ECLI:NL:RBHAA:2004:AR4333

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
20 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
61902 - HA ZA 0-21
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van vordering door fusie van rechtspersoon

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 20 oktober 2004 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Onderlinge Waarborgmaatschappij Zilveren Kruis Spaarneland Verzekeringen U.A. (eiser) en een gedaagde partij. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van de vordering van het Zilveren Kruis, die was ingesteld na een fusie waarbij het Zilveren Kruis als rechtspersoon was opgehouden te bestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding was uitgebracht uit naam van een rechtspersoon die niet meer bestond ten tijde van de betekening van het exploot van dagvaarding. Dit leidde tot de conclusie dat de vordering niet ontvankelijk was, omdat het Zilveren Kruis niet in staat was om als eiser op te treden. De rechtbank heeft het verzoek van het Zilveren Kruis om de vordering te beschouwen als ingesteld door de fusie-instelling afgewezen, omdat dit zou betekenen dat rechtsgevolg wordt toegekend aan handelingen van een niet-bestaande procespartij. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor de procureur van het Zilveren Kruis om zijn standpunt over de proceskostenveroordeling kenbaar te maken. De beslissing om de proceskosten op de voet van artikel 245 lid 1 Rv. ten laste van de procureur te brengen, werd ook overwogen, maar de rechtbank besloot om verdere beslissingen aan te houden.

Uitspraak

Zaaknr/rolnr: 61902/HA ZA 0-21
Vonnisdatum: 20 oktober 2004
713
VONNIS VAN DE RECHTBANK TE HAARLEM,
ENKELVOUDIGE KAMER,
in de zaak van:
de Onderlinge Waarborgmaatschappij Zilveren Kruis
Spaarneland Verzekeringen U.A.,
gevestigd en kantoorhoudende te Heemstede,
eisende partij,
procureur mr. S.H.J.M. Linthorst,
-- tegen --
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
procureur eerst mr. M.F.A. Dankbaar
thans mr. M.J. Folkeringa.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als het Zilveren Kruis respectievelijk [gedaagde].
1. De loop van het geding
Voor de loop van het geding verwijst de rechtbank naar de volgende zich in het griffiedossier bevindende gedingstukken, waarop vonnis is gevraagd:
? het vonnis van deze rechtbank van 18 april 2000 met de daarin genoemde gedingstukken en waarbij een comparitie van partijen werd gelast;
? de naar aanleiding van voormeld vonnis door [gedaagde] aan de rechtbank (en aan de wederpartij) verzonden stukken;
? de conclusie van repliek met 4 producties;
? de conclusie van dupliek met 6 producties;
? de akte tot uitlating alsmede tot rectificatie van het Zilveren Kruis met 2 producties;
? de antwoordakte van [gedaagde].
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweersproken inhoud van overgelegde producties, staat in dit geding het volgende vast:
a. Het Zilveren Kruis is krachtens “het Besluit regeling bijdragen bijzondere ziektekostenverzekering 1973” aangesteld als het uitvoeringsorgaan van dit besluit. Op grond daarvan was zij gerechtigd de op de voet van het “Besluit eigen bijdrageregeling AWBZ” verschuldigde eigen bijdragen te incasseren.
b. Bij een op 31 december 1997 voor de te Rotterdam gevestigde notaris mr. F.D. Rosendaal verleden akte is een fusie in de zin van Titel 7 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek tot stand gebracht tussen de Onderlinge Waarborgmaatschappij Zilveren Kruis Ziekenfonds U.A als verkrijgende onderlinge waarborgmaatschappij en het Zilveren Kruis als een van de verdwijnende onderlinge waarborgmaatschappijen. Het Zilveren Kruis heeft tengevolge van die fusie opgehouden te bestaan.
3. De vordering
Het Zilveren Kruis vordert, na vermindering van eis, veroordeling van [gedaagde]
- om aan haar te betalen een bedrag van f 22.584,17 (€ 10.248,25) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening alsmede
- om aan haar te voldoen de buitengerechtelijke kosten conform rapport Voorwerk begroot op € 998,- te vermeerderen met omzetbelasting, en
- in de kosten van de procedure.
Het Zilveren Kruis legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] als enig erfgenaam van zijn moeder, [K], aansprakelijk is voor de betaling van de ingevolge “het besluit eigen bijdrageregeling AWBZ” door [K] verschuldigde eigen bijdrage.
4. Het verweer
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
5. Beoordeling van het geschil
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] betreft zijn beroep op niet ontvankelijkheid van het Zilveren Kruis. [gedaagde] voert daartoe aan dat het Zilveren Kruis ten tijde van de betekening van het exploot van dagvaarding op 17 december 1999 niet (meer) bestond.
Hierop heeft het Zilveren Kruis bij haar akte tot uitlating, alsmede tot rectificatie, een kopie overgelegd van de onder 2.b genoemde akte van fusie. Het Zilveren Kruis heeft erkend dat de vordering abusievelijk door haar is ingesteld en zij heeft de rechtbank verzocht om te verstaan dat de vordering geldt als te zijn aanhangig gemaakt door de fusie-instelling “de Onderlinge Waarborgmaatschappij Zilveren Kruis Ziekenfonds U.A.”. [gedaagde] heeft zich daartegen verzet.
Het verzoek van het Zilveren Kruis kan niet worden gehonoreerd. Immers, het doen uitbrengen van een dagvaarding door een rechtspersoon die ten gevolge van een fusie als bedoeld artikel 2:309 BW inmiddels heeft opgehouden te bestaan, kan niet worden aangemerkt als een niet ter zake doende, zich steeds voor verbetering lenende fout in de aanduiding van een procespartij. Aanvaarding van de mogelijkheid dat de verkrijgende rechtspersoon alsnog in de plaats van de verdwijnende rechtspersoon treedt, zou betekenen dat rechtsgevolg wordt toegekend aan handelingen van een niet bestaande procespartij. Nu de verkrijgende rechtspersoon het geheel in eigen hand heeft om te voorkomen dat de dagvaarding uit naam van de verdwijnende, niet meer bestaande, rechtspersoon wordt uitgebracht zou slechts grond bestaan voor aanvaarding van die mogelijkheid indien [gedaagde] wist of behoorde te weten dat het Zilveren Kruis als gevolg van fusie reeds ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding had opgehouden te bestaan. Dit laatste is echter gesteld noch gebleken.
Aan het voorgaande doet niet af dat [gedaagde] dit verweer eerst bij dupliek heeft gevoerd, omdat dit verweer - ondanks het processuele karakter daarvan - betrekking heeft op de in geschil zijnde materiële rechtsbetrekking en dus een principaal verweer betreft, dat niet aanstonds bij antwoord gevoerd behoeft te worden.
Het vorenstaande brengt met zich dat het Zilveren Kruis niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Als de in het ongelijk gestelde partij zou zij daarbij tevens in de proceskosten veroordeeld dienen te worden, ware het niet dat een proceskostenveroordeling ten laste van het Zilveren Kruis niet geëxecuteerd zou kunnen worden. De rechtbank is daarom voornemens om de proceskosten op de voet van artikel 245 lid 1 Rv. ten laste van haar procureur te brengen. Het tweede lid van dit artikel brengt evenwel met zich dat de procureur in de gelegenheid moet worden gesteld om zijn standpunt terzake naar voren te brengen en toe te lichten. De zaak zal daarom naar de rol worden verwezen, opdat de procureur van het Zilveren Kruis bij akte zijn standpunt kenbaar kan maken.
Voor het geval partijen deze zaak verder buitengerechtelijk willen afwikkelen wijst de rechtbank erop dat een proceskostenveroordeling ten laste van (de procureur van) het Zilveren Kruis zou zijn samengesteld uit € 408,40 aan verschotten en € 975,- aan salaris voor de procureur van [gedaagde].
Beslissing
De rechtbank:
6.1 Verwijst de zaak naar de rol van 3 november 2004 voor akte aan de zijde van de procureur van het Zilveren Kruis, tot het doel als hierboven onder 5.5 omschreven.
6.2 Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell, lid van voormelde kamer, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 20 oktober 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.