ECLI:NL:RBHAA:2003:AN7663

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
6 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
15/035461-02
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Pijl-Van Andel
  • A. Lycklama à Nijeholt
  • E. Tarlavski-Reurslag
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke drugstoediening door moeder aan haar minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 6 november 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een moeder die haar 14 maanden oude dochter opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door haar diverse harddrugs en geneesmiddelen toe te dienen, wat leidde tot de dood van het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van januari tot juli 2002, haar dochter en andere twee kinderen herhaaldelijk drugs heeft verstrekt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf, conform de eis van de Officier van Justitie. De rechtbank heeft overwogen dat het meisje op 24 juli 2002 dood in haar bedje is aangetroffen, met harddrugs en geneesmiddelen aangetroffen in haar lichaam. Deskundigen concludeerden dat de toegediende stoffen een bijdrage hebben geleverd aan de dood van het kind. Ondanks de ontkenning van de verdachte, achtte de rechtbank het feit bewezen, mede omdat de verdachte de primaire verzorgster was en de middelen tot haar beschikking had door haar verslaving. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met psychologische rapporten die de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte bevestigden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de bijzondere zorgplicht van de moeder voor haar kinderen zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/035461-02
Uitspraakdatum: 06 november 2003
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 oktober 2003 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in P.I. Utrecht - P.I.V., HvB Nieuwersluis.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
Op vordering van de officier van justitie is de tenlastelegging van feit 1. subsidiair en feit 1. meer subsidiair ter terechtzitting gewijzigd. Een kopie van die vordering is als bijlage II bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat
1. subsidiair:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 24 juli 2002 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, aan haar dochter [naam en geboortedatum kind 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een toestand van coma/toestand van bewusteloosheid, in ieder geval een voor de gezondheid nadelige verstoring van lichamelijke functies) heeft toegebracht, immers heeft verdachte in die periode op tijdstippen telkens opzettelijk een hoeveelheid van een stof bevattende cocaïne en/of methadon en/of morfine en/of oxazepam toegediend, zijnde voor het leven of de gezondheid schadelijke stoffen, tengevolge waarvan die [naam kind 1] is overleden
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 24 juli 2002 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, meermalen telkens opzettelijk aan [naam kind 2] heeft verstrekt een hoeveelheid van een materiaal be-vattende methadon en/of cocaïne en/of amfetamine (speed) en/of XTC (MDA en/of MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA) en meermalen telkens opzettelijk aan [naam kind 3] heeft verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende methadon en/of amfetamine (speed) en/of XTC (MDA en/of MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA),
zijnde methadon en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDA en/of MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1. subsidiair
Ten aanzien van de bewezenverklaring overweegt de rechtbank het volgende.
Op 24 juli 2002 is [naam kind 1], het dochtertje van de verdachte, dood in haar bedje aangetroffen. Bij onderzoek aan en in haar lichaam is vastgesteld dat werden aangetroffen:
-in het hartbloed : oxazepam en methadon;
-in de urine methadon en omzettingsproduct, benzodiazepines, cocaïne en omzettingsproducten en morfine ;
-in een haarmonster cocaïne benzoylecgonine (cocaïnemetaboliet), acetylmorfine(opiaten);
-in de maaginhoud werden desmethyldiazepam, oxazepam, methadon en cocaïne aangetroffen.
In een haarmonster dat van [naam kind 1] is genomen is cocaïne, benzoylecgonine en acetylmorfine aangetoond, wat duidt op inname van cocaïne en heroïne. Een deskundige heeft verklaard dat het met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet zo kan zijn dat deze stoffen kort voor het overlijden van [naam kind 1] in het haar zijn gekomen. Het is eerder een kwestie van maanden dan van weken.
Volgens de deskundigen zijn de stoffen toegediend of ingenomen. De rechtbank is van oordeel dat de gevonden stoffen door toediening in het lichaam van [naam kind 1] terecht zijn gekomen. De resultaten van het haaronderzoek duiden op het langduriger binnenkrijgen van stoffen. Dat [naam kind 1] deze stoffen zelf tot zich zou hebben genomen is zo onaannemelijk dat daarmee geen rekening hoeft te worden gehouden. Immers, [naam kind 1] zou die stoffen, die - naar moet worden aangenomen - niet lekker smaakten, dan meerdere keren gedurende een langere periode zelf in huis moeten hebben gevonden. Bovendien heeft de verdachte verklaard dat de in huis aanwezige stoffen altijd buiten het bereik van kinderen werden opgeborgen.
De verdachte heeft ontkend de hiervoor vermelde stoffen aan haar dochtertje te hebben toegediend.
Maar de rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat zij dit toch heeft gedaan, en wel over een langere periode.
Hiertoe heeft de rechtbank de volgende redenering gevolgd.
De verdachte was - naar haar eigen zeggen - de primaire voedster van haar dochtertje en zij heeft de avond voor het overlijden van haar dochtertje haar - wederom volgens haar eigen zeggen - haar laatste flesje klaargemaakt en gegeven.
Zij beschikte in verband met haar verslaving (en die van haar echtgenoot) over de betreffende stoffen.
Haar oudere minderjarige kinderen gaf zij meermalen verschillende stoffen die onder de Opiumwet vallen.
Ook [naam kind 1] heeft zij in het verleden methadon gegeven in het kader van pijnbestrijding.
Na het laatste flesje was [naam kind 1], voordat zij naar bed ging, volgens haar vader lomerig, terwijl haar broer verklaarde dat zij toen wazig keek en steeds omviel als zij van de bank kroop.
De toxicoloog Bosman komt in zijn rapport tot een berekening van concentraties oxazepam en methadon op het moment van toediening, die mogelijk niet direct hebben geleid tot het overlijden van [naam kind 1] maar tot een toestand van coma. Na toediening van hoeveelheden als berekend zal [naam kind 1] binnen een uur slap en bewus-teloos zijn geworden.
Dit alles levert zeer sterke verdenking op dat de verdachte de stoffen, die in het lichaam van haar dochtertje werden aangetroffen, heeft toegediend.
Daar komt nog bij dat er niet de minste aanwijzing is dat een ander de stoffen aan [naam kind 1] heeft toegediend. De verdachte heeft weliswaar bij diverse gelegenheden geopperd dat anderen deze stoffen zouden hebben toegediend, maar acht dit anderzijds niet mogelijk.
Het vorenstaande brengt met zich, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de toediener van de middelen is geweest, waartoe nog bijdraagt, dat het past in het levenspatroon van de verdachte, die verslaafd was en van haar eveneens verslaafde man afhankelijk, dat zij op bepaalde tijden haar dochtertje rustig wilde houden, hetgeen bewerkstelligd werd door het toedienen van middelen als methadon en oxazepam. Daarbij moet de verdachte, goed bekend met de werking van deze stoffen, welbewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat [naam kind 1] zwaar lichamelijk letsel, als in de bewezenverklaring vermeld, zou worden toegebracht.
Voorts moet de vraag beantwoord worden of de toegediende middelen de oorzaak zijn geweest van de inge-treden dood.
De conclusie van het sectierapport is de volgende:
Bij [naam kind 1] wezen de sectiebevindingen en de resultaten van het toxicologisch onderzoek op de aanwezigheid van oxazepam, methadon, cocaine en morfine in bloed en urine. De gemeten concentraties (oxaze-pam en methadon RB) hebben op zijn minst een bijdrage geleverd aan de oorzaak van het intreden van de dood.
Het is waarschijnlijk dat verstikking is opgetreden als gevolg van gedempte ademhalingsreflex bij buikligging. Een andere doodsoorzaak is niet gebleken.
De deskundige Uges verklaart in zijn rapport onder meer het volgende:
Het lijkt aannemelijk dat de toegediende stoffen de dood hebben veroorzaakt dan wel bevorderd. Het verband tussen de gevonden potentieel letale stoffen en de dood lijkt de deskundige aannemelijk.
Aangezien niet gebleken is dat er een andere oorzaak is voor de dood van [naam kind 1], acht de rechtbank op grond van al deze feiten en omstandigheden, in hun onderlinge samenhang en verband beschouwd, wettig en overtuigend bewezen dat [naam kind 1] tengevolge van de toediening door de verdachte van de stoffen als bewezenverklaard is overleden. Er bestaat een zodanig door de wet vereist verband tussen de handelingen van de verdachte en de dood van [naam kind 1], dat die dood redelijkerwijs als gevolg van haar handelen aan de verdachte kan en moet worden toegerekend.
Hetgeen aan verdachte onder 1. subsidiair en 2. meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
1. subsidiair:
zware mishandeling, terwijl het feit de dood tot gevolge heeft, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen haar kind en het misdrijf wordt gepleegd door toediening van voor het leven of de gezondheid schadelijke stoffen
2.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Strafbaarheid van het feit
Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 1993, NJ 1933, 918 (Veearts) heeft de raadsman van verdachte ten aanzien van feit 2. een beroep gedaan op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte haar kinderen [naam kind 2] en [naam kind 3] onder meer XTC, speed en amfetamine verstrekte omdat dit de juiste manier was om haar kinderen ervan te weerhouden bui-tenshuis met drugs te gaan experimenteren.
De rechtbank verwerpt dit verweer, daar niet aannemelijk is dat door de aan verdachte verweten gedraging de belangen die door de Opiumwet worden beschermd beter zijn gediend dan zou zijn geschied bij gehoorzaamheid aan die wet.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de in opdracht van rechter-commissaris mr. Warmerdam uitgebrachte Pro Justitia rapportage van 13 oktober 2003 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft haar dochter [naam kind 1] gedurende een aantal maanden verschillende soorten drugs en/of medicijnen toegediend, waardoor [naam kind 1] uiteindelijk op 24 juli 2002 is overleden. Ook haar andere twee minderjarige kinderen, [naam kind 2] en [naam kind 3], heeft ze verscheidene malen drugs en/of medicijnen verstrekt. Verdachte is aldus op buitengewoon ernstige wijze tekort geschoten in de bijzondere zorgplicht die zij als moeder voor haar kinderen heeft. De rechtbank rekent dit haar zwaar aan.
Verdachte, zelf vele jaren drugsverslaafd en daarom ervaringsdeskundige op het gebied van drugs, moet hebben geweten van de nadelige lichamelijke en psychische gevolgen die harddrugs voor volwassen personen, laat staan een 14 maanden oud kind, kunnen hebben. Dat deze gevolgen zelfs catastrofaal kunnen zijn is voor [naam kind 1] gebleken.
De dood van [naam kind 1] heeft veel leed, verdriet en ontsteltenis teweeggebracht.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bijzonder ernstig misdrijven waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt.
De rechtbank heeft tot slot acht geslagen op de inhoud van het - eerder genoemde - omtrent de persoon van de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport van het Pieter Baan Centrum van 13 oktober 2003. In dit rapport concluderen psycholoog I. Schilperoord en zenuwarts J.H. Scheffer dat verdachte moet worden geacht volledig toerekeningsvatbaar te zijn geweest ten tijde van de haar ten laste gelegde feiten.
Op grond van al het hiervoor overwogene acht de rechtbank de navolgende vrijheidsbenemende straf passend en geboden.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
57, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het onder 1. primair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1. subsidiair en 2. tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hier-voor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIJF JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Van der Pijl-Van Andel, voorzitter,
mrs. Lycklama à Nijeholt en Tarlavski-Reurslag, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. De Vries en Langendoen, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 06 november 2003.