ECLI:NL:RBHAA:2004:AO6581

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04-350
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • F.F.W. Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor valse brandmeldingen veroorzaakt door gebruiksvergunning bedrijfsloods

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 29 maart 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van bestuursrecht. Verzoekster, een bedrijf dat zich bezighoudt met de afhandeling van transport van producten van en naar luchthaven Schiphol, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer. Dit besluit hield in dat verzoekster alle activiteiten in een pand diende te staken die valse brandmeldingen veroorzaakten, met een dreiging van een dwangsom van € 2.000,- per overtreding. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunning voor het gebruik van het pand was verleend aan de eigenaar, en niet aan de huurder, verzoekster. Hierdoor kon verzoekster niet als 'overtreder' worden aangemerkt, aangezien de schending van de voorschriften betrekking had op de vergunninghouder, de eigenaar van het pand.

De voorzieningenrechter heeft de last onder dwangsom die aan verzoekster was opgelegd, nietig verklaard. De rechter oordeelde dat de vergunninghouder, en niet de huurder, verantwoordelijk is voor de naleving van de voorschriften. Dit leidde tot de conclusie dat verzoekster ten onrechte als overtreder was aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen, het besluit van 1 maart 2004 geschorst en verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toerekening van verantwoordelijkheden in het bestuursrecht, vooral in gevallen waar vergunningen en gebruiksvoorschriften aan de orde zijn.

Uitspraak

Reg. nr: Awb 04 - 350
Uitspraakdatum: 29 maart 2004
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
(artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht)
op een verzoek om voorlopige voorziening
in de zaak van:
[eiesres],
gevestigd te [woonplaats], gemeente Haarlemmermeer,
verzoekster,
gemachtigde: mr. T. ter Brugge, advocaat te Amsterdam,
-- tegen --
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 1 maart 2004 heeft verweerder verzoekster gelast alle activiteiten in het pand aan de [adres] te [woonplaats] die valse brandmeldingen veroorzaken binnen 1 week na verzending van het besluit te staken en gestaakt te houden onder verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- per geconstateerde overtreding met een maximum van € 20.000,-.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 2 maart 2004 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 2 maart 2004 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 3 maart 2004 heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit van verweerder voorshands geschorst totdat de nadere uitspraak inzake voormeld verzoek om een voorlopige voorziening bekend is gemaakt.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 25 maart 2004, alwaar verzoekster is verschenen bij haar voornoemde gemachtigde. Tevens is haar directeur, [naam directeur], verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. M. E. Bakkum, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer, en R. van Loon, werkzaam bij de preventieve dienst van de brandweer van Haarlemmermeer.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit.
Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2. Verzoekster exploiteert een bedrijf dat zich bezig houdt met het afhandelen van transport van producten van en naar luchthaven Schiphol. Zij heeft daarvoor een loods in gebruik van circa 3000 m² en variërend van circa 5 tot 8 meter hoog, onder de naam [naam], dat zij huurt van de eigenaar, [naam eigenaar] (hierna: [A]).
2.3. Door de repressieve dienst van de brandweer zijn op 14 data in de periode oktober 2003 tot in februari 2004 brandmeldingen geregistreerd, welke achteraf door de brandweer als valse brandmeldingen zijn aangemerkt. De brandweer is, naar aanleiding van de brandmeldingen, wel telkenmale uitgerukt. Op de daarvan opgemaakte formulieren Uitrukgegevens wordt als oorzaak van vrijwel alle brandmeldingen aangegeven dat er met een heftruck in de loods is gereden, dan wel dat de verbrandingsmotor daarvan de melder heeft geactiveerd.
2.4. Verweerder heeft zich bij de dwangsomaanschrijving op het standpunt gesteld dat verzoekster daardoor in strijd met de vergunningvoorschriften heeft gehandeld en daarmee artikel 6.1.1. van de Bouwverordening van de gemeente Haarlemmermeer (hierna: de Bouwverordening) heeft overtreden. Nu verzoekster als huurder en gebruiker van het pand het feitelijk en juridisch in haar macht heeft de overtreding op te heffen, is aan haar de last onder dwangsom opgelegd. Legalisering van deze onrechtmatige situatie is niet aan de orde en er zijn verder geen feiten of omstandigheden bekend geworden om van handhaving af te zien, aldus verweerder.
2.5. Ingevolge artikel 6.1.1 van de Bouwverordening is het, in de daarin omschreven situaties, verboden zonder of in afwijking van een gebruiksvergunning van burgemeester en wethouders een bouwwerk in gebruik te hebben of te houden.
2.6. Aan [A], eigenaar van het betreffende perceel, is vergunning zoals hiervoor bedoeld verleend voor het overeenkomstig de ingediende aanvraag gebruiken van het bouwwerk als luchtvrachtloods/kantoorgebouw.
Aan deze vergunning zijn gebruiksvoorschriften verbonden. Daarbij is in afdeling C (installatie(s) en verdere voorzieningen) bij het onderdeel brandmeldinstallatie het navolgende voorschrift opgenomen: Het is verboden zodanige activiteiten uit te voeren, dan wel mogelijk te maken, dat hierdoor ten onrechte een brandmelding wordt veroorzaakt.
2.7. Niet in geschil is dat dit voorschrift is overtreden. Daaruit vloeit voort dat verweerder bevoegd moet worden geacht ter zake handhavend op te treden. Daarbij kan, ingevolge artikel 5:32 Awb, in plaats van bestuursdwang aan de overtreder een last onder dwangsom worden opgelegd.
2.8. Verzoekster heeft aangevoerd dat de last ten onrechte aan haar is opgelegd, nu zij niet als overtreder in de zin van artikel 5:32, eerste lid, Awb kan worden aangemerkt.
2.9. Nu het geschonden voorschrift onderdeel uitmaakt van een vergunning heeft in beginsel als uitgangspunt te gelden dat de vergunninghouder als overtreder wordt aangemerkt. In dit geval heeft de vergunning weliswaar betrekking op een object, maar dat wil niet zeggen dat iedere gebruiker van het object als overtreder kan worden aangemerkt. De norm, het vergunningsvoorschrift, moet hier worden geacht te zijn gericht tot de vergunninghouder, te weten de eigenaar van het object, zodat bij schending van de norm in beginsel alleen deze als overtreder dient te worden aangemerkt.
Het vorenstaande leidt, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, tot de conclusie dat in dit geval verzoekster ten onrechte als overtreder is aangemerkt en dat mitsdien de in geding zijnde last onder dwangsom niet aan verzoekster had kunnen worden opgelegd.
Deze grief van verzoekster treft derhalve doel.
2.10. Voorts is door verzoekster aangevoerd dat de oorzaak van de valse brandmeldingen onvoldoende vaststaat. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen kan worden opgemaakt dat naar alle waarschijnlijkheid de uitstoot van verbrandingsgassen van de verbrandingsmotor van de vorkheftruck van verzoekster de brandmelder in werking heeft gezet, maar verzoekster heeft betoogd dat de oorzaak eerder gezocht moet worden in de plaats waar de brandmelders zijn bevestigd of in de soort brandmelder waarvoor is gekozen. Ter zitting is daarbij een op 24 maart 2004 door adviesbureau Hendriks Engineering uitgebracht rapport aangehaald, dat deze conclusie bevestigt. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande dat een voorlopige voorzieningsprocedure zich niet leent voor een grondig onderzoek naar de precieze oorzaak. Het vaststellen van de oorzaak dient in de bezwaarschriftenprocedure plaats te vinden. De voorzieningenrechter acht hierbij van belang dat verzoekster ter zitting heeft aangegeven dat zij reeds in overleg met de eigenaar is teneinde tot een oplossing van het probleem van de valse brandmeldingen te komen.
2.11. Ter zake van de duur van de begunstigingstermijn, welke door verzoekster als te kort is bestempeld, heeft verweerder betoogd dat met een korte duur van een week kon worden volstaan, aangezien het hier om een eenvoudig nalaten van een handeling zou gaan. Gelet evenwel op de zeer ruime, niet concrete, omschrijving van de opgelegde last kan dit standpunt niet worden volgehouden. Voor zover verweerder heeft bedoeld dat verzoekster aan de last kon voldoen enkel door niet meer met de betreffende vorkheftruck te rijden, moet worden gezegd dat verweerder onvoldoende is nagegaan wat het effect van deze aanschrijving zou betekenen op de bedrijfsvoering van verzoekster. Naar verzoekster ter zitting heeft toegelicht is het verplaatsen van zware producten slechts mogelijk met een heftruck die van een zware verbrandingsmotor is voorzien en zou de bedrijfsvoering ernstig worden geschaad indien daarvan geen gebruik meer kan worden gemaakt. In dit licht bezien is het niet boven iedere twijfel verheven dat de in het besluit gegeven begunstigingstermijn niet onredelijk kort is. Dit punt dient in de bezwaarschriftprocedure nader aan de orde te komen.
2.12. Zoals hiervoor bij 2.11 reeds is aangegeven kan de formulering van de last, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, als zeer ruim worden betiteld, hetgeen op gespannen voet kan worden geacht met het vereiste van artikel 5:24, vierde lid, Awb, dat de te nemen maatregelen moeten worden omschreven, in samenhang met het rechtszekerheidsbeginsel. Ook dit punt verdient in de bezwaarschriftenprocedure nadere aandacht.
2.13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet worden betwijfeld of het bestreden besluit in de bezwaarschriftenprocedure kan worden gehandhaafd. Daartegenover is voldoende aannemelijk dat verzoekster, gelet op haar bedrijfsvoering, onmiskenbaar belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Aan laatstbedoeld belang dient dan ook een groter gewicht te worden toegekend. Het verzoek daartoe zal derhalve op de hierna vermelde wijze worden toegewezen.
2.14. Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter
3.1. wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe, in de zin zoals
hierna onder 3.2. wordt aangegeven;
3.2. schorst het besluit van 1 maart 2004 tot 6 weken na de bekendmaking van de beslis-
sing op het bezwaar;
3.3. veroordeelt verweerder in de kosten van het geding, aan de zijde van verzoekster
begroot op € 644,-, te betalen door de gemeente Haarlemmermeer;
3.4. gelast de gemeente Haarlemmermeer het door verzoekster gestorte griffierecht van
€ 273,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.F.W. Brouwer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op :
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.