5. De gronden van de beslissing
5.1 Vooropgesteld wordt dat aan [gedaagde] in beginsel vrijheid van meningsui-ting toekomt. Derhalve dient in een geval als het onderhavige te worden bezien of -alle omstandigheden in aanmerking nemend- het aan [eiser] toekomend recht op eer en goede naam zwaarder dient te wegen dan het aan [gedaagde] toekomende recht op vrijheid van meningsuiting.
5.2 [gedaagde] heeft ter gelegenheid van de zitting uitdrukkelijk betwist dat de door [eiser] beschreven uitingen zijn gedaan over hem en zijn familie. Op de vraag van de voorzieningenrechter op welke passages [eiser] nu precies doelt, heeft zijn raadsman met name gewezen op de onder 2.1 sub e bedoelde passages. Ver-der heeft hij op enige passages gewezen in een paar overgelegde artikelen. Vanwege de zeer gebrekkige Nederlandse vertaling zijn deze passages bijkans onbegrijpelijk, maar de strekking is volgens de raadsman dat [eiser] contacten zou onderhouden met het communistische regime van Vietnam.
5.3 De voorzieningenrechter kan in de bedoelde passages niet lezen hetgeen daarover in de dagvaarding is gesteld. Wel valt in de artikelen te lezen dat aan [eiser] het verwijt wordt gemaakt dat hij door artiesten te engageren die door het Vietnamese bewind worden gesteund, zich met dat - door [gedaagde] kennelijk verfoeide - regime wil associeren althans dat hij zich daarvan onvoldoende distantieert.
Voor zover [eiser] zich daardoor gegriefd voelt, moeten de uitlatingen worden gezien tegen de achtergrond het publiek debat zoals dit in de internationale Vietname-se gemeenschap buiten Vietnam wordt gevoerd en waarvan blijkt uit de door partijen overgelegde stukken. In dit debat staan de meningen tegenover elkaar van met name de oudere generatie bootvluchtelingen en de jongere generatie, die in westerse sa-menlevingen is opgegroeid. De laatste groep, waartoe [eiser] kennelijk behoort, heeft oog voor de democratische ontwikkelingen in hun geboorteland en is geïnteres-seerd in de cultuur zonder daar een politiek statement aan te verbinden, terwijl de ou-dere generatie -waaronder [gedaagde]- de onderdrukking en armoede van de bevolking van Vietnam aan de orde wil (blijven) stellen en elk contact met het regime afkeurt, ook als dat slechts bestaat in het laten optreden van Vietnamese popmusici.
5.4 Het ligt niet op de weg van de (voorzieningen)rechter om een uitspraak te doen over de hier bedoelde politieke kwestie of de wijze waarop partijen hiermee om dienen te gaan. Vast staat dat [eiser] mede omdat hij inkomsten met de organisatie daarvan genereert, ondanks de protesten van de AVVN heeft besloten om door te gaan met de concerten van -met toestemming van de Vietnamese regering- optredende muzikan-ten. Dat de tegenstanders van deze concerten, zoals de AVVN en haar voorzitter [gedaagde], deze concerten met felheid willen bestrijden door bijvoorbeeld het organiseren van demonstraties en het schrijven van columns/artikelen is ongebrui-kelijk noch onaanvaardbaar in een politieke kwestie als deze. Immers, het recht op vrijheid van meningsuiting beschermt in beginsel ook meningen waaraan anderen aan-stoot kunnen nemen of waardoor anderen worden geschokt. Gelijk [eiser] in de gelegenheid is om in Nederland deze concerten te organiseren, zo komt aan [gedaagde] het recht toe om hier tegen te ageren. Daarbij behoren uiteraard zekere grenzen in acht te worden genomen, maar [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat die zijn overschreden. In het licht van het hierboven geschetste complex van feiten en omstandigheden gaat het beroep van [gedaagde] op de vrijheid van me-ningsuiting daarom op.
5.5 [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.