"Een zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet hoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien."
Wat de koper ten aanzien van het gekochte mag verwachten, wordt meer concreet ingevuld door enerzijds de mededelingsverplichting van de verkoper en anderzijds de onderzoeksplicht van de koper zelf. In dit verband is van belang in hoeverre de verkoper in de koopovereenkomst bepaalde eigenschappen van de zaak heeft gegarandeerd en in hoeverre de koper in de koopovereenkomst opgenomen bijzonder bedingen tegen zich moet laten gelden.
Uit de stellingen van partijen kan worden opgemaakt dat beiden er vanuit gaan dat het voor wat betreft het instorten van de dakkapel, gaat om een verborgen gebrek. Beide partijen beroepen zich in dit verband op het onder 2e bedoelde rapport van Inspectrum woningen Keurkoop Amersfoort d.d. 16 augustus 2002 (hierna: "het rapport"). Onbetwist is voorts dat dit rapport is verstrekt door makelaar Van den Putten, die in de transactie tussen [gedaagden] als voormalig kopers en [L] als voormalig verkoper, als makelaar voor de verkopende partij optrad. [gedaagden] hebben dit rapport ontvangen van Van den Putten en hebben dit op hun beurt aan [eisers] verstrekt. In paragraaf 1.2 van het rapport staat vermeld:
"Uitsluitend zichtbare gebreken of tekortkomingen worden gesignaleerd en gerapporteerd. Verborgen gebreken worden tijdens deze keuring niet geconstateerd een vermoeden hiervan zal worden aangegeven."
Uit deze doelstelling van de bouwkundige keuring en de positieve resultaten van de keuring ten aanzien van de dakkapel (gewaardeerd met het symbool "+") volgt eveneens dat de slechte staat van onderhoud van de dakkapel als een tijdens de keuring niet gesignaleerd, verborgen gebrek dient te worden aangemerkt.
Het geschil tussen partijen betreft in de kern de vraag voor wiens rekening en risico dit verborgen gebrek behoort te komen. De rechtbank neemt -ter beantwoording van deze vraag- de bepalingen van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst tot uitgangspunt. Weliswaar is in artikel 5.3. van de koopakte bepaald dat de verkoper ervoor instaat dat de woning de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik nodig zijn, daar staat echter tegenover dat de werking van deze bepaling wordt ingeperkt door de bedingen van artikel 17 (ouderdomsclausule) en 18 (verkopersclausule) van de koopakte. Gelet op de ouderdom van het huis en de daaromtrent specifiek in het koopcontract opgenomen clausule, dienden [eisers] er rekening mee te houden dat op korte termijn achterstallig onderhoud verricht diende te worden, ook al was de noodzaak daartoe ten tijde van de verkoop niet direct zichtbaar. Dit geldt eens te meer nu [gedaagden] door middel van de gebruikersclausule expliciet te kennen hebben gegeven, dat zij [eisers] niet hebben kunnen informeren over de eigenschappen van dan wel de gebreken aan het verkochte, waarvan zij op de hoogte zouden zijn geweest als zij het verkochte zelf feitelijk hadden gebruikt. Anders dan [eisers] is de rechtbank van oordeel dat ook verborgen gebreken onder deze clausule geschaard kunnen worden, nu de tekst van de clausule spreekt van "gebreken aan het verkochte" in het algemeen en geen onderscheid wordt gemaakt tussen zichtbare en verborgen gebreken. Deze contractuele context brengt met zich dat op [eisers] een extra zware onderzoeksplicht rustte. Het gaat immers om eigenschappen van de zaak -een goede staat van onderhoud van de woning- waarvan de aanwezigheid, gelet op de ouderdom van de woning en de beperkte reikwijdte van de bouwkundige keuring, te betwijfelen was.
Dit zou slechts anders zijn, indien aangetoond zou worden, dat [gedaagden] wèl op de hoogte waren van de slechte staat van onderhoud van de dakkapel, maar hierover ten onrechte hebben gezwegen. [eisers] hebben in dit verband aangevoerd dat blijkens een schriftelijke verklaring van mevrouw [W], [gedaagde sub 1], destijds als haar makelaar betrokken bij een door [W] beoogde aankoop van de woning, in september 2002 aan [W] heeft medegedeeld dat het dak van de woning "in slechte staat" verkeerde. Ter comparitie is dit door [gedaagde sub 1] betwist; hij verklaart dat hij [W] slechts - naar waarheid - heeft medegedeeld dat het dak "oud" was. Wat daar ook van zij, hiermee is nog niet aangetoond dat [gedaagden] ten aanzien van het in geding zijnde verborgen gebrek, de dakkapel, wisten dat deze in een dermate slechte staat van onderhoud verkeerde dat instortingsgevaar ophanden was. Onjuist is dan ook de conclusie die [eisers] uit de verklaring van [W] trekken in de akte na comparitie, waar zij stellen dat [gedaagde sub 1] aan [W] heeft verklaard dat de dakkapel gerepareerd diende te worden. [gedaagde sub 1] heeft zich immers, ook volgens [W], slechts uitgelaten over (de ouderdom van) het dak in het algemeen. Het bewijsaanbod dat [eisers] op dit punt hebben gedaan zal dan ook worden gepasseerd.
Voorts bestaat tussen partijen discussie omtrent de vochtplekken aan het plafond van de dakkapel. [gedaagden] betwisten dat hun makelaar, Kluit, bij de bezichtiging van het pand aan [eisers] heeft medegedeeld dat het plafond was gerepareerd en dat de lekkage verholpen was. Nu [eisers] stellen dat Kluit zich wel aldus heeft uitgelaten, ligt in beginsel de bewijslast hiervan bij [eisers]. Echter, ook indien [eisers] zouden slagen in het bewijs van hun stelling, dan hebben zij hiermee nog niet aangetoond dat [gedaagden] onjuiste informatie hebben verstrekt omtrent de staat van onderhoud van de dakkapel. Zoals immers blijkt uit de door [gedaagden] bij conclusie van antwoord in het geding gebrachte productie 2 -een factuur d.d. 18 mei 2001 gericht aan makelaar Van den Putten- heeft inderdaad een reparatie plaatsgevonden aan de dakbedekking van de dakkapel. Zo Kluit c.s. al van een reparatie melding zou hebben gemaakt, betekent dat niet dat hiermee door [gedaagden] onjuiste informatie zou zijn gegeven.
[eisers] hebben nog aangevoerd dat het risico van de ingestorte dakkapel bij [gedaagden] zou moeten liggen, omdat sprake is van een structureel gebrek in de woning dat de gehele constructie van de woning dermate aantast dat zonder ingrijpende herstelwerkzaamheden bewoning feitelijk onmogelijk zou zijn. Ook dit betoog faalt, reeds omdat het instorten van de dakkapel weliswaar een herstel op korte termijn vereiste, doch niet de constructie van de woning als zodanig werd aangetast en daarmee ook geen - in relatie tot de koopprijs - buitensporige bedragen gemoeid waren.
Op grond van bovenstaande overwegingen komt de rechtbank tot de slotsom dat, aangezien niet gesproken kan worden van een schending van de mededelingsplicht aan de zijde van [gedaagden] en gelet op de contractuele bedingen, waarmee [eisers] hebben ingestemd, het instorten van de dakkapel voor rekening en risico van [eisers] dient te komen, nu zij zonder nader onderzoek tot koop van de woning zijn overgegaan. Dit leidt ertoe dat geen sprake is van non-conformiteit in de zin van artikel 7:17 lid 2 BW. Voor een omkering van de bewijslast op grond van artikel 7:18 lid 2 BW bestaat dan ook geen aanleiding, nog daargelaten dat dit artikel op het geschil toepassing mist, nu artikel 7:18 lid 2 uitsluitend ziet op een consumentenkoop, waartoe de koop van een onroerende zaak niet wordt gerekend. Ook het beroep van [eisers] op een NVM huisgarantie kan hen niet baten. Zij leggen hiertoe slechts een kopie van een internetpagina over, en stellen geen feiten of omstandigheden waaruit zou blijken dat deze garantie ook is overeengekomen ten aanzien van de door hen gesloten koopovereenkomst.
Voor zover [eisers] expliciet bewijs hebben aangeboden van hun stellingen, in het bijzonder door het horen van een medewerker van Ligirebo timmer- en aannemingsbedrijf, zal aan dit bewijsaanbod, gelet op het vorenoverwogene, worden voorbijgegaan.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de gedingkosten aan de zijde van [gedaagden]