ECLI:NL:RBHAA:2004:AR6590

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
26 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
247874
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.E. Patijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst tijdens ziekte met betrekking tot reïntegratie-inspanningen en second opinion

In deze zaak heeft de Kantonrechter te Zaandam op 26 november 2004 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap BEDS & BEDDING B.V. en haar werknemer, verweerder. De werknemer was sinds 25 februari 2004 ziek, met psychische klachten, en er was een conflict ontstaan over zijn arbeidsongeschiktheid en de reïntegratie-inspanningen. De werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van gewichtige redenen, waaronder een verstoorde arbeidsrelatie en onvoldoende medewerking van de werknemer aan zijn reïntegratie.

De Kantonrechter oordeelde dat de omstandigheden zodanig waren veranderd dat de dienstbetrekking billijkheidshalve moest eindigen. De rechter stelde vast dat de werknemer geen overtuigende medische verklaringen had overgelegd en dat de werkgever niet kon worden verweten vraagtekens te hebben gezet bij de inzet van de werknemer om weer aan het werk te gaan. De Kantonrechter benadrukte dat een ontbinding van de arbeidsovereenkomst tijdens ziekte mogelijk is, maar dat dit met terughoudendheid moet gebeuren. In dit geval was de situatie echter zodanig dat hervatting van de werkzaamheden uitgesloten moest worden geacht.

De Kantonrechter concludeerde dat er te veel incidenten waren geweest tussen partijen die niet aan de werkgever konden worden toegerekend. De werknemer had onvoldoende inzicht gegeven in zijn medische situatie, waardoor zijn verweer niet voldoende was om de ontbinding te weerleggen. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden per 1 december 2004, zonder dat er een vergoeding aan de werknemer werd toegekend, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
sector kanton, locatie Zaandam
zaak nr 247874 / AZ VERZ 04-625
datum beschikking: 26 november 2004
Beschikking van de Kantonrechter te Zaandam in de zaak van:
de besloten vennootschap BEDS & BEDDING B.V.,
gevestigd te Zaandam,
verzoekster,
gemachtigde: mr E.M.T. Langerwerf-Korff,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
gemachtigde: mr P. Heijnen.
De verdere loop van de procedure:
Ter uitvoering van de tussenbeschikking van 9 september 2004 hebben beide partijen nog schriftelijk gereageerd en stukken overgelegd. Zij zijn in de gelegenheid gesteld om op de stukken van de wederpartij te reageren.
Beoordeling van het verzoek:
De Kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking. De inhoud daarvan wordt geacht hier te zijn herhaald en ingelast. Partijen hebben niet meer om een nieuwe mondelinge behandeling gevraagd. De (eind)beschikking is bepaald op heden.
Beoordeling van het verzoek:
Tussen partijen staat vast dat verweerder (31 jaar) op 1 februari 1999 bij verzoekster in dienst is getreden. Zijn laatste functie is chauffeur en zijn laatste salaris is € 1677,10 bruto per maand, exclusief vakantiegeld. Op 25 februari 2004 heeft verweerder zich ziek gemeld. Tussen partijen is een conflict ontstaan over de mate van arbeidsongeschiktheid van verweer-der en de wijze waarop hij meewerkt aan reïntegratie.
Verzoekster heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen dient te worden ontbonden. Zij voert onder meer aan dat er sprake is van een arbeidsconflict. Verweerder wordt verweten een negatieve en slechte werkattitude te hebben, was meer dan eens ongeoorloofd afwezig en zou zich stelselmatig aan iedere controle hebben onttrokken. Dit heeft geleid tot een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie en een vertrouwensbreuk. Verweerder zou daarnaast na zijn ziekmelding niet actief aan reïntegratie hebben meegewerkt.
Verweerder heeft het verzoek bestreden. Hij stelt van zijn kant, samengevat, dat hij op 24 februari 2004 tijdens het werk volledig zou zijn ingestort. De huisarts heeft geconstateerd dat hij psychische klachten zou hebben en hem voorgehouden dat hij minstens een week thuis zou moeten blijven. Verweerder voert verder aan dat het met het herstel daarna niet voorspoedig is gegaan. De klachten waren aanvankelijk niet werkgerelateerd. Verweerder zou zieker zijn dan eerder door iedereen was aangenomen. Van enige onwil om tot werkhervatting te komen is volgens hem geen sprake. Tot op heden zou verweerder nog volledig arbeidsongeschikt zijn. Verzoekster zou ten onrechte beweren dat verweerder niet ziek zou zijn. Overigens bestrijdt verweerder de stellingen van verzoekster met verwijten over zijn optreden als werknemer. Met nadruk stelt hij dat hij geen problemen heeft gehad met zijn collega’s zoals verzoekster beweert.
De Kantonrechter is van oordeel dat zich zodanige veranderingen in de omstandigheden hebben voorgedaan dat de dienstbetrekking billijkheidshalve na korte tijd behoort te eindigen.
Dit oordeel berust op de volgende overwegingen.
In de eerste plaats wordt opgemerkt dat een ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen ook kan plaatsvinden tijdens ziekte van een werknemer. In beginsel dient op een dergelijk verzoek zeer terughoudend te worden gereageerd, omdat er sprake is van een ontslagverbod tijdens ziekte en omdat beëindiging van een dienstverband tijdens ziekte de werknemer, die toch al in een moeilijke positie verkeert, extra ernstig treft en zijn herstel kan benadelen. In het onderhavige geval ligt de situatie anders.
Het debat tussen partijen heeft zich, althans in een later stadium, vooral toegespitst op de kwestie van de reïntegratie-inspanningen van verweerder. Deze zouden volgens verzoekster onvoldoende zijn geweest, hetgeen verweerder gemotiveerd heeft betwist. Het komt de Kantonrechter voor dat de reïntegratie-inspanningen van partijen steeds meer nadruk hebben gekregen naar mate verzoekster de loonbetaling aan verweerder steeds langer opschortte. Vanzelfsprekend had verweerder een toenemend belang om alsnog zijn salaris te ontvangen. Dit alles heeft echter de aandacht afgeleid van enkele andere belangrijke aspecten die nu aan de orde dienen te komen bij de beantwoording van de vraag of aan het dienstverband zelf een einde moet worden gemaakt.
Een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst wegens veranderingen in de omstandigheden kan alleen worden toegewezen als dat billijk is. Het staat vast dat de verhouding tussen partijen inmiddels zo is verslechterd dat hervatting van de werkzaamheden zonder meer uitgesloten moet worden geacht. Verweerder heeft erkend dat hij problemen heeft in de privésfeer. Zijn ziekte niet is veroorzaakt door zijn werk.
De gestelde ziekte van verweerder is van psychiatrische aard, zodat deze niet “zichtbaar” is. Zo is voor een buitenstaander, zoals verzoekster, ook niet goed te beoordelen wat van de betreffende werknemer mag worden verwacht. Daarvoor is deskundig advies nodig.
Het is op dit punt dat verzoekster niet kan worden verweten vraagtekens te hebben gezet bij de inzet van verweerder om weer aan het werk te gaan. Tot op heden heeft verweerder geen enkele overtuigende medische verklaring, ook niet van zijn eigen huisarts, hoe terughoudend ook, in het geding gebracht. Weliswaar bestaat op dit terrein de bescherming van de patiënt voorop, maar het kan onder omstandigheden buitengewoon onbillijk zijn dat een werkgever, die niet over bepaalde medische gegevens mág beschikken, maar moet afwachten wat derden over de arbeidsongeschiktheid en de inzetbaarheid van zijn werknemers melden. De voor de werkgever dan openstaande weg is het aanvragen van een second opinion.
Al op 9 juni 2004 heeft verzoekster aan het UWV een deskundigenoordeel gevraagd. Deze aanvraag betrof niet alleen het verschil van mening tussen partijen over de getroffen maatregelen en ondernomen stappen om verweerder het werk te laten hervatten maar ook de geschiktheid voor het eigen werk. Het UWV heeft, eerst op 1 november 2004, bericht over deze aanvraag, en dan alleen over het gestelde weigeren van verweerder van medewerking aan reïntegratieactiviteiten. De betreffende deskundige, een arbeidsdeskundige, verklaart:
“Aan de hand van met name door de arbodienst ingestuurde stukken blijkt dat uw werknemer tot op heden volledig arbeidsongeschikt is.
Er is dus mijns inziens geen sprake van een gebrek aan medewerking aan zijn kant”.
Niet is gesteld of gebleken dat de deskundige verzoekster nog heeft gehoord over de gang van zaken over reïntegratie bij verzoekster. Zij is kennelijk alleen op een dossier afgegaan. Volgens de door verweerder overgelegde rapportage vermeldt de deskundige bij de onderzoeksactiviteiten dat het aanvraagformulier is bestudeerd en dat telefonisch overleg heeft plaatsgevonden met werknemer op 29 oktober 2004, dus drie dagen voor de datum van de rapportage. Met de arts van de arbo-dienst werd geen overleg gevoerd, omdat het uittreksel uit het dossier volgens de deskundige duidelijk is. Verweerder is nimmer opgeroepen voor het spreekuur van een verzekeringsarts, zie de door verweerder overgelegde brief van het UWV aan de gemachtigde van verweerder d.d. 18 november 2004.
Voor wat betreft de medische toestand van verweerder heeft verweerder een brief overgelegd van de bedrijfsarts van Commit B.V., gedateerd 7 oktober 2004. Deze schrijft aan verzoekster te hebben geschreven dat zij met verweerder op 6 oktober 2004 de voortgang van de reïnte-gratie heeft besproken. Medisch gezien acht de bedrijfsarts verweerder nog arbeidsongeschikt, maar tekent daarbij wel aan dat zij zou gaan overleggen met de behandelend arts. Overigens heeft verweerder zich tot GGZ-centrum Westfriesland gewend en daar kennelijk pas onlangs te horen gekregen dat zij hun “best zullen doen om binnen enkele weken met uw begeleiding te starten”, zie de brief van deze instantie aan verweerder d.d. 5 november 2004, door verweerder overgelegd.
De Kantonrechter is hiervoor dieper op bepaalde stukken ingegaan, omdat daaruit naar zijn oordeel blijkt dat de aanvraag voor een second opinion niet, althans niet volledig is afgehan-deld. Met name de beantwoording van de vraag naar de arbeidsongeschiktheid zelf is niet door een deskundige beantwoord. Voor de hand had gelegen dat dit door een arts was gedaan die eventueel bij collega-artsen zoals de huisarts van verweerder nadere informatie had kunnen opvragen. Nu is de zaak beperkt tot reïntegratie, met het oordeel van een arbeidsdeskundige. Dit betekent dat niet is ingegaan op de kern van het verweer van verweerder: zijn door verzoekster verweten gedragingen zouden, voorzover deze zich hebben voorgedaan, niet verwijtbaar zijn, omdat hij ziek was en is. Er zou pas een arbeidsconflict zijn ontstaan ná de ziekmelding.
Uiteraard kan een en ander, zeker als de UWV niet voldoende rapporteert, niet zonder meer aan verweerder worden verweten. De Kantonrechter is echter van oordeel dat verweerder daarmee niet kan volstaan. Van zijn kant is op geen enkele manier enig inzicht verschaft over zijn medische situatie en hoe ernstig die is (geweest). Daardoor blijft de - medische - achter-grond van de incidenten die verzoekster noemt om de verstoorde arbeidsrelatie aan te tonen en die verweerder op zich zelf niet geheel, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, in de lucht hangen. Dit is verweerder toe te rekenen, omdat zijn verweer zoals gezegd vooral op zijn medische situatie is gebaseerd.
Op grond van het bovenstaande komt de Kantorechter tot de slotsom dat er tussen partijen te veel incidenten hebben plaatsgevonden om een terugkeer van verweerder nog te kunnen verwachten. Deze incidenten kunnen niet aan verzoekster worden toegerekend en dienen voor rekening van verweerder te blijven. Voorzover verweerder zich op zijn ziekte beroept is dit onvoldoende grond om de balans te zijnen gunste te laten doorslaan. Hij heeft geen eigen informatie verschaft en kan geen beroep doen op de - onvolledige - second opinion van het UWV. Het verzoek tot ontbinding is dus gegrond en kan worden toegewezen.
De datum van de ontbinding wordt gesteld op 1 december 2004.
Er zijn naar het oordeel van de Kantonrechter geen goede gronden om het oog op de omstandigheden van het geval aan verweerder ten laste van verzoekster een vergoeding toe te kennen. Partijen waren al geruime tijd in debat over haar onderlinge verhoudingen, gevolgd door de behandeling van het onderhavige verzoek op 2 september 2004. De beslissing is geruime tijd aangehouden om de second opinion af te wachten. Al met al heeft verweerder al ruim negen maanden niet meer gewerkt terwijl verzoekster salaris doorbetaalt. Gelet op de gang van zaken tot nu toe is het nu nog toekennen van een vergoeding niet te billijken.
De aard van de procedure brengt met zich mee dat de proceskosten zullen worden gecompenseerd als na te melden. Er zijn geen bijzondere redenen gebleken om een van de partijen in de kosten te veroordelen.
Beslissing
De Kantonrechter:
Ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 december 2004.
Compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gegeven op 26 november 2004 door mr A.E. Patijn, Kantonrechter, en door hem samen met de Griffier getekend.