sprake van duidelijke psy-chiatrische of andere problemen bij een van degenen die figureerden in de zo fatale ontwikkelingen. Juist vanuit zijn stoornis raakte betrokkene in een situatie waarin hij in ernstige mate verstrikt geraakte in tegengestelde loyaliteiten. Betrokkene zocht als het ware de actualisatie van zijn centrale problematiek op. Vanwege betrokkenes onvermogen zich op een gezonde wijze te onderscheiden en dus te separeren vanuit een intieme symbiose - en gezond wil zeggen met behoud van contact - escaleerde het geheel.
Te verwachten is dat betrokkene (wederom) een symbiotisch gekleurde relatie zal continueren of aangaan. Kinderen zullen een rol blijven spelen in het leven van betrokkene. Vroeg of laat zullen aan betrokkene meer volwassen eisen worden gesteld: hetzij door de partner, hetzij door de omgeving. Betrokkene zal dan wederom zich gedwongen voelen kleur te bekennen wat verlies inhoudt van de voor hem noodza-kelijke symbiose. Gezien betrokkenes onvermogen tot het aangaan en instandhouden van een gezonde intieme en vertrouwelijke relatie, gezien zijn neiging zich juist te begeven in situaties die zijn problematiek actualiseren en gezien het feitelijk gegeven dat betrokkene door zijn levenswandel tot nu toe geconfronteerd zal blijven met strijdende loyaliteiten is - indien betrokkene na een periode van spanningsopbouw, voor de keus wordt gesteld - de kans op herhaling van een delict als thans ten laste gelegd juist door de stoornis van betrokkene bepaald aanwezig. Hoewel dit gevaar zich niet op zeer korte termijn zal concretiseren - er is immers een bepaalde ontwikkeling in de probleemsituatie nodig - is dit op middellange termijn toch zodanig groot dat behandeling van de stoornis van betrokkene noodzakelijk is ter ver-mindering van dit gevaar. Wij adviseren u dan ook aan betrokkene een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging op te leggen.
De rechtbank neemt bovenstaande conclusies over, maakt deze tot de hare en volgt het advies.
Al het voorgaande in overweging nemende, acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren passend en geboden en is voorts van oordeel dat de verdachte, bij wie tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, ter beschikking dient te worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, hetgeen mogelijk is nu het door hem gepleegde feit een misdrijf is, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veilig-heid van anderen het opleggen van die maatregel met dat bevel eist.
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt de rechtbank er tevens toe uit te spreken dat met de behandeling in het kader van de terbeschikkingstelling zo spoedig mogelijk een aanvang wordt gemaakt en in elk geval niet wordt gewacht totdat de datum van vervroegde invrijheidstelling in het kader van de gevangenisstraf is bereikt.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: artikelen 10, 27, 37a, 37b en 289.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aan-genomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechte-nis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
en voorts
Gelast de TERBESCHIKKINGSTELLING van de verdachte.
Beveelt dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd in een door de Minister van Justitie aan te wijzen instelling.
Adviseert dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal aanvangen nadat twee jaren van de bij dit vonnis opgelegde gevangenisstraf zijn ondergaan.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Verpalen, voorzitter,
mrs. Van den Bos en Rozemond, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Marsé,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 juli 2003.
Mr. Rozemond is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.