reg. nr: Awb 03 - 1131
uitspraakdatum: 19 februari 2004
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
TechResources BV,
gevestigd te Beverwijk,
eiseres,
gemachtigde: [naam persoon], directeur,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
verweerder,
gemachtigde : mr. N.M.D. van Beek, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 25 november 2002 heeft verweerder eiseres voor het premiejaar 2003 ingedeeld in de categorie kleine werkgevers, voor wie een gedifferentieerde premie van 2,38% is vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 20 december 2002 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 2 mei 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 30 juni 2003, aangevuld bij brief van 23 juli 2003, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van 14 januari 2004, alwaar eiseres zich heeft laten vertegenwoordigen door [directeur] voornoemd en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. Van Beek voornoemd.
2.1. Eiseres was tot en met het jaar 2002 ingedeeld in de categorie grote werkgevers, omdat haar premieloonsom groter was dan 15 maal de gemiddelde loonsom zoals die toen gold. Door het bij eiseres bestaande gunstige arbeidsongeschiktheidsverzuim was voor 2002 een gedifferentieerde WAO-premie vastgesteld van 0,45%.
2.2. Eiseres is in 2002 in de gelegenheid gesteld kenbaar te maken dat ze voor het jaar 2003 kiest voor het dragen van het eigen risico. Dit diende zij aan verweerder voor 1 oktober 2002 kenbaar te maken. Gelet op haar lage gedifferentieerde premie heeft eiseres besloten niet voor het eigenrisicodragerschap te kiezen.
2.3. Ingevolge artikel 1 van het Besluit van 19 november 2002 tot wijziging van het Besluit premiedifferentiatie WAO in verband met het afschaffen van de geïndividualiseerde opslag of korting voor kleine werkgevers is met ingang van 1 januari 2003 de grens tussen grote en kleine werkgevers gesteld op 25 maal het gemiddelde loon. Het voor het premiejaar 2003 relevante gemiddelde premieplichtige loon bedraagt €€E€ 24.050,35 (ƒ 53.000,-). Dit betekent voor de vaststelling van de gedifferentieerde premie WAO voor het premiejaar 2003 dat, indien de premieloonsom over het premiejaar 2001 minder of gelijk is aan E€ 601.258,79 (ƒ 1.325.000,-), een bedrijf als kleine werkgever aangemerkt dient te worden. Dit had voor eiseres tot gevolg dat ze overging naar de categorie kleine werkgevers.
2.4. Ingevolge hetzelfde besluit is artikel 4a van het Besluit premiedifferentiatie WAO gewijzigd en is de opslag of korting voor een kleine werkgever bepaald op nihil. Voor alle kleine werkgevers en dus ook voor eiseres betekende dit dat haar WAO-premie voor 2003 werd vastgesteld op 2,38%. Dit is eiseres per brief van 25 november 2002 medegedeeld.
2.5. Eiseres bestrijdt de toelaatbaarheid van deze premieverhoging, omdat die haar eerst bekend is gemaakt bij brief van 25 november 2002, op welk moment er geen mogelijkheid meer bestond om te kiezen voor het eigenriscodragerschap, welke keuze het haar mogelijk zou hebben gemaakt zich aan deze grote premiestijging te onttrekken. Weliswaar is haar in 2002 door verweerder de gelegenheid geboden om te kiezen voor eigenrisicodragerschap, maar daarvoor gold als sluitingstermijn 1 oktober 2002, op welk moment haar niet bekend was (gemaakt) dat de grens voor de categorie kleine en grote werkgevers ingrijpend zou worden gewijzigd en dat zulks tot gevolg had dat ze zou worden ingedeeld in de categorie kleine werkgevers en dat feitelijk de premie niet meer gedifferentieerd zal worden naar gerealiseerd verzuim, maar één premie zou gaan gelden van 2,38%.
2.6. Verweerder stelt dat eiseres de stijging van de grens van grote/kleine werkgevers had kunnen voorzien en derhalve voor 1 oktober 2002 een aanvraag voor het eigenrisicodragerschap voor de WAO had kunnen indienen. Verweerder wijst op het persbericht van 11 september 2002, afkomstig van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarin tevens staat vermeld dat door het vervallen van de wet Pemba voor bedrijven met minder dan 25 keer de gemiddelde loonsom per werknemer, elke kleine onderneming evenveel WAO-premie gaat betalen en voorts heeft verweerder gewezen op de publicaties in diverse landelijke dagbladen.
2.7. Eiseres bestrijdt niet dat verweerder de toepasselijke wetgeving juist heeft toegepast. Ook de rechtbank is niet gebleken dat daarvan sprake is. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven wegens schending van het rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsheidsbeginsel.
2.8. Allereerst dient te gelden dat wanneer verweerder aan eiseres een keuze omtrent het dragen van het eigen risico voorlegt die betrekking heeft op het jaar 2003, eiseres gerechtigd is haar keuze te baseren op de stand van wetgeving die op dat moment geldt en waarvan ze geen reden heeft te veronderstellen dat die in 2003 veranderd is. Het standpunt van verweerder dat reeds op 11 september 2002 hierover een persbericht is gepubliceerd, maakt dit niet anders, omdat bezwaarlijk kan worden gesteld dat een persbericht een basis aan justitiabelen kan geven voor de bepaling van hun rechten en plichten. Dit is in casu nog te minder het geval nu het persbericht slechts kabinetsvoornemens bevat en dus nog onduidelijk is of die zullen worden omgezet in wetgeving, op welke wijze de wijzigingen geformuleerd zullen worden en bovendien onzeker is wanneer die zullen worden ingevoerd. De rechtbank is voorts van oordeel dat eiseres niet verweten kan worden geen kennis te hebben genomen van het persbericht. Het voorgaande heeft tot gevolg dat verweerder op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel de termijn voor het kenbaar maken van het willen dragen van eigenrisicodragerschap niet had mogen sluiten op 1 oktober 2002, nu de wijzigingen in de regelgeving eerst op 19 november 2002 tot stand zijn gekomen. Verweerder had eiseres derhalve een ruimere termijn dienen te geven. Nu verweerder niet hiertoe heeft besloten, kan het besluit niet in stand blijven. Het beroep is derhalve gegrond.
2.9. Voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling is geen aanleiding, nu geen kosten van rechtsbijstand zijn gemaakt.
3.1. verklaart het beroep gegrond;
3.2. vernietigt het bestreden besluit van 2 mei 2003;
3.3. bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen;
3.4. gelast dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eisereses betaalde griffierecht van €E€ 232,00 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.R.A. Horring, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.