ECLI:NL:RBHAA:2003:AO0371

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
2 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-172
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Groverman
  • F.F.W. Brouwer
  • A.C. Terwiel - Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 2 december 2003 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verzoek om vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de vervoerskosten op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg), welke aanvraag door verweerder op 21 oktober 2002 was afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing en verzocht tevens om vergoeding van de kosten die zij in de bezwaarfase had gemaakt. Verweerder herzag zijn besluit op 9 januari 2003, maar wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. Eiseres ging hiertegen in beroep.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit, voor zover het de afwijzing van het verzoek om proceskostenvergoeding betreft, niet in stand kon blijven. De rechtbank stelde vast dat verweerder erkende dat het advies waarop het primaire besluit was gebaseerd gebreken vertoonde. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van een onrechtmatig besluit, waarvoor verweerder verantwoordelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij het verzoek om proceskostenvergoeding gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank stelde de kosten op € 644,00 voor de bezwaarfase en € 322,00 voor de beroepsfase, te betalen door de gemeente Velsen aan eiseres.

De uitspraak benadrukt de verplichting van bestuursorganen om zorgvuldigheid in acht te nemen bij het nemen van besluiten en de consequenties van onrechtmatige besluiten, met name in het kader van de vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep vermeld, wat de rechtsgang verder kan beïnvloeden.

Uitspraak

reg. nr: Awb 03 - 172
uitspraakdatum: 2 december 2003
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: M.A. Koot, advocaat te [woonplaats],
-- tegen --
het college van burgemeester en wethouders van Velsen,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 21 oktober 2002 heeft verweerder de aanvraag van eiseres in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (verder: Wvg) om een tegemoetkoming in de vervoerskosten, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 30 oktober 2002, aangevuld bij brief van 18 november 2002, bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift is tevens verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten.
Bij besluit van 9 januari 2003 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 22 oktober 2002 herroepen en besloten eiseres een individuele tegemoetkoming in de vervoerskosten toe te kennen met ingang van 29 april 2002 tot 1 april 2003. Voorts is besloten het verzoek om proceskosten te vergoeden, af te wijzen.
Tegen dit besluit, voorzover het betreft de afwijzing van haar verzoek om vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte proceskosten, heeft eiseres bij brief van 16 januari 2003 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 22 oktober 2003, alwaar namens verweerder M.A.J. Wigchert en mr. T. Wenzel, werkzaam bij de gemeente Velsen, zijn verschenen. Eiseres, noch haar gemachtigde zijn ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het geschil beperkt zich tot de afwijzing van het verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand in de bezwaarfase, op de voet van artikel 7:15, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb). Daarbij spitst het geschil zich toe op de beantwoording van de vraag of sprake is van herroeping van het besluit van 21 oktober 2002 wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
2.2. Artikel 7:15 Awb, zoals gewijzigd bij wet van 24 januari 2002, Stb. 2002, 55, en in werking getreden op 12 maart 2002, luidt als volgt:
"1. Voor de behandeling van het bezwaar is geen recht verschuldigd.
2. De kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.
3. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op bezwaar.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld."
2.3. Artikel 7:15, tweede lid, Awb is (mede) tot stand gekomen door een amendement op het regeringsvoorstel tot wijziging van deze bepaling in verband met de vergoeding van de kosten in de bezwaarfase.
Het regeringsvoorstel voorzag alleen in vergoeding van kosten "voorzover het bestreden besluit door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is genomen". In de toelichting bij het amendement (Kamerstukken II, 2000/2001, 27 024, nr. 14, verder amendement Dittrich c.s.) is onder meer het volgende gesteld:
"Dit amendement bewerkstelligt dat de kosten die een burger redelijkerwijs heeft moeten maken voor de behandeling van een bezwaar- of administratief beroepschrift, door de overheid worden vergoed wanneer de overheid het besluit herroept vanwege onrechtmatigheid ervan. De onrechtmatigheid moet wel aan de overheid te wijten zijn. Dit betekent dat deze kosten aanzienlijk eerder voor vergoeding in aanmerking komen dan in het regeringsvoorstel. Wordt een besluit niet herroepen, dan komen de gemaakte kosten voor rekening van de belanghebbende. Loutere vormfouten of motiveringsgebreken leiden niet tot een vergoedingsplicht. Het woord "herroepen" impliceert dat het oorspronkelijk besluit inhoudelijk onjuist moet zijn geweest. Indien de onjuistheid van het besluit te wijten is aan de belanghebbende, bijvoorbeeld omdat hij niet tijdig, de juiste gegevens heeft verschaft bestaat uiteraard geen recht op vergoeding."
Het standpunt van de regering (Kamerstukken I, 2001-2002, 27 024, nr. 17, pg. 4) luidt: "(…) In het wetsvoorstel wordt de vergoedingsplicht, na aanvaarding van het amendement-Dittrich, beperkt tot inhoudelijke fouten die aan het bestuursorgaan te wijten zijn. (…)".
2.4. Verweerder heeft erkend dat het besluit waarbij de individuele tegemoetkoming in de vervoerskosten is afgewezen, inhoudelijk onjuist is geweest. Verweerder heeft dit besluit in bezwaar herroepen en alsnog de tegemoetkoming toegekend.
Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat er sprake is geweest van een onrechtmatig besluit.
2.5. Ten aanzien van de vraag of deze onrechtmatigheid aan verweerder te wijten is, als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, Awb, overweegt de rechtbank het volgende.
Verweerder heeft erkend dat het advies van 30 september 2002 op basis waarvan hij het primaire besluit heeft genomen, gebreken vertoont. De adviserende instantie Argonaut heeft bij de voorbereiding van het advies informatie ingewonnen bij de specialist van eiseres. Verweerder is niet bekend met de inhoud van die informatie. In het advies heeft Argonaut gesteld dat de specialist op de door Argonaut gestelde specifieke vragen een algemeen antwoord heeft gegeven.
Daargelaten of verweerder kennis mocht nemen van de inhoud van de bij de specialist van eiseres ingewonnen medische informatie, valt niet in te zien - hetgeen verweerder wil - dat het volgen van het advies van Argonaut in die omstandigheid niet voor risico van verweerder behoort te komen. Allereerst had verweerder, gelet op artikel 3:9 Awb, zich ervan dienen te vergewissen dat het onderzoek van de adviseur op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Voorts strekt de verantwoordelijkheid van verweerder voor het desbetreffende door hem genomen besluit zich tevens uit tot het daaraan ten grondslag liggende advies en komen derhalve de eventueel daaraan klevende gebreken - wat betreft inhoud, wijze van totstandkoming of anderszins - voor zijn rekening.
Uit het vorenstaande volgt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van herroeping van het besluit wegens aan hem te wijten onrechtmatigheid.
2.6. Het bestreden besluit kan, voor zover daarbij het verzoek om de proceskosten te vergoeden is afgewezen, wegens strijdigheid met artikel 7:15, tweede lid, Awb, niet in stand blijven.
Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard.
2.7. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb, te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
De rechtbank stelt de kosten in deze zaak, op de voet van het bepaalde in artikel 7:15, vierde lid, Awb, in samenhang met het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, vast op in totaal € 644,00, op basis van één punt voor het indienen van het bezwaarschrift (€ 322,00) en één punt voor het verschijnen op de ter behandeling van het bezwaarschrift gehouden hoorzitting (€ 322,00).
2.8. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op de voet van het bepaalde in het Besluit vast op € 322,00, voor het indienen van het beroepschrift.
3. Beslissing
De rechtbank
3.1. verklaart het beroep gegrond;
3.2. vernietigt het bestreden besluit van 9 januari 2003, voor zover daarbij het verzoek om vergoeding van de proceskosten van de bezwaarprocedure is afgewezen;
3.3. wijst dat verzoek gedeeltelijk toe en veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Velsen in de in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten tot een bedrag van € 644,00 te betalen aan eiseres door de gemeente Velsen;
3.4. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Velsen in de in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten tot een bedrag van € 322,00, te betalen aan eiseres door de gemeente Velsen;
3.5. bepaalt dat de gemeente Velsen het door eiseres betaalde griffierecht van € 29,00 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Groverman, voorzitter en mrs. F.F.W. Brouwer en A.C. Terwiel - Kuneman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Vrugt, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.