Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweersproken inhoud van de overgelegde producties, staat tussen partijen het volgende vast:
a. [eiser], geboren op [geboortedatum], is op 1 juli 1986 bij Corus in dienst getreden en was laatstelijk werkzaam als eerste hoofdbedieningsman installaties op basis van een fulltime dienstverband van 38 uur per week.
b. Eind 1994 heeft [eiser] zich tot de oogarts dr. J.H.J. Klaver (hierna: Klaver) gewend in verband met langzaam ontstane klachten over zijn gezichtsvermogen.
c. Klaver kwam tot de conclusie: "het beeld past het meest bij een M. Stargardt, hoewel de leeftijd van presentatie wat atypisch is."
d. In 1994 was de 'visus' van het linkeroog 0,3 en van het rechteroog 0,8.
e. Op 28 maart 1995 heeft H.M. Breetvelt (hierna: Breetvelt), oogarts in het Interuniversitair Oogheelkundig Instituut te Amsterdam [eiser] onderzocht. Breetvelt kwam tot de volgende bevindingen:
"Op grond van ons onderzoek hebben wij nog geen diagnose kunnen stellen.
Differentiaal diagnostisch denken wij aan North Carolina macula-dystrophie; dominante langzame progressieve macula-dystrophie van Singerman of dominante Drusen.
Dit zijn allemaal autosomaal dominante erfelijke aandoeningen.
Wij willen daarom graag meer familieleden onderzoeken.
Dit is echter door hun verblijf in het voormalig Joegoslavië niet gemakkelijk te realiseren.
De ziekte van Stargardt is autosomaal recessief, maar begint meestal voor het twintigste levensjaar."
f. Bij brief van 21 februari 1996 heeft Breetvelt het volgende geschreven:
"Patiënt is 17 februari j.l. op de FAN-Club besproken. Daar werd naar voren gebracht dat de gedilateerde vaten en de hyperfluorescentie van de papillen op het FAG, pleiten voor een "adult onset" morbus Stargardt.
Deze is heterogeen en asymmetrisch en heeft een mild verloop."
g. Op 9 maart 1996 is [eiser] slachtoffer geworden van een bedrijfsongeval: een metalen band sprong los en kwam met grote kracht tegen het rechteroog van [eiser].
h. Namens beide partijen heeft P.A.W. Lindenburg, oogarts verbonden aan het Medisch Centrum "Jan van Goyen" te Amsterdam en Ziekenhuis Eemland te Amersfoort (hierna: Lindenburg) op 9 december 1997 een oogheelkundig onderzoek verricht van [eiser] ter beoordeling van de schadelijke gevolgen voor het gezichtsvermogen van [eiser] door het onder g. genoemde bedrijfsongeval.
i. Lindenburg heeft van zijn onderzoek een rapport uitgebracht, gedateerd 25 februari 1998, dat onder meer het volgende vermeldt:
Getroffene kreeg een metalen band tegen zijn rechteroog, hetgeen resulteerde in een contusio bulbi met een bloeding in de voorste oogkamer en mogelijk ook een kleine glasvochtbloeding. Tevens waren er kleine uitwendige verwondingen.
Door het verlies van de centrale functie van zijn rechteroog is getroffene uitermate gehandicapt geraakt. Het betrof zijn beste oog en hij is nu ernstig gehandicapt in alle facetten des levens.
Omdat vóór het ongeval zijn rechteroog het beste oog was zijn alle belemmeringen die hij ondervindt ten aanzien van ADL, het beroep, de sport en de recreatie te wijten aan het ongeval.
Verbetering van de toestand van het rechteroog kan niet worden verwacht, er is sprake van een litteken en ten aanzien van het linkeroog moet een langzame achteruitgang van de centrale functie worden verwacht.
Volgens de documenten is het verloop van de "adult onset" morbus Stargardt mild.
Restklachten:
1. Hij kan heel slecht zien.
2. Hij kan niet meer lezen.
Ofschoon er een preëxistente aandoening aanwezig was, hereditair van oorsprong, was getroffene vóór het ongeval in staat zichzelf te verzorgen, zelfstandig aan het verkeer deel te nemen en zijn werkzaamheden uit te voeren.
Het oog dat door het ongeval getroffen werd was zijn beste oog en de centrale functie van dat oog is geheel verloren gegaan.
Dat getroffene extra gehandicapt is omdat zijn linkeroog reeds ernstig getroffen was door de hereditaire aandoening is een complicerende factor; in geval hier sprake zou zijn geweest van een volledig gezond oog zouden alle belemmeringen aanzienlijk minder zijn.
Vóór het ongeval op 9 maart 1996 waren er reeds visusklachten. Vooral het linkeroog bleek aangedaan te zijn door de hereditaire ziekte van Stargardt, van het adult onset-type, waardoor er sprake was van metamorphopsie en slechter zien. Bij onderzoek door de oogarts werd een visus van het rechteroog gevonden van 0,8 en een visus van het linkeroog gevonden van 0,3.
Getroffene heeft daarna toch zijn werkzaamheden tot tevredenheid kunnen voortzetten tot het ongeval op 9 maart 1996.
Het moet als waarschijnlijk worden beschouwd dat de visus van beide ogen geleidelijk aan zou zijn verminderd, ook indien getroffene het ongeval niet was overkomen.
De fundoscopische afwijkingen bij getroffene zijn gezien door een internationaal gezelschap waarbij de fluorescentie-angiografische bevindingen werden beoordeeld. De conclusie was dat hier sprake was van een adult onset-type van de morbus Stargardt.
Uit de documenten blijkt dat men van mening was dat de aandoening heterogeen was en asymmetrisch en dat er sprake zou zijn van een mild verloop.
Dat de visus van beide ogen geleidelijk aan achteruit zou zijn gegaan lijkt wel duidelijk maar het zou (…) toch wel jaren hebben kunnen duren voor de visus zou zijn gedaald tot ernstig invaliderende waarden.
Dat de aandoening geleid zou hebben tot een litteken zo groot als bij mijn onderzoek wordt gevonden is onwaarschijnlijk te achten. Waarschijnlijk zou de visus gedaald zijn tot 0,1.
Wanneer dat lage visusniveau bereikt zou zijn valt niet goed te voorspellen. In ieder geval zou er waarschijnlijk sprake zijn geweest van meerdere jaren.
De centrale visus van het rechteroog is verloren gegaan en er moet worden aangenomen dat er sprake is van enige gezichtsveldbeperking.
De centrale visus van het linkeroog is eveneens slecht, al heeft dat met het ongeval niets te maken, terwijl aangenomen moet worden dat het gezichtsveld van het linkeroog niet of nauwelijks belemmerd is.
Dat maakt van betrokkene iemand die als sociaal blind moet worden beschouwd.
Er is thans sprake van een definitieve eindtoestand met betrekking tot de gevolgen van het genoemde voorval.
De gevolgen van de contusio bulbi t.a.v. het secundaire glaucoom zijn met succes bestreden, maar er resteert een volledig verlies van de centrale functie van het rechteroog.
Ook is er sprake van enige gezichtsveldschade. De centrale visus zal niet verbeteren en kan ook niet slechter worden dan die nu is en de niet te kwantificeren gezichtsveldafwijkingen zullen niet veranderen.
De centrale visus van het linkeroog zal niet veel slechter worden dan die nu al is, terwijl te verwachten is dat het gezichtsveld van het linkeroog intact blijft.
Ik acht een verandering van de door mij aangegeven beperkingen niet waarschijnlijk.
Voor het ongeval was de visus van het rechteroog 0,8, niet te corrigeren en de visus van het lingeroog 0,3, niet te corrigeren.
Functieverlies vóór het ongeval:
rechteroog:
verlies aan gezichtsscherpte: 3%
verlies aan gezichtsveld: 0%
totaal functieverlies rechteroog: 3%
linkeroog:
verlies aan gezichtsscherpte: 59%
verlies aan gezichtsveld: 0%
totaal functieverlies linkeroog: 59%
Functieverlies beide ogen tezamen: 17%
Invaliditeit van de gehele persoon: 16%
Functieverlies ná het ongeval:
rechteroog:
verlies aan gezichtsscherpte: 97%
verlies aan gezichtsveld: naar schatting 50%
totaal functieverlies rechteroog: 99%
linkeroog:
verlies aan gezichtsscherpte: 59%
verlies aan gezichtsveld: 0%
totaal functieverlies rechteroog: 59%
Functieverlies beide ogen tezamen: 69%
Invaliditeit van de gehele persoon: 65%
Functieverlies dóór het ongeval: 65% - 16% = 49%.
j. [eiser] is volledig arbeidsongeschikt en ontvangt sedert maart 1997 een WAO-uitkering.