ECLI:NL:RBHAA:2004:AR5516

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
105973 - KG ZA 04-504
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.J. van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening bewoners tegen plaatsing lichtmasten door tennisvereniging

In deze zaak hebben bewoners van woningen nabij een tenniscomplex in Abbenes een kort geding aangespannen tegen de Tennisvereniging Abbenes. De bewoners vorderden een voorlopige voorziening om de Tennisvereniging te verbieden lichtmasten te plaatsen voor baanverlichting, totdat er een deugdelijke rapportage zou zijn over de effecten van de verlichting op hun woningen. De bewoners stelden dat er een schending was van gemaakte afspraken en dat er een reële dreiging van onrechtmatige hinder bestond. De Tennisvereniging had eerder een bouwvergunning verkregen van de gemeente voor het plaatsen van lichtmasten, maar de bewoners waren bezorgd over de mogelijke overlast door licht en geluid.

Tijdens de zitting op 3 november 2004 werd duidelijk dat de Tennisvereniging had toegezegd zich te houden aan de normen van de 'Algemene richtlijn betreffende lichthinder'. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bewoners niet aannemelijk hadden gemaakt dat de Tennisvereniging een toezegging had gedaan om een onderzoek te laten uitvoeren door de Nederlandse Vereniging voor Verlichtingskunde voordat de lichtmasten geplaatst zouden worden. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen concrete en reële dreiging was van onrechtmatige hinder, vooral omdat de Tennisvereniging had aangegeven zich aan de geldende normen te zullen houden.

Uiteindelijk werd de vordering van de bewoners afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Tennisvereniging belang had bij de komst van de baanverlichting, gezien het verlies van leden in de afgelopen jaren. De bewoners werden veroordeeld in de kosten van het geding, die aan de zijde van de Tennisvereniging werden begroot op € 1.057,--.

Uitspraak

Zaaknummer: 105973/KG ZA 04-504
Vonnisdatum: 10 november 2004
770
RECHTBANK TE HAARLEM,
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
3. [eiser 3],
4. [eiser 4],
5. [eiser 5],
6. [eiser 6],
7. [eiser 7],
8. [eiser 8],
9. [eiser 9],
10. [eiser 10],
11. [eiser 11],
12. [eiser 12],
allen wonende te [woonplaats],
eisende partij,
procureur mr. B.D. Roelink,
-- tegen --
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
TENNISVERENIGING ABBENES,
gevestigd te Abbenes, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde partij,
advocaat mr. R.M.S. Carli te ‘s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eisers] respectievelijk de Tennisvereniging
1. Het verloop van het geding
Ter terechtzitting van 3 november 2004 heeft [eisers] overeenkomstig de dagvaarding gesteld en gevorderd als hierna onder 3. weergegeven en die vordering toegelicht aan de hand van overgelegde pleitnotities. De Tennisvereniging heeft tegen deze vordering verweer gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities.
Na verder debat in tweede termijn hebben partijen vonnis gevraagd. De uitspraak daarvan is bepaald op 17 november 2004 of zoveel eerder als mogelijk.
2. De vaststaande feiten
In dit geding wordt van het volgende uitgegaan:
a. De Tennisvereniging exploiteert een tenniscomplex met vier tennisbanen te Abbenes. [eisers] zijn bewoners van de nabij het tenniscomplex gelegen woningen Greveling 20 tot en met 30. In verband met het voornemen om rond twee van de tennisbanen lichtmasten te plaatsen, heeft de Tennisvereniging bij de gemeente Abbenes (verder te noemen: ‘de Gemeente’) een bouwvergunning aangevraagd.
b. Bij besluit van 10 december 2003 heeft de Gemeente aan de Tennisvereniging een bouwvergunning verleend voor het plaatsen van vier lichtmasten (ten behoeve van de banen 1 en 2).
c. Op 22 december 2003 heeft [eisers] een bezwaarschrift ingediend tegen de door de Gemeente verleende bouwvergunning.
d. Tijdens de hoorzitting die in het kader van de bezwaarschriftprocedure is gehouden, heeft de Gemeente haar standpunt, voor zover thans van belang, in haar pleitnota aldus verwoord:
Op grond van het limitatief imperatief stelsel van de Woningwet kon de aanvraag voor de bouw van de vier lichtmasten niet worden geweigerd. Er is geen strijd met het bestemmingsplan, redelijke eisen van welstand, de bouwverordening of het Bouwbesluit. (…)
De tennisvereniging heeft een eigen verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat zij binnen de milieunormen blijft. De tennisvereniging zal dan ook aan de voorschriften van het Besluit Horeca-, Sport- en Recreatie-inrichtingen milieubeheer moeten voldoen. Middels de brief van 26 november 2003 heeft de Afdeling milieuvergunningen de tennisvereniging hierop gewezen. Daarnaast heeft zij geadviseerd om, voordat de lichtinstallatie wordt geplaatst, een onderzoek te laten uitvoeren om na te gaan of voldaan kan worden aan de “Algemene richtlijn betreffende lichthinder” van de Nederlandse Stichting Voor Verlichtingskunde. (…)
Wanneer de lichtmasten in de inrichting aanwezig zijn zal gecontroleerd worden of voldaan wordt aan het Besluit Horeca-, Sport- en Recreatie-inrichtingen milieubeheer. Indien hieraan niet wordt voldaan kan handhavend worden opgetreden. Eventueel kunnen belanghebbenden een verzoek om handhaving indienen. Wij zijn verplicht op een dergelijk verzoek te beslissen. Om te bepalen of voldaan wordt aan het gestelde in het Besluit Horeca-, Sport- en Recreatie-inrichtingen milieubeheer zal worden onderzocht of voldaan wordt aan de grenswaarden zoals gegeven in de “algemene richtlijn betreffende lichthinder” van de Nederlandse Stichting Voor Verlichtingskunde. (…) Daarnaast zouden wij nadere eisen kunnen stellen zoals bedoeld in voorschrift 4.5.1. van het Besluit Horeca-, Sport- en Recreatie-inrichtingen milieubeheer. Kort gezegd: wij konden de bouwaanvraag niet weigeren op grond van de Woningwet, maar zullen nauwlettend toezien op de naleving van de milieuvoorschriften.
e. In haar brief van 18 februari 2004 heeft de Gemeente de Tennisvereniging laten weten dat de Tennisvereniging zich voor wat betreft de te plaatsen lichtmasten moet houden aan de voorgeschreven grenswaarden van de op de Wet milieubeheer gestoelde “Algemene richtlijn betreffende lichthinder, deel 1, algemeen en grenswaarden voor sportverlichting van de NSVV” (verder te noemen: ‘de Richtlijn’). Aangezien het tenniscomplex van de Tennisvereniging zich in landelijk gebied bevindt, zijn de grenswaarden in de Richtlijn als volgt bepaald:
Te hanteren Toepassings- E2 Landelijk
parameter condities Gebied
Ev (lux) op de gevel Dag en avond 5 lux
07:00 – 23:00
l (cd) van elk armatuur Dag en avond 7500 cd
07:00 – 23:00
Voorts vermeldt de Gemeente in de brief dat [B], projectontwikkelaar, de Gemeente in een telefonisch gesprek heeft gemeld dat de Tennisvereniging, alvorens over te gaan tot plaatsing van de lichtinstallatie, een lichthinderonderzoek wil uitvoeren om aan te tonen dat kan worden voldaan aan de norm van de Richtlijn.
f. Bij brief van 21 juni 2004 heeft mr. Roelink, voornoemd, namens [eisers], de Tennisvereniging als volgt bericht:
“Ter zitting bij de gemeente is zijdens de gemeente aan u geadviseerd om, voordat de lichtinstallatie wordt geplaatst, onderzoek te laten uitvoeren om na te gaan of voldaan kan worden aan de algemene richtlijn betreffende geluidhinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde. Dienaangaande verwijs ik naar de brief van de gemeente d.d. 26 november 2003 alsmede naar de pleitnota zijdens de gemeente, overgelegd ter meergemelde zitting van 12 februari 2004. Ik herinner mij dat ik u hoorde opmerken dat u dat advies van de gemeente ook een zinnig advies vond en dat inderdaad opdracht zou worden gegeven tot het uitvoeren van dergelijk onderzoek. (...) Tot op heden is mij nog niets gebleken van een opdracht aan het door de gemeente geadviseerde instituut. Ik verzoek u mij op korte termijn - ik neem aan dat een termijn van 14 dagen daartoe volstaat - te berichten dat u alsnog tot het verstrekken van een dergelijke opdracht over zult gaan.”
g. Bij brief van 5 juli 2004 heeft de (toenmalige) voorzitter van de Tennisvereniging, [R], als volgt gereageerd op genoemde brief van mr. Roelink:
“Tennisvereniging Abbenes zal de lichtinstallatie beslist niet plaatsen voordat het 100% zeker is dat de installatie kan en zal voldoen aan de “Algemene Richtlijn betreffende lichthinder” van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde.” (…)
h. De Tennisvereniging heeft het bedrijf Strago Electro Installatietechniek b.v. (verder te noemen: ‘Strago’) in augustus 2004 een zevental virtuele strooilichtonderzoeken laten uitvoeren. Het laatste onderzoek d.d. 12 augustus 2004 betrof het plaatsen van vier 12 meter hoge lichtmasten rondom de banen 3 en 4, waarbij de masten elk op 9 meter uit de hoek zouden worden geplaatst. De conclusie van Strago naar aanleiding van dit onderzoek luidt als volgt:
“Met enkel draaien van de schijnwerpers is aan de norm strooilicht voldaan. Met technische aanpassingen zal in de praktijk zeker worden voldaan om onder de norm te blijven.”
i. Bij besluit van 20 september 2004 heeft de Gemeente aan de Tennisvereniging een bouwvergunning verleend voor het plaatsen van vier lichtmasten (ten behoeve van de banen 3 en 4).
j. Plaatsing van de lichtmasten is tot op heden uitgebleven, maar staat gepland vóór aanvang van het nieuwe tennisseizoen in 2005.
3. De vordering en de grondslag daarvan
3.1 [eisers] vordert, zakelijk weergegeven, dat de voorzieningenrechter bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de Tennisvereniging zal verbieden om tot plaatsing van lichtmasten ten behoeve van baanverlichting over te gaan vooraleer uit deugdelijke rapportage van de Nederlandse Vereniging voor Verlichtingskunde althans een door de voorzieningenrechter aan te wijzen deskundige blijkt dat de lichtinstraling op ramen en andere gevel- en/of dakopeningen niet meer zal bedragen van 5 lux en dat ook overigens uit die rapportage voorshands zal blijken dat in perioden van natuurlijke duisternis het ontsteken van de verlichting in of aan de lichtmasten niet tot gevolg zal hebben dat sprake is van een wezenlijk verschil tussen licht en donker in de tuinen van de woningen aan Greveling 20 tot en met 30, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag, een gedeelte van de dag voor een gehele dag te rekenen, dat de Tennisvereniging weigert aan de ten deze gegeven veroordeling te voldoen, met veroordeling van de Tennisvereniging in de kosten van de procedure.
3.2 [eisers] legt aan zijn vordering primair ten grondslag dat met de Tennisvereniging rechtsgeldig de afspraak is gemaakt dat, alvorens zou worden overgegaan tot het plaatsen van de lichtmasten, de Tennisvereniging door de Nederlandse Vereniging voor Verlichtingskunde een onderzoek zou laten verrichten naar de effecten van het door de te plaatsen lichtmasten te veroorzaken strooilicht, teneinde op voorhand vast te stellen dat de verlichting de norm van de Richtlijn niet zou overschrijden. Door zonder dat dit onderzoek is uitgevoerd toch tot plaatsing van de lichtmasten te willen overgaan, schendt de Tennisvereniging die afspraak.
3.3 Subsidiair legt [eisers] aan zijn vordering ten grondslag dat - ongeacht de norm van de Richtlijn - voldoende aannemelijk is dat de massieve baanverlichting een significant verschil tussen licht en donker op zal leveren in de tuinen en de woningen van de bewoners, hetgeen een hindersituatie als bedoeld in artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek oplevert en als onrechtmatig jegens de bewoners is te kwalificeren. Daarbij komt volgens [eisers] dat ook door de neveneffecten van de aanwezigheid van lichtmasten (uitbreiding van de baantijden en geluidsoverlast) overlast zal optreden, hetgeen zeker in een buurt met jonge kinderen als onrechtmatig is te kwalificeren.
4. Het verweer en de slotsom daarvan
De Tennisvereniging heeft tegen de vordering gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing daarvan met veroordeling van [eisers] in de kosten van het geding. Op dit verweer zal, voorzover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
5. De gronden van de beslissing
5.1 Ter beoordeling aan de voorzieningenrechter is in de eerste plaats of aannemelijk is dat door de Tennisvereniging is toegezegd dat zij, alvorens zou worden overgegaan tot het plaatsen van de lichtmasten, door de Nederlandse Vereniging voor Verlichtingskunde een onderzoek zou laten verrichten naar de effecten van het door de te plaatsen lichtmasten te veroorzaken strooilicht, teneinde op voorhand vast te stellen dat de verlichting de norm van de Richtlijn niet zou overschrijden.
De voorzieningenrechter is, op basis van hetgeen door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd, niet aannemelijk geworden dat vorenstaande toezegging door de Tennisvereniging is gedaan. Weliswaar is komen vast te staan dat partijen meermalen hebben gesproken over een te verrichten onderzoek, maar niet aannemelijk is geworden dat daarbij door de Tennisvereniging is toegezegd dat dit onderzoek door de Nederlandse Vereniging voor Verlichtingskunde zou geschieden. Evenmin is aannemelijk geworden dat is afgesproken dat, alvorens door de Tennisvereniging zou worden overgegaan tot het plaatsen van de lichtmasten, zekerheid diende te bestaan over het voldoen van daarmee beoogde verlichting aan de norm van de Richtlijn. De door [eisers] gestelde afspraak kan in ieder geval niet volgen uit de door hem in het geding gebrachte correspondentie, gelijk die hiervoor, voor zover ten deze relevant, bij de vaststaande feiten is geciteerd. Dat een en ander door de Tennisvereniging is toegezegd, is des te minder aannemelijk nu, naar ter zitting naar voren is gekomen, zelfs deskundigen op het gebied van verlichting niet nauwkeurig kunnen bepalen (en daarom wat dat betreft geen garanties willen afgeven) wat de lichtval van nog te plaatsen lichtmasten op een bepaalde plaats zal zijn en daarmee of de beoogde verlichting al dan niet aan de norm van de Richtlijn zal voldoen. Des te minder aannemelijk is dat de Tennisvereniging, een leek op het onderhavige gebied, zich vooraf op dergelijke uitkomsten heeft willen vastleggen.
Nu de primaire grondslag voor de vordering van [eisers] niet aannemelijk is geworden, kan deze geen basis vormen voor toewijzing van die vordering en komt de voorzieningenrechter tot beoordeling van de subsidiair door [eisers] gestelde grondslag van zijn vordering: de gevreesde onrechtmatige hinder als gevolg van de komst van de lichtmasten.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat gevaar van overtreding alléén niet voldoende is om te kunnen komen tot een veroordeling met dwangsom. Sprake moet zijn van een concrete en reële dreiging van de handeling die de eiser verboden wil zien, die bovendien op zodanige wijze moet zijn geformuleerd dat in alle daardoor bestreden gevallen sprake is van onrechtmatigheid (Hoge Raad 21 december 2001, NJ 2002/217). Doorgaans wordt dan ook eerst een overtreding verlangd, alvorens een veroordeling op straffe van verbeurte van een dwangsom wordt gegeven.
Uit het door de Tennisvereniging overgelegde strooilichtonderzoek, nummer 7, volgt dat door de plaatsing van vier lichtmasten met een lengte van twaalf meter op negen meter uit de hoek bij de banen 3 en 4, gelijk de Tennisvereniging voornemens is uit te voeren, kan worden voldaan aan de norm van de Richtlijn. [eisers] heeft geen tegenonderzoek gedaan, zodat de voorzieningenrechter voorshands van de juistheid van genoemd strooilichtonderzoek uitgaat. Op grond hiervan is voor de voorzieningenrechter onvoldoende komen vast te staan dat sprake is van een concrete en reële dreiging dat de Tennisvereniging na de plaatsing en ingebruikneming van de lichtmasten de norm van de Richtlijn zal overtreden.
De voorzieningenrechter neemt verder in aanmerking dat door de Tennisvereniging ter zitting is toegezegd zich strikt te zullen houden aan de norm van de Richtlijn en de uitleg die de gemeente voor het onderhavige geval aan die norm zal geven. Voorts is door de Tennisvereniging ter zitting toegezegd dat de lampen die zij in de lichtmasten zal plaatsen een sterkte van 350 lux zullen hebben, hetgeen, naar de Tennisvereniging ter zitting heeft gesteld en door [eisers] niet is betwist, naar de normen van de KNLTB de minimale sterke voor baanverlichting van recreatietennis is.
Voor het stellen door de voorzieningenrechter van een zwaardere norm dan door de overheid in de Richtlijn is gegeven, bestaat zeker in een situatie waarin alleen sprake is van mogelijk dreigende overlast geen grond. Ook de gestelde overlast door de neveneffecten van de aanwezigheid van de lichtmasten (uitbreiding van de baantijden en geluidsoverlast) is een te onzekere toekomstige gebeurtenis om op basis daarvan het gevorderde te kunnen toewijzen.
Gezien genoemd ontbreken van een concrete en reële dreiging van de handeling die [eisers] verboden wil zien en genoemde toezegging van de Tennisvereniging zich aan de norm van de Richtlijn te zullen houden, en nu van een eerder ongeoorloofd handelen van de Tennisvereniging geen sprake is, kan de vordering ook niet op basis van de door [eisers] gestelde subsidiaire grondslag worden toegewezen.
Dit alles brengt met mee dat, tevens in aanmerking nemende de overige over en weer in het geding zijnde belangen van partijen, de gevorderde voorziening moet worden geweigerd. De voorzieningenrechter merkt hier nog bij op dat aannemelijk is geworden dat de Tennisvereniging belang heeft bij de komst van de baanverlichting, te weten dat van het aantrekkelijk blijven en/of weer worden van haar tennispark, nu, naar door [eisers] niet is betwist, de Tennisvereniging in de loop van de afgelopen jaren meer dan de helft van haar leden is kwijtgeraakt.
[eisers] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
6.1 Weigert de gevorderde voorziening.
6.2 Veroordeelt [eisers] in de kosten van dit geding, tot op de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van de Tennisvereniging begroot op € 241,-- aan verschotten en € 816,-- aan salaris voor de procureur.
6.3 Verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van der Meer, voorzieningenrechter van deze rechtbank, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 10 november 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.