ECLI:NL:RBHAA:2003:BD6023

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 december 2003
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/034098-03
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Dijk
  • R. Robert
  • A. van Andel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne door bagagemedewerker op Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 16 december 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een bagagemedewerker op Schiphol, die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne. De verdachte, geboren in 1963 in Suriname en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 40.522 gram cocaïne op 14 april 2003. De verdediging voerde verschillende verweren aan, waaronder de nietigheid van de dagvaarding en het argument dat de verdachte slechts medeplichtig was aan de invoer van de verdovende middelen. De rechtbank verwierp deze verweren en oordeelde dat de dagvaarding voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, door zijn functie als bagagemedewerker, misbruik had gemaakt van zijn positie en dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking met anderen, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van medeplegen.

De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan en oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met inachtneming van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
VESTIGING SCHIPHOL
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/034098-03
Uitspraakdatum: 16 december 2003
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 december 2003 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Noord Holland Noord, HvB Zwaag, te Zwaag.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
2.1 Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de dagvaarding nietig is nu de tenlastelegging te summier is en daarin onvoldoende feitelijk is omschreven welke handelingen verdachte verweten worden, zodat het de verdachte onvoldoende duidelijk is waartegen hij zich dient te verdedigen.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat pas bij het requisitoir van de officier van justitie is gebleken dat de dagvaarding slechts ziet op de invoer van verdovende middelen in containers en niet op de invoer van verdovende middelen in koffers. Derhalve heeft de verdediging zich ook op dit punt niet voldoende kunnen voorbereiden, aldus de raadsman. De raadsman concludeert dan ook dat om deze reden de dagvaarding nietig is.
De rechtbank verwerpt het voornoemde verweer en overweegt daartoe het volgende.
Het aan de verdachte tenlastegelegde voldoet aan de eisen, zoals gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Uit de vordering inbewaringstelling en de telastlegging zelf blijkt dat verdachte wordt verweten de invoer van cocaïne op 14 april 2003. Uit de onderliggende stukken in het procesdossier blijkt voorts dat het betreft de invoer van cocaïne door middel van twee containers.
Bezien tegen de achtergrond van het dossier is dan ook duidelijk wat verdachte wordt verweten. Verdachte heeft er op de terechtzitting geen blijk van gegeven niet te weten tegen welke verweten gedragingen hij zich diende te verdedigen. De dagvaarding is derhalve geldig.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding ook voor het overige geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
Bewijsverweren
3.1
Door de raadsman is ter terechtzitting aangevoerd dat de handelingen van verdachte geen medeplegen, maar medeplichtigheid opleveren. Verdachte’s handelingen reiken volgens de raadsman immers niet verder dan het doorgeven of de containers er waren, het doorgeven van de nummers van de containers aan een medeverdachte en de controle op het verplaatsen van de containers naar de afgesproken plaats. Nu deze handelingen, met uitzondering van het doorgeven van de nummers van de containers, vallen onder de gebruikelijke werkzaamheden van verdachte en daarom niet strafbaar zijn, heeft hij een dermate geringe rol gespeeld bij de invoer van de verdovende middelen, dat er slechts sprake is van medeplichtigheid, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de containers slechts in de gaten moest houden, zoals hij in zijn functie gewoon was te doen, en dat hij één van zijn medeverdachten heeft laten zien waar één van de containers was geplaatst. Juist nu eerstgenoemde handeling en de door de raadsman voornoemde handelingen vallen onder de gebruikelijke werkzaamheden van verdachte, heeft verdachte op eenvoudige wijze misbruik kunnen maken van zijn functie als bagagemedewerker. Door het uit hoofde van zijn functie veiligstellen van de containers en één van zijn medeverdachten de plaats van de container te duiden, heeft verdachte zijn medeverdachten de mogelijkheid geboden om ongezien de cocaïne uit de container te kunnen verwijderen. Naar het oordeel van de rechtbank getuigt deze werkwijze van een nauwe en bewuste samenwerking, waardoor er sprake is van medeplegen.
3.2
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de 43 pakketten, aangetroffen in de container met nummer DPE 5098 PE, niet zijn voorzien van unieke nummers en dat daardoor niet kan worden vastgesteld dat de 43 pakketten uit voornoemde container afkomstig zijn. Om deze redenen dient verdachte te worden vrijgesproken van de invoer van de in die container aangetroffen cocaïne, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit ambtshandeling 112 A blijkt dat zowel de pakketten uit de container met nummer DPE 70010 4T als de pakketten uit de container met nummer DPE 5098 PE genummerd en bemonsterd zijn. Uit de in ambtshandeling 109 opgenomen laboratoriumrapporten van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt vervolgens dat de monsters van de pakketten uit beide containers cocaïne bevatten. Op grond van het bovenstaande kan worden vastgesteld dat de 43 pakketten cocaïne afkomstig zijn uit de container met nummer DPE 5098 PE. Het verweer wordt derhalve verworpen.
3.3 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat
hij op 14 april 2003 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 40.522 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod meermalen gepleegd.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie(s) en van overige beslissingen
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Stichting Reclassering Nederland, Ressort Amsterdam, Arrondissement Haarlem, uitgebrachte rapport van 27 november 2003 is gebleken.
Bij de bepaling van de strafsoort en –duur heeft de rechtbank meer in het bijzonder het navolgende overwogen.
Verdachte heeft zich tezamen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van ongeveer 40.522 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij voormeld feit heeft begaan in de hoedanigheid van bagagemedewerker van [bedrijf] op Schiphol. Verdachte heeft daardoor misbruik gemaakt van zijn positie op Schiphol en het vertrouwen dat zijn werkgever in hem had, geschaad.
Tevens heeft de rechtbank bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf meegewogen dat verdachte voor twee groepen, die zich elk binnen [bedrijf] bezighielden met de invoer van verdovende middelen, cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Tenslotte heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder terzake een soortgelijk feit met justitie in aanraking is geweest.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikel 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht
Artikel 2, 10 van de Opiumwet
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHTENVEERTIG MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Van Dijk, voorzitter,
mrs. Robert en Van Andel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Eggink,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 december 2003.