ECLI:NL:RBHAA:2003:AL6836

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
1 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
15/095452-02 e.v.
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. de Graaff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van de Drank- en Horecawet door Dirck III B.V. met betrekking tot slijterijen in winkelcentra

In deze zaak heeft de economische politierechter van de Rechtbank Haarlem op 1 oktober 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de besloten vennootschap Dirck III B.V. De verdachte is beschuldigd van overtredingen van de Drank- en Horecawet, specifiek artikelen 15, tweede lid, en 24, eerste lid. De zaak betreft een inadequate afscheiding tussen de slijterij en de rest van het inpandige winkelcentrum, wat in strijd is met de wetgeving. De rechter legt een voorwaardelijke geldboete op, evenals een voorwaardelijke stillegging van de slijterijen, met de bijzondere voorwaarde dat binnen 18 maanden na het onherroepelijk worden van de uitspraak een verbindingslokaliteit moet worden aangebracht die voldoet aan de wettelijke eisen. De uitspraak volgt op openbare terechtzittingen die plaatsvonden op 6 juni, 11 augustus en 19 september 2003, waarbij de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie aan de orde kwamen. De economische politierechter heeft de verweren van de verdediging verworpen en vastgesteld dat de dagvaarding geldig was. De rechter heeft ook geoordeeld dat de verdachte zich bewust was van de wetgeving en de eisen die daaraan verbonden zijn. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een geldboete en zijn er voorwaarden gesteld aan de voortzetting van de activiteiten van de slijterijen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
ECONOMISCHE POLITIERECHTER
Parketnummer: 15/095452-02; 15/095453-02; 15/095454-02; 15/095455-02; 15/095456-02; 15/095457-02; 15/095458-02; 15/095611-02
Uitspraakdatum: 1 oktober 2003
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 juni, 11 augustus en 19 september 2003.
Aanwezig zijn:
mr. de Graaff, economische politierechter,
mr. Dankmeijer, officier van justitie,
en mr. drs. Rive, griffier.
De economische politierechter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
Namens verdachte,
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIRCK III B.V.
gevestigd te 2171 TV Sassenheim, Edisonstraat 11 eerste etage,
is ter terechtzitting verschenen:
[vertegenwoordiger rechtspersoon],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres].
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. J.A. van der Kolk, advocaat te Rotterdam.
1. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I (a t/m h) bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
2. Voorvragen
Geldigheid van de dagvaarding
In de zaak met parketnummer 15/095611-02 (Hilversum) heeft de raadsman de nietigheid van de dagvaarding bepleit. Deze dagvaarding zou volgens de raadsman afwijken van de in de andere zaken uitgebrachte dagvaardingen en uit de tekst van de dagvaarding zou niet blijken op welk publiek wordt gedoeld, degenen die zich in de slijterij bevinden of degenen die zich daar nog niet bevinden.
De economische politierechter verwerpt dit verweer.
De dagvaarding luidt conform artikel 15, tweede lid van de Drank en horecawet dat betreffende slijterij rechtstreeks in verbinding staat met een ruimte waarin kleinhandel wordt bedreveen. Het rechtstreeks in verbinding staan is in de dagvaarding verfeitelijkt door op te nemen dat het publiek zich zonder enige belemmering in en uit die slijterij kan begeven. Daarmee voldoet de dagvaarding aan de in artikel 261 Wetboek van Strafvordering gestelde eisen. Daaraan doet niet af dat deze dagvaarding op het niveau van feitelijke formulering afwijkt van de andere in deze zaak uitgebrachte dagvaardingen.
Voorts heeft de raadsman bepleit dat de dagvaardingen in de zaken met de parketnummers 15/095458-02 (Leiden) en 15/095454-02 (Oude Wetering) nietig dienen te worden verklaard nu als naam van het bedrijf waaronder het supermarktbedrijf wordt uitgeoefend "[naam B.V.]" is opgenomen terwijl die activiteit onder de naam "Digros" wordt uitgeoefend.
De economische politierechter verwerpt dit verweer. Tijdens de behandeling ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte door deze verschrijving in de dagvaarding niet heeft begrepen om welke vestiging het ging en dat aan de orde was overtreding van artikel 15, 2e lid van de Drank- en Horecawet. Daarbij komt dat de vertegenwoordiger van verdachte ten tijde van de op 11 augustus gehouden gerechtelijke schouw als ook ter terechtzitting van 19 september 2003 heeft verklaard dat de "Samenwerkende Dirk van den broek Bedrijven" de juridische entiteit is waaronder op verschillende lokaties het supermarktbedrijf wordt uitgeoefend onder verschillende namen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft bepleit dat het OM in zijn vervolging niet ontvankelijk dient te worden verklaard wegens schending van het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de keuringsdienst van waren in een situatie die vergelijkbaar is met de situaties waarin thans is gedagvaard heeft besloten geen proces-verbaal op te maken. Hij heeft daartoe een brief van de Keuringsdienst van Waren van 3 april 2003, ondertekend door de inspecteur handhaving van genoemde dienst, overgelegd alsmede een serie foto's van het winkelcentrum Tijnjedijk in Leeuwarden. Genoemde brief luidt, voor zover terzake doende:
" Ik merk op dat er in het winkelcentrum te Leeuwarden zowel sprake is van kleinhandel in afzonderlijke besloten winkelruimten die door het publiek moeten worden betreden (bijvoorbeeld uw slijterij) als van toonbankverkoop, onder andere van vis, bloemen en tabak. Bovendien is de supermarkt niet in een afzonderlijk besloten ruimte ondergebracht.
Gelet op de combinatie van de navolgende factoren:
- de situering van de centrale entree,
- de aanzienlijke breedte van deze entree,
- het feit dat de af te sluiten winkels, waaronder uw slijterij, rechts van de entree gelegen zijn en
- alle overige verkooppunten links van de ingang zijn gesitueerd, waarbij
- de afstand tussen de ingang tot de slijterij en het meest nabije open verkooppunt circa 16 meter bedraagt, alsmede op grond van de overweging dat de supermarkt toch deels door een gesloten muur van de overige verkooppunten is afgescheiden
meen ik dat in de onderwerpelijke casus uw redenering te kunnen volgen dat de slijtinrichting grenst aan een verkeersruimte, waardoor een verbindingslokaliteit niet nodig is."
De economische politierechter verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
De inhoud en de strekking van de brief van de Keuringsdienst van Waren zijn zodanig in strijd met de wet en de bedoeling van de wetgever dat geen der professionele betrokkenen, ook nog voldoende voorzien van deskundige rechtsbijstand, erop heeft mogen vertrouwen dat deze interpretatie van de wet als een juiste kan worden beschouwd. Dat wordt te meer benadrukt nu op grond van de door de deskundige Kustner, inspecteur Food van de algemene directie van de keuringsdienst, ter terechtzitting afgelegde verklaring vast is komen te staan dat de in genoemde brief geformuleerde omstandigheden geen steun vinden in de wet en berusten op subjectieve gronden.
De 'Leeuwarder' brief is niet openbaar gemaakt als zijnde een beleidslijn van de Keuringsdienst van Waren of als een vervolgingsbeleid van het Openbaar ministerie. Dirck III heeft aan deze brief niet het gerechtvaardigde vertrouwen mogen ontlenen dat op grond van de in de onderhavige zaken geconstateerde overtredingen niet zou worden overgegaan tot verbalisering en strafvervolging.
Van enig handelen in strijd met openbaar gemaakt beleid is in deze geen sprake, nog afgezien van het antwoord op de vraag of het bestuurlijk optreden van de Keuringsdienst, waar een zekere beleidsvrijheid bestaat, aan het OM kan worden tegengeworpen.
Ten overvloede merkt de economische politierechter op dat Dirck III ten tijde van de controlebezoeken en de hercontroles niet op de hoogte was van deze brief en ook dat uit de zich in het dossier bevindende correspondentie tussen verdachte en de gemeente Hilversum evenmin van een dergelijke wetenschap blijkt.
De economische politierechter heeft voor het overige vastgesteld dat de dagvaarding van verdachte geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijsbeslissingen
3.1. Vrijspraak
De economische politierechter acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan met betrekking tot de filialen Rotterdam, Leiden en Ridderkerk.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.2. Bewijs
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van alle tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de ruimtes waaraan de onderscheiden slijterijen zich bevinden aangemerkt dienen te worden als 'verkeersruimte' als gevolg waarvan het aanwezig zijn van een verbindingslokaliteit tussen de diverse slijterijen en de verkeersruimte niet noodzakelijk zou zijn. De termen 'slijterij', 'neringruimte' en verkeersruimte' zijn ontleend aan het besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet van 11 oktober 2000.
Artikel 11, eerste lid, van dit besluit luidt: "een slijtlokaliteit staat niet rechtstreeks in verbinding met een neringruimte."
Met betrekking tot het in verbinding staan luidt de Nota van toelichting bij dit besluit:
Algemeen: "De wijziging van de Drank- en Horecawet maakt inpandige slijtersbedrijven mogelijk, die echter niet rechtstreeks in verbinding mogen staan met bijvoorbeeld een winkel." (pag. 5) "De eisen met betrekking tot de verbindingslokaliteit zijn nieuw." (pag.6)
Bij artikel 1: "Dat er geen sprake is van een neringruimte als het een verkeersruimte betreft van een overdekt winkelcentrum, waarin een aantal afzonderlijke ondernemers iedere een eigen winkel exploiteren, die zowel naar aard als naar inrichting duidelijk van elkaar zijn te onderscheiden en niet één geheel vormen. Een ruimte die gebruikt wordt voor het opslaan van van voorraden of een ruimte die door bezoekers gebruikt wordt voor activiteiten die specifiek verband houden met het kopen of huren van goederen of diensten, zoals een klantenbalie, een kassa- of inpakruimte, dan wel een innamepunt voor lege flessen, kan nooit gezien worden als een verkeersruimte." (pag.6)
Bij artikel 11: "Dit artikel regelt het in de gewijzigde Drank- en Horecawet opgenomen verbod dat een slijtlokaliteit niet rechtstreeks in verbinding mag staan met een ruimte waarin de kleinhandel of zelfbedieningsgroothandel of enige in artikel 14, derde lid, van die wet genoemde activiteit wordt uitgeoefend.
In het tweede lid wordt bepaald dat de lokaliteit die de verbinding vormt tussen een slijtlokaliteit en een neringruimte ook zelf weer gesloten wanden moet hebben.
Vanzelfsprekend zal de verbindingslokaliteit beschikken over twee deuren, het gaat immers om een ruimte met de functie van passage of sluis tussen de neringruimte en een slijtlokaliteit."
Gelet op bovenstaande kan hetgeen door de raadsman op dit punt is aangevoerd geen doel treffen.
Uit het proces-verbaal van de op 11 augustus 2003 gehouden gerechtelijke schouw blijkt dat in alle "centrale" ruimtes waaraan de slijterijen van Dirck III zijn gevestigd zich klantenbalies, innamepunten voor lege flessen, verkooppunten voor tabakswaren en foto-artikelen bevinden die functioneren ten behoeve van de aldaar eveneens gevestigde supermarkten, maar niet binnen de duidelijk herkenbare grenzen van die supermarkten zijn gevestigd.
Daarnaast dienen alle centrale ruimtes mede als bewaarplaats voor winkelwagens en zijn er behoudens de vestiging Hilversum andere verkoopfuncties, zoals bakkerijen en/of slagerijen gevestigd die op geen enkele wijze van die "centrale" ruimtes zijn afgescheiden of daarvan afgesloten kunnen worden. Een aantal van deze verkoopfuncties wordt op basis van consessie door zelfstandige ondernemers uitgeoefend. Alleen daarom al kan er in de aangetroffen winkelpanden geen sprake zijn van niet neringruimtes (of verkeers- ruimtes) zoals bedoeld in het besluit.
Dat alle betreffende vestigingen van Dirck III zijn voorzien van rolluiken, een vestiging zelfs van twee rolluiken, doet daaraan niet af nu de vertegenwoordiger van verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat deze luiken slechts een keer per dag worden geopend ('s morgens bij opening van het winkelcentrum) en een keer per dag worden gesloten ('s avonds bij sluiting van het winkelcentrum). Deze rolluiken vormen ook in gesloten toestand geen verbindingslokaliteit als bedoeld in het besluit en belemmeren het winkelend publiek gedurende de openingstijden op geen enkele wijze.
De door de raadsman van verdachte aangedragen taalkundige oplossing van het probleem door de stellen dat allerlei commerciële activiteiten of commercie-ondersteunende activiteiten niet plaatsvinden in maar langs bedoelde centrale ruimtes biedt geen soelaas en vindt geen steun in de wet.
3.3. Bewezenverklaring
De economische politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals beschreven in bijlage II (a t/m h).
Hetgeen aan de verdachte onder bovengenoemde feiten meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
1. overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 15, tweede lid, van de Drank- en Horecawet, meermalen gepleegd.
2. overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 24, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, meermalen gepleegd.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft betoogd dat verdachte ontslagen dient de worden van alle rechtsvervolging op grond van afwezigheid van alle schuld. Hij heeft daartoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de slijterijen van verdachte voldoen aan de nieuwe normstelling omdat deze slijterijen een vergunning van de overheid hebben ontvangen op grond van de destijds vigerende wetgeving.
Ook dit verweer treft geen doel. Uit het ter terechtzitting verhandelde blijkt dat verdachte zich terdege bewust is van het bestaan van de Drank- en Horecawet en het bij die wet behorende stelsel van vergunningen. Ook heeft verdachte er blijk van gegeven zich bewust te zijn van de wijzigingen in die wet en het bestaan van het besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet. Dat verdachte in correspondentie met de gemeente Hilversum stelt niet te weten welke aanpassingen op grond van de gewijzigde Drank- en Horecawet aan de diverse slijterijen dienen te worden verricht doet daaraan niet af, zeker niet nu verdachte in de betrokken slijterijen deze zaak tot heden op z'n beloop heeft gelaten.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sancties
6.1. De hoofdstraffen
Bij de beslissing over de straffen die aan de verdachte dienen te worden opgelegd, heeft de economische politierechter zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de draagkracht van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder neemt de economische politierechter het navolgende in aanmerking.
Verdachte exploiteert op professionele commerciële wijze een groot aantal slijterijen, waarvan er thans een zevental zijn gedagvaard op grond van het niet voldoen aan de eisen van de Drank-en Horecawet, in het bijzonder het bepaalde in het Besluit eisen inrichting Drank- en Horecawet. Het niet voldoen aan een deel van deze eisen heeft tot gevolg dat doelstellingen van de Drank- en Horecawet, met name ziende op een alcohol ontmoedigingsbeleid, worden gefrustreerd.
Hoewel het besluit reeds meer dan twee jaar van kracht is heeft verdachte zich weinig tot geen inspanningen getroost uitvoering te geven aan het in dat besluit bepaalde. Slechts het stellen niet te weten aan welke eisen dient te worden voldaan zonder kenbaar actief onderzoek daarnaar in te stellen of contact te zoeken met de vergunning verlenende autoriteiten is onvoldoende.
Anders dan het commune strafrecht kent de WED de mogelijkheid ondernemingen als een vorm van strafoplegging of bij het opleggen van een maatregel in het hart van hun economische activiteit te treffen. De autoriteiten die bevoegd zijn vergunningen te verlenen op grond van de Drank- en Horecawet kunnen een verleende vergunning op grond van hun bestuurlijke bevoegdheden wijzigen of intrekken. In het economische strafrecht kan op grond van het bepaalde in artikel 7 van de WED een bijkomende straf worden opgelegd die hetzelfde effect sorteert.
Naar het oordeel van de economische politierechter doet de eis van de officier van justitie, een voorwaardelijke geldboete van 8 x € 10.000,- onvoldoende recht aan de ernst van de feiten en de houding van verdachte daaronder.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op:
- de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- de artikelen 15 en 24 van de Drank- en Horecawet;
- de artikelen 1 en 7 van de Wet op de economische delicten.
8. Beslissing
De economische politierechter beslist als volgt.
Zij spreekt verdachte vrij van de in de zaken met de parketnummers 15/095458-02, 15/095455-02 en 15/095453-02 onder 2 tenlastegelegde feiten, met betrekking tot de filialen Rotterdam, Leiden en Ridderkerk.
Zij verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld in
bijlage II (a t/m h) van dit vonnis.
Zij verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Voor het overige levert het bewezenverklaarde de hierboven in rubriek 4.2. vermelde strafbare feiten op.
Zij verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor de bewezen verklaarde overtreding van artikel 15 van de Drank- en Horecawet tot betaling van een geldboete van 8 x € 10.000,- met bevel dat deze geldboete niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot een stillegging voor de duur van zes maanden van de slijterijen in de navolgende filialen:
- Hilversum, Groest 86,
- Oude Wetering, Meerkreuk 4,
- Leiden, Langegracht 5,
- Schiedam, Broersveld 68 - 70,
- Rotterdam, Bergweg 91,
- Ridderkerk, Havenstraat 5,
- Ridderkerk, Vechtstraat 1a en
- Barendrecht, Muziekplein 5,
met bevel dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat binnen 18 maanden na het onherroepelijk worden van deze uitspraak in al deze filialen moet zijn voldaan aan het bepaalde in artikel 11 van het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet in dier voege dat bij al deze slijterijen een verbindingslokaliteit zal worden aangebracht die telkens beschikt over twee deuren en voor het overige conform de in de Nota van toelichting gegeven maatvoering.
Veroordeelt de verdachte voor de bewezen verklaarde overtreding van artikel 24 van de Drank- en Horecawet tot betaling van een geldboete van 4 x € 1.500,- met bevel dat deze geldboete niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H. de Graaff, economische politierechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. drs. F.A. Rive,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 oktober 2003.