ECLI:NL:RBHAA:2004:AO9757

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
17 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
221738
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Harts
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit hoofde van leaseovereenkomst met dwaling en informatieplicht

In deze zaak vorderde Dexia Bank Nederland N.V. betaling van een restschuld van € 2.848,07 van gedaagde, die een leaseovereenkomst had afgesloten met de rechtsvoorgangster van Dexia, Bank Labouchère N.V. De leaseovereenkomst betrof een zogenoemde 'WinstVerDriedubbelaar', waarbij gedaagde een bedrag van ƒ 10.589,44 in 36 maandtermijnen zou betalen. Na afloop van de overeenkomst bleek dat de verkoopopbrengst van de geleaste effecten lager was dan de hoofdsom, waardoor gedaagde een restschuld had. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat zij dacht een spaarrekening af te sluiten en dat Dexia haar niet op de hoogte had gehouden van de ontwikkelingen rondom de effecten.

De kantonrechter oordeelde dat gedaagde, door het aanmeldingsformulier in te vullen en het contract te ondertekenen zonder gebruik te maken van de mogelijkheid om vragen te stellen, zelf verantwoordelijk was voor de dwaling. De rechter stelde vast dat in de brochure van Dexia duidelijk werd vermeld dat een daling van de waarde van de aandelen kon leiden tot een restschuld. Gedaagde kon er dus niet zonder meer van uitgaan dat zij na afloop van de overeenkomst meer zou terugkrijgen dan zij had ingelegd.

De rechter wees de vordering van Dexia toe, inclusief de rente en buitengerechtelijke incassokosten, omdat gedaagde geen deugdelijk verweer had gevoerd. De proceskosten werden eveneens aan gedaagde opgelegd, omdat zij in het ongelijk was gesteld. Het vonnis werd uitgesproken op 17 maart 2004 door de kantonrechter C.J. Harts.

Uitspraak

Rechtbank Haarlem
sector kanton, locatie Haarlem
zaak/rolnummer: 221738/CV EXPL 03-10556
datum uitspraak: 17 maart 2004
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.
rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchère N.V.,
eveneens handelend onder de handelsnaam Legio, rechtsopvolgster van Legio Lease B.V.
te Amsterdam
eisende partij
hierna te noemen Dexia
gemachtigde C.T. Snijder
--tegen--
[GEDAAGDE]
te Heemskerk
hierna te noemen [gedaagde]
procederende zonder gemachtigde
De procedure
Dexia heeft [gedaagde] gedagvaard op 17 oktober 2003. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord. Bij tussenvonnis van 14 januari 2004 is een comparitie van partijen gelast. Deze is gehouden op 3 februari 2004. [gedaagde] is niet verschenen. [gedaagde] heeft bij brief van 4 februari 2004 nog producties in het geding gebracht.
De feiten
1. [gedaagde] heeft op 27 april 2000 een zogenoemde "WinstVerDriedubbelaar" lease-overeenkomst gesloten met de rechtsvoorgangster van Dexia, Bank Labouchère N.V. (hierna: Labouchère). Op de overeenkomst zijn de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease van toepassing. De tussen partijen overeengekomen lease-som bedraagt ƒ 10.589,44 (€ 4.805,28), te betalen in 36 maandtermijnen van ƒ 51,02 (€ 23,15), op of omstreeks de 35e maand een bedrag van ƒ 100,-- en aan het einde van de lease-overeenkomst een bedrag van ƒ 8.652,87 (€ 3.926,50), welk bedrag ingevolge de overeenkomst in principe wordt verrekend met de verkoopopbrengst van de waarden. [gedaagde] heeft het contract van haar handtekening voorzien.
2. Bij brief van 22 augustus 2003 heeft Dexia [gedaagde] onder meer het volgende bericht:
"In verband met de afloop van bovengenoemde effectenlease-overeenkomst zijn de geleaste effecten verkocht.
Omdat de koersen van de Nederlandse beursfondsen aanzienlijk zijn gedaald, is de verkoopwaarden van de geleaste effecten lager dan (het restant van) de hoofdsom. Dat betekent dat u een restschuld heeft die u aan Dexia Bank Nederland N.V. moet betalen."
3. Dexia heeft [gedaagde] een eindafrekening gezonden ten belope van € 2.291,87.
4. [gedaagde] is ondanks aanmaning niet tot betaling overgegaan.
De vordering
Dexia vordert (samengevat) veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 2.848,07. Dexia baseert haar vordering op de vaststaande feiten en op het volgende.
Door ondanks aanmaning met betaling van hetgeen [gedaagde] uit hoofde van de beëindiging van de overeenkomst aan Dexia verschuldigd is in gebreke te blijven, heeft [gedaagde] Dexia genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven. Dexia heeft daardoor vermogensschade geleden, bestaande uit de buitengerechtelijke incassokosten ten belope van € 483,14, inclusief BTW. [gedaagde] dient deze kosten, naast de hoofdsom, ingevolge de algemene voorwaarden aan Dexia te voldoen.
Voorts vordert Dexia de contractuele rente ad 0,96% per maand, welke berekend vanaf 28 april 2003 tot en met 21 augustus 2003 € 73,06 bedraagt.
Het verweer
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert daartoe onder meer het volgende aan.
[gedaagde] dacht dat zij een spaarrekening afsloot, toen zij drie jaar geleden de overeenkomst met Labouchère sloot. Zij heeft elke maand ƒ 50,-- betaald en is het er niet mee eens dat zij, in plaats van haar spaargeld terug te ontvangen, nu nog een bedrag aan Dexia moet betalen. Dexia heeft [gedaagde] drie jaar lang niet op de hoogte gehouden van de gebeurtenissen. [gedaagde] vindt dat Dexia haar heeft opgelicht.
De beoordeling van het geschil
Door niet ter comparitie te verschijnen, heeft [gedaagde] de mogelijkheid om te reageren op de stellingen van Dexia en haar verweer nader te onderbouwen niet te baat genomen. Derhalve is het volgende als onbetwist komen vast te staan.
Dexia heeft [gedaagde] schriftelijk benaderd. De aan [gedaagde] toegezonden mailing bestond uit een aanmeldingsformulier en een brochure. In de brochure wordt de term lease-overeenkomst gebruikt en wordt gesproken van de aankoop van aandelen. Voorts staat op pagina 7 van de brochure onder het kopje "Advies-Desk" aangegeven, dat ter beantwoording van vragen gedurende zeven dagen per week met een gratis telefoonnummer kan worden gebeld.
[gedaagde] heeft, zonder van deze gelegenheid gebruik te maken, het aanmeldingsformulier ingevuld en Dexia verzocht om haar een leasecontract toe te zenden.
Vervolgens heeft [gedaagde], wederom zonder Dexia om nadere uitleg te vragen, het contract ondertekend aan Dexia teruggestuurd.
In de stukken die Dexia aan [gedaagde] heeft gestuurd, staat nergens dat [gedaagde] spaarde en het gespaarde zou terug krijgen.
Indien [gedaagde] gedwaald heeft omtrent de inhoud van de lease-overeenkomst, dan behoort deze dwaling, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden van het geval, voor rekening van [gedaagde] te blijven.
Voor zover [gedaagde] nog heeft bedoeld om zich er met haar verweer dat Dexia haar "drie jaar lang niet op de hoogte heeft gehouden van de gebeurtenissen" op te beroepen, dat Dexia toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van een op haar rustende informatieplicht, dan treft ook dit verweer geen doel. In de brochure staat onder het kopje "Einde en uitbetaling" immers vermeld, dat een daling van de waarde van de aandelen ertoe kan leiden, dat de klant het verschil tussen de af te lossen hoofdsom en de verkoopopbrengst van de aandelen moet bijbetalen.
Ook blijkt uit de bewoordingen van artikel 4 en 5 van de toepasselijke voorwaarden dat wijziging in de koerswaarden ertoe kan leiden dat de verkoopopbrengst minder is dan de (restant-)hoofdsom. [gedaagde] kon er dus niet zonder meer van uitgaan dat zij na afloop van de overeenkomst meer zou terugkrijgen dan zij had ingelegd.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering bij gebreke van deugdelijk verweer, zal worden toegewezen, inclusief de rente en de buitengerechtelijke incassokosten, nu [gedaagde] daartegen geen zelfstandig verweer heeft gevoerd.
Ten overvloede wordt nog overwogen dat de door [gedaagde] bij haar brief van 4 februari 2004 toegezonden producties, voor zover deze al bij de beoordeling betrokken hadden kunnen worden, niet tot een andere uitkomst zouden kunnen leiden, aangezien zij niet strekken tot ondersteuning van het door [gedaagde] gevoerde verweer. Uit de bankafschriften blijkt immers niet meer dan dat [gedaagde] de maandelijkse termijnen heeft voldaan, hetgeen niet in geschil is, terwijl uit het niet ondertekende exemplaar van het contract niet kan worden afgeleid, dat [gedaagde] niet gehouden is aan haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst, nu [gedaagde] de totstandkoming daarvan, blijkend uit het door Dexia in het geding gebrachte, getekende, exemplaar van het contract, nimmer heeft betwist.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] omdat deze in het ongelijk is gesteld.
Beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Dexia van € 2.848,07, te vermeerderen met de rente ad 0,96% per maand over € 2.291,87 vanaf 22 augustus 2003 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Dexia tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd, en bepaalt dat de explootkosten worden verhoogd met een percentage dat overeenkomt met het percentage, bedoeld in art. 9, 1e lid, van de Wet op de Omzetbelasting 1968, omdat Dexia de haar in rekening gebrachte omzetbelasting niet op grond van genoemde wet kan verrekenen en dit nadrukkelijk verklaart, en de gerechtsdeurwaarder aan de voet van het exploot verklaart dat de kosten in verband daarmee zijn verhoogd:
exploot € 70,80
vastrecht € 162,00
salaris gemachtigde € 450,00;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer of anders mocht zijn gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J. Harts en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.