[gedaagde in de hoofdzaak sub 2/gedaagde tot vrijwaring sub 2] heeft zijn blocnote met de bedoelde aantekeningen aan de voorzieningenrechter getoond.
[gedaagde in de hoofdzaak sub 3/eiser tot vrijwaring ] heeft ontkend dat [gedaagde in de hoofdzaak sub 2/gedaagde tot vrijwaring sub 2] een verzoek om terug te bellen op zijn antwoordapparaat heeft ingesproken. Het antwoordapparaat neemt geen boodschappen op. Bovendien geldt bij de Keursteen een protocol dat inhoudt dat men nimmer journalisten opbelt en hen ook niet terugbelt. Hij heeft verklaard dat hij op 1 maart 2004 om exact 13.00 uur door [gedaagde in de hoofdzaak sub 2/gedaagde tot vrijwaring sub 2] is gebeld. Op dat moment stond de luidspreker van de telefoon aan en die is aan blijven staan. Het gesprek duurde hooguit vijf minuten. Tijdens het gesprek hield [gedaagde in de hoofdzaak sub 2/gedaagde tot vrijwaring sub 2] hem allerlei zaken voor over [eiser in de hoofdzaak], verhalen waarvan hem ([gedaagde in de hoofdzaak sub 3/eiser tot vrijwaring ]) bekend is dat die in orthodox-christelijke kringen circuleren. [gedaagde in de hoofdzaak sub 2/gedaagde tot vrijwaring sub 2] vroeg hem daarvan bevestiging. De gewraakte passages zijn niet zijn ([gedaagde in de hoofdzaak sub 3/eiser tot vrijwaring ]s) woorden. [gedaagde in de hoofdzaak sub 3/eiser tot vrijwaring ] heeft [gedaagde in de hoofdzaak sub 2/gedaagde tot vrijwaring sub 2] voorgehouden dat hij de tekst van een te publiceren artikel eerst met zijn advocaat wilde bespreken.
Het gesprek vond plaats in de woning van [gedaagde in de hoofdzaak sub 3/eiser tot vrijwaring ], waar tevens diens kantoor gevestigd is. Bij het gesprek waren [gedaagde in de hoofdzaak sub 3/eiser tot vrijwaring ]s echtgenote, de werkster en V.Z. aanwezig, aldus [gedaagde in de hoofdzaak sub 3/eiser tot vrijwaring ].
V.Z. heeft verklaard dat hij op 1 maart 2004, tussen de middag, in het kantoor in de woning van [gedaagde in de hoofdzaak sub 3/eiser tot vrijwaring ] aanwezig was toen deze werd opgebeld door, naar hij aanneemt, [gedaagde in de hoofdzaak sub 2/gedaagde tot vrijwaring sub 2]. V.Z. heeft flarden van het gesprek opgevangen doordat de luidspreker van de telefoon aan stond. Hij hoorde dat [gedaagde in de hoofdzaak sub 2/gedaagde tot vrijwaring sub 2] aan [gedaagde in de hoofdzaak sub 3/eiser tot vrijwaring ] allerlei bekende verhalen voorlegde die over [eiser in de hoofdzaak] de ronde doen. Desgevraagd kon V.Z. de inhoud van die verhalen niet noemen. V.Z. kon zich niet herinneren of [gedaagde in de hoofdzaak sub 2/gedaagde tot vrijwaring sub 2] dan wel [gedaagde in de hoofdzaak sub 3/eiser tot vrijwaring ] als eerste sprak over het "over de kling jagen" van de zoon van [eiser in de hoofdzaak]. V.Z. verklaarde dat het een kort gesprek was geweest, maar kon niet aangeven hoelang het had geduurd.
Ten aanzien van het thans voorhanden bewijsmateriaal overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
De verklaring van V.Z. draagt niets bij wat duidelijkheid kan verschaffen over de vraag wie wat heeft gezegd tijdens het telefoongesprek op 1 maart 2004. Hij weet zich daarvan geen relevante gegevens te herinneren. Daarbij is opmerkelijk te noemen dat V.Z. op 27 maart 2004 (twee dagen voor de zitting) een gedetailleerde verklaring aangaande het telefoongesprek op schrift heeft gesteld die door [gedaagde in de hoofdzaak sub 3/eiser tot vrijwaring ] in het geding is gebracht.
[gedaagde in de hoofdzaak sub 2/gedaagde tot vrijwaring sub 2] en [gedaagde in de hoofdzaak sub 3/eiser tot vrijwaring ] staan in hun lezingen van de feitelijke gang van zaken met betrekking tot de wijze waarop de gewraakte passages zijn tot stand gekomen diametraal tegenover elkaar. [gedaagde in de hoofdzaak sub 3/eiser tot vrijwaring ] stelt dat deze hem door [gedaagde in de hoofdzaak sub 2/gedaagde tot vrijwaring sub 2] in de mond zijn gelegd. [gedaagde in de hoofdzaak sub 2/gedaagde tot vrijwaring sub 2] stelt de gewraakte passages uit de mond van [gedaagde in de hoofdzaak sub 3/eiser tot vrijwaring ] te hebben opgetekend.
Op basis van de verklaring van [gedaagde in de hoofdzaak sub 2/gedaagde tot vrijwaring sub 2], in samenhang met de door hem getoonde blocnote met aantekeningen, is niet onaannemelijk dat [gedaagde in de hoofdzaak sub 3/eiser tot vrijwaring ] de gewraakte uitlatingen heeft gedaan. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat [gedaagde in de hoofdzaak sub 3/eiser tot vrijwaring ] zich eerder in soortgelijke zin over [eiser in de hoofdzaak] heeft uitgelaten. Zulks staat echter, gelet op de tegenovergestelde verklaring van [gedaagde in de hoofdzaak sub 3/eiser tot vrijwaring ] onvoldoende vast om daarop de toewijzing in kort geding van een ingrijpende maatregel als het gevorderde spreekverbod te kunnen baseren. Daarbij heeft de voorzieningenrechter betrokken dat in een bodemprocedure de bewijslast dat [gedaagde in de hoofdzaak sub 3/eiser tot vrijwaring ] de gewraakte uitlating heeft gedaan, bij [eiser in de hoofdzaak] ligt. Voorts heeft te gelden dat het belang van [eiser in de hoofdzaak] bij het gevorderde spreekverbod minder groot moet worden geacht, nu in de eerstvolgende editie van Management Team reeds de onder 2.e aangehaalde rectificatie zal verschijnen.
Het gevorderde voorschot op schadevergoeding is evenmin voor toewijzing vatbaar. Ook daarvoor is onvoldoende vast komen te staan dat [gedaagde in de hoofdzaak sub 3/eiser tot vrijwaring ] de uitlatingen heeft gedaan. Daar komt nog bij dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is en dienaangaande naar behoren feiten en omstandigheden moeten worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is (HR 14 april 2000, NJ 2000/489). Weliswaar kan daarover bij een voorschot op smartengeld, waarbij een vergoeding wordt toegekend om persoonlijk leed te verzachten, gemakkelijker worden gedacht. In het onderhavige geval kan de compensatie echter ook worden gevonden in de rectificatie.
Al het voorgaande voert ertoe dat de in de hoofdzaak gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd. [eiser in de hoofdzaak] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.