ECLI:NL:RBHAA:2004:AO7014

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
30 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-1491 CSV
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.W.S. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de 5%-regeling in het bestuursrecht en de gevolgen voor de boete bij loonsomwijzigingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 30 maart 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. H. van Straten, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft de toepassing van de 5%-regeling zoals vastgelegd in artikel 13, derde lid, van het Loonadministratiebesluit (LAB). Eiseres kreeg een boete opgelegd van 37,5% van de verschuldigde premies, omdat zij verzuimd had om wijzigingen in de loonsom tijdig te melden. Eiseres betwistte de hoogte van de boete en stelde dat de relevante wijzigingen in de loonsom zich eerder hadden voorgedaan dan de door verweerder aangenomen datum van 31 december 2001.

De rechtbank oordeelde dat de datum van de overtreding cruciaal is voor het toepasselijke boeteregime. De rechtbank concludeerde dat het nagenoeg uitgesloten is dat de wijzigingen in de loonsom pas op 31 december 2001 hebben geleid tot een afwijking van meer dan 5%. Hierdoor werd vastgesteld dat de overtreding vóór 1 april 2002 had plaatsgevonden, wat betekent dat het oude Toepassingsbesluit van toepassing was, met een lagere boete. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en legde een boete van € 9.076,- op, in plaats van de eerder opgelegde 37,5% boete.

De rechtbank benadrukte dat de uitvoeringspraktijk van verweerder niet in overeenstemming was met de wetgeving en dat de gehanteerde fictie in dit geval niet kon worden gehandhaafd. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de 5%-regeling en de verantwoordelijkheden van werkgevers bij loonsomwijzigingen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die in totaal € 644,- bedragen, en werd het door eiseres betaalde griffierecht van € 232,- vergoed.

Uitspraak

reg. nr: Awb 03 - 1491 CSV
uitspraakdatum: 30 maart 2004
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. H. van Straten, advocaat te Rotterdam,
-- tegen --
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 16 juni 2003 heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van 37,5% van de alsnog verschuldigde premies. Het gaat om een bedrag van € 42.899,04.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 19 juni 2003 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 11 augustus 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 10 september 2003, aangevuld bij brieven van 16 december 2003 en 8 maart 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 25 maart 2004, alwaar namens eiseres zijn verschenen mr. Van Straten, voornoemd, en [naam persoon], werkzaam bij eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. X. Evers, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam. Tevens aanwezig ter zitting was A. Molenaar- van der Beek, salarisadministratrice.
2. Overwegingen
2.1. Verweerder heeft na ontvangst van de jaarloonopgaven over 2001 geconstateerd dat het totaal van de premielonen meer dan 5% afwijkt van het totaal van de premielonen van de voorschotnota voor eiseres. Voorts heeft eiseres het drempelbedrag overschreden. Eiseres heeft verzuimd de stijging van de uitbetaalde lonen in de loop van het jaar binnen drie maanden met het formulier voorschotcorrectie te melden, waardoor genoemde afwijking van de voorschotnota is ontstaan (overtreding van de 5%-regeling). Omdat eiseres de wettelijke loonopgaveverplichting als bedoeld in artikel 13, derde lid, van het Loonadministratiebesluit (LAB) niet is nagekomen, heeft verweerder een bestuurlijke boete opgelegd ter hoogte van 37,5% van het verschil in premie tussen de afrekenings- en de voorschotnota.
2.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres ingevolge artikel 4 van het Besluit toepassing bestuurlijke boeten Coördinatiewet Sociale Verzekering 2002 ( hierna: Toepassingsbesluit 2002) in overtreding is op de dag na de laatste dag waarop eiseres ingevolge artikel 13, derde lid, LAB de aldaar bedoelde mededeling had kunnen doen, zijnde binnen drie maanden na de overschrijding. In de uitvoeringspraktijk doet verweerder echter niets met de termijn van drie maanden omdat verweerder niet in staat is om vast te stellen wanneer de termijn precies is gaan lopen en daarmee wanneer de termijn is geëindigd. Voor de bepaling of de 5%-regeling is overtreden, worden de voorschotnota en de definitieve nota over een bepaald premiejaar met elkaar vergeleken. Verweerder hanteert als moment van overtreding van de 5%-regeling 1 april van het jaar, volgend op het kalenderjaar waarin zich de loonsverhoging heeft voorgedaan. Verweerder gaat daarbij uit van de fictie dat de relevante wijziging van de loonsom zich heeft voorgedaan op 31 december van het betreffende kalenderjaar. In geval van eiseres is volgens verweerder derhalve het Toepassingsbesluit 2002 van toepassing. Verweerder heeft dienaangaande nog wel opgemerkt dat, indien eiseres kan aantonen dat de overtreding in haar geval eerder is gepleegd dan op 1 april 2002, het oude Toepassingsbesluit zal worden toegepast. Vooralsnog heeft eiseres dit volgens verweerder echter niet kunnen aantonen. Ter zitting heeft verweerder het bestreden besluit aangevuld ten aanzien van de hierin genoemde bedragen in die zin dat alsnog de juiste bedragen van de premieloonsommen volgens de voorschotnota en volgens de afrekeningsnota zijn opgenomen.
2.3. Eiseres betwist niet de vastgestelde tekortkoming met betrekking tot een juiste afdracht via de voorschotnota's en erkent daarmee de overtreding van artikel 13, derde lid, LAB. Eiseres erkent eveneens dat sprake is van een derde overtreding. Het beroep van eiseres spitst zich toe op de vraag of verweerder het juiste boeteregime heeft toegepast. Eiseres is van mening dat verweerder toepassing had moeten geven aan het Besluit toepassing bestuurlijke boeten Coördinatiewet Sociale Verzekering (hierna: oude Toepassingsbesluit) zoals dat gold van 1 januari 2001 tot 1 april 2002. Toepassing van laatstgenoemd besluit zou leiden tot een aanzienlijk lagere boete. Eiseres heeft aangevoerd dat de relevante afwijkingen in de loonsom zich in een eerder stadium dan op 31 december 2001 hebben voorgedaan, namelijk al in januari 2001. Gelet hierop heeft eiseres de overtreding - geruime tijd - voor 1 april 2002 begaan. Naar de mening van eiseres is de uitvoeringspraktijk van verweerder contra legem en in strijd met de bedoeling van de wetgever, zoals deze in de situatie van eiseres hier uitpakt.
2.4. In dit geding staat uitsluitend ter beoordeling van de rechtbank de vraag of verweerder terecht en op goede gronden toepassing heeft gegeven aan het Toepassingsbesluit 2002.
2.5. De rechtbank stelt voorop dat de datum van het plegen van de overtreding beslissend is voor het toepasselijke boeteregime Ingevolge artikel 13, derde lid, van het LAB dient de werkgever uit eigen beweging mededeling te doen van elke wijziging in de loonsom gedurende het premiebetalingstijdvak, welke ertoe leidt dat het feitelijke verloonde bedrag meer dan 5%, doch tenminste € 2.269,- hoger is dan het loonbedrag waarop de voorschotnota is gebaseerd. Deze mededeling dient te geschieden binnen drie maanden na bedoelde verandering.
Blijkens zowel het oude Toepassingsbesluit als het Toepassingsbesluit 2002 is de werkgever in overtreding van de 5%-regeling op de dag na de laatste dag waarop hij ingevolge artikel 13, derde lid, van het LAB de aldaar bedoelde mededeling had kunnen doen. Dit betekent dus dat de overtreding wordt begaan op het moment dat sedert de relevante wijziging drie maanden zijn verstreken en de werkgever hiervan geen mededeling aan verweerder heeft gedaan. Hieruit vloeit voort dat in deze zaak het Toepassingsbesluit 2002 alleen van toepassing kan zijn als de relevante wijziging in de verloonde bedragen zich heeft voorgedaan niet eerder dan op 31 december 2001. In dat geval zal de overtreding immers zijn begaan op 1 april 2002. Wijziging op elk ander moment in 2001 zal echter tot gevolg hebben dat het Toepassingsbesluit van toepassing is. Gelet hierop is uitsluitend van belang vast te stellen dat de overschrijding van de 5%-grens zich juist niet op 31 december 2001 heeft voorgedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is het nagenoeg uitgesloten te achten dat de in 2001 opgetreden wijzigingen in de loonsom pas op 31 december 2001 hebben geleid tot een afwijking van meer dan 5%. Verweerder heeft geen argumenten naar voren gebracht die aanknopingspunten kunnen beiden voor een tegengestelde conclusie. Voor de bepaling wanneer de overtreding is begaan, moet er derhalve vanuit worden gegaan dat de overschrijding vóór 31 december 2001 heeft plaats gehad. Geconcludeerd moet dan ook worden dat de overtreding is begaan vóór 1 april 2002 en dat het oude Toepassingsbesluit, zoals dat gold tot 1 april 2002, van toepassing is. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de uitvoeringspraktijk van verweerder, die over het algemeen ook niet ongunstig voor de werkgever zal uitpakken, kan de gehanteerde fictie in onderhavig geval, in het licht van voorgaande, niet overeind gehouden worden.
2.6. Aangezien het vorenstaande niet tot een andere conclusie kan leiden dan dat aan eiseres wegens overtreding van de 5%-regeling een boete van 20% over de alsnog verschuldigde premie, met een maximum van ƒ 20.000,- (€ 9.076,-) moet worden opgelegd, ziet de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:72, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. De rechtbank zal derhalve bepalen dat een eiseres een boete van € 9.076 wordt opgelegd.
2.7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd.
2.8. Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder.
3. Beslissing
De rechtbank
3.1. verklaart het beroep gegrond;
3.2. vernietigt het bestreden besluit van 11 augustus 2003 voor zover daarbij toepassing is gegeven aan het Toepassingsbesluit 2002 en een boete van 37,5% over de alsnog verschuldigde de premies is opgelegd;
3.3. bepaalt dat aan eiseres een boete van € 9.076,- wordt opgelegd;
3.4. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
3.5. veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres;
3.6. gelast dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht van € 232,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.