2. De vaststaande feiten
2.1 In dit geding wordt van het volgende uitgegaan:
a. Op 11 april 2000 heeft [gedaagde] beslag doen leggen op de volgende onroe-rende zaken van [eiser]:
- het onverdeelde een/vierde gedeelte van de onroerende zaak te Zwanenburg aan de Venenweg 10, 12, 14, 16, 18 en 20, kadastraal bekend gemeente Haar-lemmermeer, sectie A, nummer 10115, en
- het onverdeelde een/vierde gedeelte van de onroerende zaak te Zwanenburg aan de Venenweg bij 10, kadastraal bekend gemeente Haarlemmermeer, sectie A, nummer 10321.
b. Het onder a. genoemde beslag is ter verzekering van een door [gedaagde] op [eiser] (en op de broer van [eiser], en A.V.F. Holding B.V.) gepreten-deerde vordering, destijds begroot op NLG 260.000,--.
c. Bij vonnis van 21 februari 2001 (zaak-/rolnummer 126454\CV EXPL 00-2936) heeft de kantonrechter te Haarlem de vordering van [gedaagde] op [eiser] (en op broer van [eiser] en A.V.F. Holding B.V.) toegewezen.
d. [eiser] (en broer van [eiser]) zijn in hoger beroep gegaan van het onder c. genoemde vonnis.
e. Bij vonnis van 5 november 2002 (zaak-/rolnummer 75262/HA ZA 01-801) heeft de rechtbank te Haarlem de kantonrechter onbevoegd verklaard, het vonnis waar-van beroep vernietigd en de zaak - in de stand waarin het zich bevond - verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam.
f. Bij arrest van 18 december 2003 (rolnummer 1717/02) heeft het gerechtshof te Amsterdam het vonnis waarvan beroep vernietigd en de oorspronkelijke vordering van [gedaagde] op [eiser] (en broer van [eiser]) afgewezen;
g. Op 5 februari 2004 heeft mr. D.M. de Knijff, advocaat te 's-Gravenhage, aan [gedaagde] een - naar hij schrijft, in verband het korte tijdsbestek minder uitvoerig dan gewoonlijk - cassatieadvies aan de advocaat van [gedaagde] afgegeven, onder andere inhoudende:
"(…)
Ondanks het korte tijdsbestek heb ik niettemin de conclusie kunnen bereiken dat cassatie zeker kans van slagen heeft.
(…)
In het licht van de - met name bij akte na pleidooi genomen essentiële stellingen naar aanlei-ding van het toen pas beschikbare dossier van de verzekeraar - meen ik dat onbegrijpelijk is de overweging dat geen of onvoldoende feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die de conclusie rechtvaardigen dat [eiser] c.s., bij hun benoeming als bestuurder of daarna, wisten of moesten weten dat de pensioentoezegging door AVF niet werd nagekomen. Zo gaat het hof voorbij aan de stelling van uw cliënte (sub 3 bij genoemde akte) dat uit het dossier expliciet blijkt (bijlage d bij die akte) dat AVF [echtgenoot van gedaagd] heeft toegezegd de volledige premie te betalen, dat de eindloonregeling blijkt uit het zich in het dossier bevindende pensioenreglement dat aan AVF is toegezonden en de accountant van AVF ter hand is gesteld (sub 4 en bijlage q) en dat van die verplichting ook blijkt uit een brief van verzekeraar aan AVF van 12 november 1982 (zie wederom sub 4 met verwijzing naar bijlage p). Ook heeft uw cliënte sub 11 de stel-ling betrokken dat, zo al [eiser] c.s. in het licht van deze correspondentie niet van die verplich-ting op de hoogte waren - zij daarvan behoorden te weten. Het hof betrekt zijn oordeel slechts op de brief van 1 december 1986 en het advies daarover van de accountant. Dat het hof daar-aan de conclusie verbindt dat [eiser] c.s. zich niet hadden hoeven realiseren dat AVF tot meer verplicht was dan zij had gedaan, valt, zonder nadere motivering die ontbreekt, evenmin te rijmen met het telefonisch contact dat uit de pas bij die akte overgelegde kopie van bedoelde brief blijkt, de aantekeningen van de accountant op die brief en het feit dat in diens advies wordt aangedrongen op een door de heer Visser te ondertekenen afstandsverklaring (zie sub 12 akte). Uw cliënte heeft ook gewezen op de brief van 25 januari 1988 (bijlage x bij bedoelde akte), waarmee [eiser] aan de verzekeraar een kopie van eerderbedoelde brief van 1 december 1986 toezendt met daarop de eerderbedoelde door de accountant handgeschreven de bedragen (nodig voor de aanpassing) en verzoekt om een offerte voor een aanvulling in een tijdsbestek van 4 jaar.
Aan de stelling dat (ook) aan de hand van dit stuk blijkt dat [eiser] c.s., althans [eiser], in 1986 wist, althans behoorde te weten, dat AVF de pensioentoezegging niet was nagekomen, - mede in het licht van de overige in uw akte besproken stukken - wordt geen recht gedaan door in die brief slechts een vrijblijvend voornemen te zien en te overwegen dat geen of onvoldoende bij-komende omstandigheden zijn gesteld die daarop een ander licht werpen.