ECLI:NL:RBHAA:2004:AO9117

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
14 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
216237
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door snoeien van conifeer en schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 14 april 2004, gaat het om een burenconflict dat voortvloeit uit het snoeien van een conifeer. De eisers, bewoners van een appartement op de begane grond, stelden dat de conifeer in de tuin van de gedaagde, die op de eerste etage woont, te hoog was gegroeid en daardoor licht ontnam van hun woning. De eisers vorderden schadevergoeding van €1.441,00 voor de onrechtmatige schade die zij hadden geleden door het snoeien van de conifeer door de gedaagde zonder toestemming. De gedaagde had op 29 september 2001 de conifeer met een elektrische heggenschaar gesnoeid, wat leidde tot de onherstelbare schade aan de boom.

De kantonrechter oordeelde dat zowel de eisers als de gedaagde onrechtmatig hadden gehandeld. De eisers hadden nagelaten om tijdig maatregelen te nemen om de conifeer te snoeien, waardoor deze het licht ontnam van de woning van de gedaagde. Dit werd als een tekortkoming in hun zorgplicht beschouwd. Aan de andere kant had de gedaagde niet het recht om de conifeer eigenmachtig te snoeien, vooral omdat er al overleg tussen de partijen had plaatsgevonden. De kantonrechter concludeerde dat de schade tussen beide partijen moest worden verdeeld, waarbij de eisers 40% en de gedaagde 60% van de schade voor zijn rekening moest nemen.

Uiteindelijk werd de schade vastgesteld op €500,00, waarbij de gedaagde werd veroordeeld om €300,00 aan de eisers te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 januari 2003. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
sector kanton, locatie Haarlem
zaaknummer: 216237
datum vonnis: 14 april 2004
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER TE HAARLEM
in de zaak van:
1. [EISER 1],
en
2. [EISERES 2],
beiden te [woonplaats],
hierna: [eisers],
gemachtigde C.H. Boeder,
--tegen--
[GEDAAGDE],
te [woonplaats],
hierna: [gedaagde],
gemachtigde mr. B.D. Roelink.
1. Het verloop van de procedure
Voor de loop van het geding verwijst de kantonrechter naar de volgende stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd is te beschouwen:
- de dagvaarding van 25 september 2003, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het door de kantonrechter tussen partijen gewe-zen en op 19 november 2003 uitgesproken tussenvonnis,
- de aantekeningen van de griffier van de ingevolge dat vonnis op 18 februari 2004 gehouden comparitie van partijen.
2. De vordering
2.1 [Eisers] vorderen betaling van €1.441,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2003 tot de dag der algehele voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2 [Eisers] hebben het volgende aan hun vordering ten grond-slag gelegd:
[Gedaagde] heeft op 29 september 2001 een aan [eisers] toebehorende conifeer zonder toestemming met een elektrische heggenschaar van bovenaf op zodanige wijze bewerkt dat de conifeer onherstelbaar is vernield. [Eisers] hebben een hoveniersbedrijf een onderzoek laten verrichten. De overlevingskans van de boom is nihil. De herstelkosten worden begroot op €1.441,00 exclusief omzetbelasting.
[Gedaagde] heeft onrechtmatig gehandeld jegens [eisers] en is derhalve aansprakelijk voor deze schade, maar is weigerachtig gebleven het schadebedrag te voldoen.
3. Het verweer
[Gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Op het verweer zal, voor zover relevant, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
4. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweerspro-ken inhoud van de overgelegde producties, staat tussen partij-en het volgende vast:
a. [eisers] wonen op de begane grond in het perceel [adres].
b. In de woning gelegen boven die van [eisers] woont op nummer [x] de dochter van [gedaagde].
c. [gedaagde] woont bij zijn dochter in.
d. In de tuin van [eisers] bevond zich een ongeveer zes meter hoge conifeer die het licht ontnam aan de woning waarin [gedaagde] met zijn dochter woont.
e. [gedaagde] heeft in opdracht en/of verzoek van zijn dochter op 29 september 2001 die in de tuin van [eisers] staande conifeer met een elektrische heggenschaar van bovenaf gesnoeid.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Gelet op de ligging van de beide woningen zijn in deze zaak de volgende artikelen relevant:
artikel 5:42 BW onder meer inhoudende: dat de nabuur zich niet kan verzetten tegen de aanwezigheid van bomen, heesters of heggen die niet hoger reiken dan de scheidsmuur tussen de erven.
artikel 5:37 BW onder meer inhoudende dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door (…) het onthouden van licht of lucht.
5.2 Op grond van die bepalingen hadden [eisers] maatregelen moeten treffen om te voorkomen dat de conifeer het licht ontnam aan de woning van de dochter van [gedaagde]. Het feit dat de woningen niet naast elkaar maar boven elkaar zijn gelegen betekent niet dat het bepaalde bij artikel 5:37 BW niet zou gelden. De redelijkheid en billijkheid vereisen dat die bepaling naar analogie ook in deze situatie moet worden toegepast. Eén en ander brengt met zich dat [eisers] de genoemde conifeer tijdig zodanig hadden moeten snoeien dat deze niet boven de horizontale scheidsgrens met de bovengelegen woning zou uitkomen. In dit opzicht zijn [eisers] daarom tekort geschoten nu de conifeer ver boven die grens is uitgegroeid. Dit tekortschieten kan als onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW worden beschouwd. [Eisers] hadden zich er immers van bewust moeten zijn dat de conifeer licht ontnam, vooral ook nadat zij daarop door (de dochter van) [gedaagde] waren gewezen en partijen in overleg zijn getreden. De onrechtmatigheid zit hem dan in het feit dat [eisers] niet adequater hebben gehandeld om de conifeer tot toelaatbare hoogte terug te snoeien.
5.3 Daar staat tegenover dat [gedaagde] niet eigenmachtig de conifeer had mogen snoeien met als gevolg dat deze nu niet meer te redden is. Dat [gedaagde] dit niet eigenmachtig had mogen doen geldt temeer nu gebleken is dat partijen reeds geruime tijd in overleg waren en hij dus langer geduld had moeten hebben. Dat de conifeer niet meer te redden is heeft de kantonrechter in aanwezigheid van partijen ter plekke zelf kunnen constateren.
5.4 Nu beide partijen steken hebben laten vallen zal de schade over hen beiden worden verdeeld overeenkomstig het bepaalde bij artikel 6:101 BW. Hoewel [eisers] de conifeer eerder hadden moeten snoeien valt aan [gedaagde] een groter verwijt te maken. De schade zal daarom worden verdeeld in de verhouding 40% ten laste van eisers en 60% ten laste van [gedaagde].
5.5 Er kan niet worden uitgegaan van de schade zoals deze door [eisers] is gesteld. Uit hetgeen in het vorenstaande is overwogen volgt immers dat plaatsing van een conifeer van de door [eisers] gewenste hoogte in strijd is met de wet.
5.6 De kantonrechter zal de schade overeenkomstig het bepaalde bij artikel 6:97 BW begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is.
5.7 Ter comparitie is gebleken dat beide partijen in staat en bereid zijn om in ieder geval een deel van de werkzaamheden zelf uit te voeren. Ook daarmee zal rekening worden gehouden bij de begroting van de schade. Uitgaande van de verwijdering van de restanten van de oude conifeer en van de aanschaf en het planten van een vervangende conifeer stelt de kantonrechter de schade op €500,00.
5.8 Nu [gedaagde] van die schade 60% dient te dragen, zal de vordering tot dat gedeelte worden toegewezen.
6. De slotsom en kosten
Partijen worden over en weer in het ongelijk gesteld. Daarom zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd.
7. De beslissing
De kantonrechter:
Veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwij-ting aan [eisers] te betalen €300,00, te ver-meerderen met de wette-lijke rente berekend vanaf 1 januari 2003 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voor-raad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. F.J.P. Veenhof, kantonrechter en in het open-baar uitge-sproken ter terechtzitting van 14 april 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.