ECLI:NL:RBHAA:2003:AN8700

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
15/094117-01
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Toeter
  • mrs. Van den Boogaard
  • P. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leidinggeven aan criminele organisatie voor drugshandel met aanzienlijke hoeveelheden cocaïne en MDMA

Op 21 november 2003 heeft de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende een lange periode leiding heeft gegeven aan een organisatie die zich bezighield met de in- en uitvoer van en de handel in harddrugs, met name cocaïne en MDMA (XTC). De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaar. De verdachte werd beschouwd als de centrale figuur binnen de criminele organisatie, waar hij de rol van initiator, organisator en ronselaar vervulde. Hij was verantwoordelijk voor de aanvoer van grote hoeveelheden XTC naar de Verenigde Staten en Canada, en zorgde ervoor dat de winsten van de drugshandel naar Nederland werden overgebracht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De tenlastelegging werd aangepast op vordering van de officier van justitie. De rechtbank oordeelde dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk was in de vervolging voor bepaalde feiten, omdat niet binnen de wettelijke termijn aan de verdachte was medegedeeld dat vervolging zou plaatsvinden.

De bewezenverklaring omvatte onder andere het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het deelnemen aan een organisatie die tot doel had het plegen van misdrijven. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte binnen de organisatie, en de risico's voor de volksgezondheid die de drugshandel met zich meebracht. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten die een grote impact hebben op de samenleving, en de rechtbank rekende het hem zwaar aan dat hij gebruik maakte van anderen om zijn criminele activiteiten uit te voeren. De uitspraak benadrukt de schadelijke gevolgen van de drugshandel en de noodzaak van een stevige straf.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/094117-01
Uitspraakdatum: 21 november 2003
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 en 7 november 2003 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven te [adres],
doch verblijvende te [woonadres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Midden Holland, Huis van Bewaring Haarlem,
te Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is - nadat op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting d.d. 6 november 2003 ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering de omschrijving van de tenlastelegging is aangepast - ten laste gelegd hetgeen in die vordering van de officier van justitie is omschreven. Een kopie van deze vordering is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.1 Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Met betrekking tot de feiten 5 en 6 overweegt de rechtbank het navolgende:
Uit de stukken van het strafdossier blijkt dat tegen verdachte in het arrondissement Amsterdam op
19 februari 1999 een gerechtelijk vooronderzoek is gevorderd voor de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten, welk gerechtelijk vooronderzoek, nadat de raadsman van verdachte op 2 mei 2000 aan de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in het arrondissement Amsterdam, had laten weten dat verdachte er geen behoefte aan had daarop gehoord te worden, door die rechter-commissaris op 12 mei 2000 is gesloten. Uit deze stukken is echter niet op te maken dat het openbaar ministerie binnen de bij de wet voorgeschreven termijn van twee maanden na de sluiting van dit gerechtelijk vooronderzoek aan verdachte heeft kennis gegeven dat tot de verdere vervolging van verdachte voor die feiten zal worden overgegaan. Om die reden zal de rechtbank het openbaar ministerie - overeenkomstig de vordering van de officier van justitie - niet ontvankelijk verklaren in de vervolging voor die feiten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie ten aanzien van de feiten 1,2, 3 en 4 ontvankelijk is in zijn vervolging en voorts dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 primair, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan in dier voege dat:
1
hij in de periode van 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2001 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en te Amsterdam en/of elders in Nederland, en/of te Minneapolis, Verenigde Staten van Amerika, en/of elders in de Verenigde Staten van Amerika, telkens tezamen en in vereniging met anderen, meermalen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2 primair
hij in de periode van 1 januari 2001 tot en met 30 juni 2002 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I;
3
hij in de periode van 1 augustus 1998 tot en met 15 december 2002 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en te Amsterdam en elders in Nederland en te New York, Verenigde Staten van Amerika, en elders in de Ve-renigde Staten van Amerika en te Montreal, Canada, als leider heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen en verkopen en vervoeren en voorhanden hebben van middelen, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4 primair
in de periode van 10 juli 2001 tot en met 17 juli 2001, ter uitvoering van het door hem, verdachte, en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen een hoeveelheid van ongeveer 22.590 gram cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, een mededader van de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, naar Aruba is afgereisd en
vervolgens op Aruba een rolkoffer met daarin voornoemde hoeveelheid cocaïne van een persoon genaamd [naam] in ontvangst heeft genomen, terwijl bovenomschreven misdrijf niet is voltooid;
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder de feiten 1, 2 primair, 3 en 4 primair meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2 primair:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 3:
Het als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Ten aanzien van feit 4 primair:
Medeplegen van poging tot het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een lange periode leiding gegeven aan een organisatie die zich bezig hield met de in - en uitvoer van en de handel in harddrugs, te weten cocaïne en MDMA bevattende XTC-pillen, hierna te noemen XTC. Verdachte moet - gelet op de rol die verdachte in die organisatie vervulde, onder meer als initiator, organisator en ronselaar van één van de koeriers - als de persoon om wie de criminele organisatie draaide, worden beschouwd. Verdachte heeft zorggedragen voor de voor de uitvoer bestemde XTC die aan de binnen de organisatie opererende koeriers werd overhandigd, hij heeft cabinepersoneel van luchtvaartmaatschappijen, onder wie een purser van de KLM, ingeschakeld om met grote regelmaat deze doorgaans grote hoeveelheden XTC naar de Verenigde Staten en Canada te vervoeren en aldaar ter verdere verspreiding over te dragen. Tevens heeft verdachte er voor zorggedragen dat de aanzienlijke winsten van de verkoop van deze XTC naar Nederland werden overgebracht en hij heeft deze winsten ook genoten. De rechtbank neemt ten nadele van verdachte in aanmerking dat hij zich bij de feitelijke uitvoer, aflevering en het vervoer van deze verdovende middelen op de achtergrond hield en aldus de risico's daarvan afwentelde op personen die hij bij zijn illegale praktijken betrok, waarbij verdachte niet aarzelde zijn mededaders te bedreigen.
XTC is een bewustzijnsbeïnvloedend middel, waarvan de wetgever heeft bepaald dat de handel erin en de verspreiding ervan verboden is. Met betrekking tot het gevaar voor de volksgezondheid van XTC overweegt de rechtbank dat blijkens onderzoek na XTC-gebruik lichamelijke, levensbedreigende en psychiatrische complicaties kunnen optreden. In de afgelopen jaren zijn meermalen jonge mensen na gebruik van XTC overleden.
Verdachte heeft - door te handelen als hiervoor omschreven - louter uit winstbejag en met voorbijzien aan de risico's voor de gezondheid van veelal jonge mensen een prominente rol gespeeld bij het op de markt brengen van verboden synthetische drugs.
Verder heeft verdachte binnen deze criminele organisatie gepoogd een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne Nederland binnen te smokkelen met behulp van vorenbedoelde KLM purser.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij door de inschakeling van die KLM purser bij de in- en uitvoer van harddrugs een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de goede naam van zowel de KLM als ook van de luchthaven Schiphol.
Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De in te voeren hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en han-del in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers ge-pleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank laten meewegen dat de door de criminele organisatie, waaraan verdachte leiding gaf, ontplooide activiteiten grote illegale geldstromen hebben gegenereerd die vervolgens zijn geïnvesteerd in legale ondernemingen, waardoor een wezenlijk gevaar van ondermijning van de rechtsorde is ontstaan.
Tenslotte houdt de rechtbank ten nadele van verdachte er rekening mee dat hij in 1992 in de Bondsrepubliek Duitsland voor soortgelijke feiten is veroordeeld tot een vrijheidstraf van vier jaren.
De rechtbank is op grond van al het voorgaande van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden zeer lange duur dient te worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
3, 5, 45, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht,
2, 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging terzake de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder feit 1, 2 primair, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten heeft be-gaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder de feiten 1, 2 primair, 3 en 4 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ELF JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Toeter, voorzitter,
mrs. Van den Boogaard en De Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. Berghout en Van Os,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 november 2003.