2. De gronden van de beslissing
In zijn "korte aantekeningen" heeft mr. Van Vulpen erkend dat [gedaagde] zich via een dakraam weer heeft gevestigd in de woning. Mr. Van Vulpen stelt dat de bedoeling van het kort geding vonnis van 12 december 2003 was, dat [gedaagde] [eiseres] niet meer zou lastig vallen en dat hij de verkoop van de woning niet zou belemmeren. Volgens mr. Van Vulpen is van die twee zaken geen sprake meer en is er derhalve geen reden voor toepassing van gijzeling. Hij kwalificeert dit als misbruik van recht.
Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter dat mr. Van Vulpen in dit betoog uitgaat van een onjuiste lezing van het kort geding vonnis van 12 december 2003. De bedoeling van dit vonnis is geen andere dan als opgenomen onder 6.1 en 6.2 van dat vonnis.
Ten aanzien van de gevorderde lijfsdwang overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Lijfsdwang is een uiterste drukmiddel, waarmee wordt beoogd te bewerkstelligen dat degene die verboden handelingen verricht, deze handelingen in het vervolg zal nalaten.
In het onderhavige geval is voldoende aanleiding om aan het (eerder) door de voorzieningenrechter uitgesproken gebod het dwangmiddel van lijfsdwang te verbinden. Immers, vast staat dat [gedaagde] geen gehoor heeft gegeven aan het in het vonnis 12 december 2003 neergelegde gebod om de woning aan de [adres] te verlaten en daar niet meer naar terug te keren alsmede dat de tenuitvoerlegging van het vonnis met behulp van de sterke arm van justitie en politie geen effect heeft gesorteerd.
Nu voorts niet te verwachten valt dat [gedaagde] gevoelig is voor andere dwangmiddelen, zoals bijvoorbeeld een dwangsom, en deze daarom onvoldoende uitkomst zullen bieden, zal de vordering tot tenuitvoerlegging bij lijfsdwang worden toegewezen op de wijze zoals hierna omschreven.
[eiseres] heeft nog aangevoerd dat justitie bij de laatste ontruiming gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om [gedaagde] een openstaande straf van één dag te laten uitzitten. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden om direct na zijn vrijlating terug te keren naar de woning, aldus [eiseres]. In het licht daarvan en gezien alle overige feiten en omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de eerste periode van gijzeling vast te stellen op zeven dagen. Indien en voor zover [gedaagde] vervolgens wederom in strijd met het in het vonnis van 12 december 2003 neergelegde gebod de woning aan de [adres] zal betrekken, zal de periode van gijzeling telkens maximaal veertien dagen bedragen. De (totale) gijzelingsduur mag op de voet van artikel 589 lid 1 Rv. de periode van één jaar niet overschrijden.
[eiseres] heeft verlof tot dadelijke tenuitvoerlegging gevorderd daar de aanwezigheid van [gedaagde] in de woning een gevaarlijke situatie met zich brengt en betekening wellicht tot een escalatie zal kunnen leiden. Dit onderdeel van [eiseres]s vordering zal worden afgewezen daar bij de belangenafweging niet kan worden voorbijgegaan aan het belang van [gedaagde] om door middel van betekening kennis te nemen van het feit dat tenuitvoerlegging bij lijfsdwang door de voorzieningenrechter is toegestaan.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld.