dat het hiervoor weergegeven gebod jegens de Bergingsbedrijven niet wordt nagekomen, tot een maximum van € 500.000,-- (vijfhonderdduizend euro).
3. De vordering en de grondslag daarvan
3.1 Vrolijk vordert, zakelijk weergegeven, dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
* de Regiopolitie zal veroordelen om binnen twee dagen na het wijzen van dit vonnis aan Vrolijk een voorschot op de door toedoen van de Regiopolitie geleden schade te betalen, zijnde de gemiste omzet in de periode gelegen tussen 1 december 2002 en 5 augustus 2003, te weten een bedrag groot € 587.500,--, vermeerderd met de wettelijke rente over de gemiste maandelijkse omzet tot aan de dag der algehele voldoening;
* de Regiopolitie zal veroordelen tot het verlenen van haar volledige medewerking aan het laten plaatsvinden van de eerste berging in rayons NH 129 en NH 133, gelegen in de politieregio Kennemerland, middels tussenkomst van de verschillende alarmcentrales en zich te onthouden van het zelfstandig inschakelen van andere bergers, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,-- per overtreding;
* enig andere voorziening die de voorzieningenrechter passend zal oordelen;
* de Regiopolitie zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2 Stellende daarbij een spoedeisend belang te hebben heeft Vrolijk aan deze vordering ten grondslag gelegd dat de Regiopolitie onrechtmatig jegens haar handelt. Zij heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd.
3.3 Ofschoon de rayons NH 129 en NH 133 bij de onder 2.f. genoemde overeenkomst met ingang van 1 december 2002 aan Vrolijk zijn gegund, werkt de Regiopolitie vooralsnog niet mee aan het naar haar doorgeleiden van opdrachten tot het verrichten van eerste bergingen in deze rayons. In plaats van dergelijke bergingsopdrachten te melden bij het CMI - die de Bergingsopdracht aan Vrolijk zou doorgeven - wordt door de Regiopolitie telkenmale één van de Bergingsbedrijven ingeschakeld. Dit terwijl in geval van een eerste berging de gestrande automobilist althans diens verzekeraar althans de betreffende alarmdienst, maar zeker niet de Regiopolitie als opdrachtgever heeft te gelden. De Regiopolitie heeft weliswaar voor het verrichten van politieslepen, in welk geval zij wel als opdrachtgever optreedt, de hiervoor onder 2.h. genoemde overeenkomsten met de Bergingsbedrijven gesloten, maar zulks heeft niets van doen met de gunning van opdrachten tot het verrichten van eerste bergingen.
3.4 Ondanks herhaalde klachten van Vrolijk heeft de Regiopolitie in de periode van 1 december 2002 tot 5 augustus 2003 haar feitelijke handelwijze bij het doorgeven van opdrachten tot eerste bergingen niet gewijzigd. Vanaf 5 augustus 2003 is de Regiopolitie - in het kader van het beleid zoals zij dat bij de hiervoor onder 2.g. geciteerde brief d.d. 9 augustus 2003 heeft verwoord - opdrachten tot het verrichten van eerste bergingen bij het CMI gaan melden, hetgeen ertoe heeft geleid dat Vrolijk in genoemde rayons voor (een aantal van) dergelijke bergingsopdrachten werd ingeschakeld. Met ingang van 2 oktober 2003, de datum van het hiervoor onder 2.i. genoemde kort gedingvonnis, heeft de Regiopolitie deze gedragslijn echter verlaten en is zij in geval van opdrachten tot het verrichten van eerste bergingen weer één van de Bergingsbedrijven gaan inschakelen.
3.5 Het achterwege blijven van bergingsopdrachten gold in de periode 1 december 2002 tot 5 augustus 2003 alleen voor het onderliggende wegennet. In die periode verkreeg Vrolijk door tussenkomst van de Regiopolitie wel opdrachten voor het verrichten van eerste bergingen op het hoofdwegennet. Sinds genoemde 2 oktober verkrijgt Vrolijk ook niet langer opdrachten voor het hoofdwegennet. Daarnaast is het zo dat zelfs indien Vrolijk met een bergingsopdracht van de betreffende verzekeringsmaatschappij ter plaatse van een ongeval komt, zij door de aanwezige politiefunctionarissen wordt gesommeerd om de plaats van het ongeval te verlaten opdat één van de Bergingsbedrijven voor de versleping zorg kan dragen. Ook is het meerdere malen voorgekomen dat de Regiopolitie de Bergingsbedrijven onder het mom van politieslepen heeft ingeschakeld, terwijl achteraf is gebleken dat daar eigenlijk geen sprake van was.
3.6 De hiervoor beschreven gang van zaken heeft ertoe geleid dat Vrolijk sinds 1 december 2002 een zeer groot aantal eerste bergingsopdrachten zijn onthouden, terwijl zij met het oog op de uitvoering van haar overeenkomst met SIMN aanzienlijke investeringen in haar personeel en materieel heeft moeten doen. De aldus geleden schade over de periode 1 december 2002 - 5 augustus 2003 wordt door Vrolijk geraamd op € 587.000,--.
4. Het verweer van de Regiopolitie en het standpunt van de Bergingsbedrijven
De Regiopolitie en de Bergingsbedrijven hebben ieder voor zich de vordering gemotiveerd bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van Vrolijk in haar vordering, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van Vrolijk in de kosten van het geding. Op deze weren zal, voorzover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
5. De gronden van de beslissing
5.1 Anders dan de Regiopolitie heeft betoogd, kan Vrolijk een voldoende spoedeisend belang bij haar vordering niet worden ontzegd. Dit spoedeisend belang is gelegen in de door Vrolijk opgeworpen stelling dat zij door het mislopen van bergingsopdrachten een zodanig omzetverlies lijdt dat thans de continuïteit van haar onderneming in gevaar komt. Aan dit oordeel doet niet af dat Vrolijk, in weerwil van haar stelling dat dit omzetverlies reeds sinds december 2002 optreedt, niet eerder tot het nemen van rechtsmaatregelen tegen de Regiopolitie is overgegaan. Zulks reeds omdat Vrolijk tevens heeft aangevoerd dat de Regiopolitie haar in de loop van 2003 in het vooruitzicht heeft gesteld dat zij haar gedragslijn bij eerste bergingen ten gunste van Vrolijk zou wijzigen, dat zodanige wijziging met ingang van 5 augustus 2003 daadwerkelijk is doorgevoerd en dat zij sedert oktober 2003 wederom ten onrechte opdrachten tot het verrichten van eerste bergingen misloopt.
5.2 Ten aanzien van het materiële geschil moet evenwel op voorhand worden geoordeeld dat de door Vrolijk aan haar vordering ten grondslag gelegde stellingen die vordering niet kunnen dragen. Daartoe is het volgende redengevend.
5.3 Vrolijk heeft, naar zij ter terechtzitting desgevraagd heeft toegelicht, haar vordering gebaseerd op de juridische grondslag van onrechtmatige daad. Het in dat verband door Vrolijk ter terechtzitting geuite verwijt dat de Regiopolitie met haar handelwijze inbreuk maakt op de contractuele relatie tussen de gestrande automobilist en diens verzekeraar kan, indien al juist, geen onrechtmatig handelen jegens Vrolijk opleveren. Voor zover de Regiopolitie, door het naar de Bergingsbedrijven doorgeleiden van opdrachten voor eerste bergingen op het hoofdwegennet, in strijd handelt met de overeenkomst die zij met Rijkswaterstaat heeft gesloten (hiervoor onder 2.d. geciteerd), levert zulks evenmin een onrechtmatige daad jegens Vrolijk op. Uit de door Vrolijk ter terechtzitting gegeven toelichting op de grondslag van haar vordering volgt verder dat, anders dan het in de dagvaarding gestelde deed vermoeden, zij het vermeende onrechtmatige handelen niet heeft gebaseerd op het verwijt dat de Regiopolitie de adviezen van het Nederlands Politie Instituut (NPI) van (onder meer) 1 juli en 17 juli 2003 niet zou hebben opgevolgd. Indien zulks anders zou zijn geweest, had dat Vrolijk overigens niet kunnen baten, nu zonder een nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom deze (juridisch niet bindende) adviezen voor de Regiopolitie de rechtsplicht tot het melden van bergingsopdrachten bij het CMI zouden behelzen.
5.4 Voorts kan Vrolijk aan haar onder 2.f. bedoelde overeenkomst met SIMN geen rechten jegens derden, zoals in dit geval de Regiopolitie, ontlenen (vgl. HR 16 januari 2004, Zaaknummer C02/317HR, LJN-nummer AM2362). Consequentie daarvan is dat er op zichzelf geen wettelijke regel is die de Bergingsbedrijven verbiedt om rechtstreeks, buiten SIMN om, al dan niet door tussenkomst van de Regiopolitie, bergingsovereenkomsten met gestrande automobilisten te sluiten. Eerst dan zou er sprake kunnen zijn van het uitlokken van wanprestatie door de Regiopolitie, wanneer een automobilist zich reeds gebonden zou hebben aan de dienstverlening van Vrolijk of een door SIMN in te schakelen bergingsbedrijf en de Regiopolitie die automobilist vervolgens zou bewegen om zijn contractuele verplichtingen te verzaken door zijn voertuig alsnog door één van de Bergingsbedrijven te laten wegslepen (vgl. Conclusie AG Langemeijer bij voornoemd arrest C02/317HR). Vrolijk heeft weliswaar gesteld dat zodanige situatie zich bij herhaling heeft voorgedaan, maar in het licht van de op dit punt door de Regiopolitie en de Bergingsbedrijven met nadruk gedane betwistingen is deze stellingname in dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden. De door Vrolijk als productie overgelegde verklaringen van haar werknemers maken deze stelling, tegenover zo-evenbedoelde betwisting, evenmin aannemelijk, terwijl nadere bewijslevering, zoals het door Vrolijk aangeboden getuigenbewijs, buiten het bestek van dit kort geding zou vallen.
5.5 De conclusie van al het voorgaande kan geen andere zijn dan dat voorshands niet kan worden geoordeeld dat sprake is van een door de Regiopolitie jegens Vrolijk gepleegde onrechtmatige daad. In het licht van deze conclusie voert een afweging van de belangen van partijen tot het oordeel dat de gevraagde voorzieningen dienen te worden geweigerd.
5.6 Vrolijk zal als de in het ongelijk te stellen partij tevens worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
6.1 Weigert de gevraagde voorzieningen.
6.2 Veroordeelt Vrolijk in de kosten van dit geding, tot op de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van de Regiopolitie begroot op € 205,-- aan verschotten en € 703,-- aan salaris voor de procureur en aan de zijde van de Bergingsbedrijven begroot op € 205,-- aan verschotten en € 703,-- aan salaris voor de procureur.
6.3 Verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling onder 6.2 uitvoerbaar bij voorraad.