3. De vordering
3.1 Lont Wieringen vordert uitvoerbaar bij voorraad:
a) primair, betaling van de door Felison geïncasseerde verzekeringspremies ad € 13.956,33, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2001 tot 1 februari 2004 ad € 3.3.46,63, alsmede betaling van de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten ad € 2.942,51. In totaal een bedrag van € 20.245,47, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2004 tot aan de dag der algemene voldoening;
b) subsidiair, betaling van de door Felison geïncasseerde verzekeringspremies ad € 13.956,33, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2002 tot 1 februari 2004 ad € 885,72, alsmede betaling van de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten ad € 2.942,51. In totaal een bedrag van € 17.784,56, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2004 tot aan de dag der algemene voldoening;
c) meer subsidiair, betaling van de door Felison geïncasseerde verzekeringspremies ad € 13.956,33, te vermeerderen met de wettelijke rente sedert de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
Een en ander met veroordeling van Felison in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente indien Felison de proceskosten niet binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis heeft voldaan.
3.2 Lont Wieringen stelt daartoe het volgende.
3.3 Primair is de verzekeringsovereenkomst tussen Lont & Zn. en Felison op 1 februari 2001 geëindigd. Nu de voertuigen in eigendom zijn overgedragen aan Lont Wieringen, zijn op grond van artikel 12 WAM daarmee ook de verzekeringen met betrekking tot de voertuigen beëindigd. Tussen Lont Wieringen en Felison is nooit een overeenkomst tot stand gekomen. Nu Boval op 16 augustus 2001 zonder rechtsgrond het geld van de rekening van Lont Wieringen heeft gehaald, heeft Lont Wieringen onverschuldigd betaald.
3.4 Subsidiair stelt Lont Wieringen dat, indien er geen sprake is van onverschuldigde betaling, Lont Wieringen tijdens de bespreking op 19 november 2001 een nadere overeenkomst met Felison heeft gesloten waarbij Felison de voertuigen zou verzekeren met terugwerkende kracht van af 1 februari 2001 op basis van de voorwaarden als gesteld in de offerte van 20 maart 2001. Felison is tekort geschoten bij de uitvoering van die overeenkomst, waarna de raadsman van Lont Wieringen de overeenkomst heeft ontbonden. Krachtens artikel 6:265 BW is Felison verplicht de gedane prestaties (het incasseren van de premie bij Lont Wieringen) ongedaan te maken.
3.5 Tot slot stelt Lont Wieringen meer subsidiair dat, indien er in de periode 1 februari 2001 tot en met 1 februari 2002 een overeenkomst heeft bestaan tussen Felison en Lont Wieringen, de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid met zich meebrengt dat het onaanvaardbaar zou zijn indien Lont Wieringen premie verschuldigd zou zijn aan Felison. Daartoe stelt Lont Wieringen dat zij in dat geval dubbel verzekerd zou zijn geweest, terwijl Felison nooit enig risico heeft gelopen. Voorts is de premie geïncasseerd tijdens de bouwvakvakantie op 16 augustus 2001. Felison wist dat Lont Wieringen wegens vakantie niet in staat was de overboeking ongedaan te maken. Aldus heeft Felison ter kwader trouw gehandeld ten opzichte van Lont Wieringen. Tot slot had het op de weg van Felison gelegen, als professionele verzekeraar, na ontvangst van de hiervoor onder 2.1.c genoemde brief van Lont & Zn., te controleren of het overzetten van de verzekeringen ook daadwerkelijk de wens van Lont Wieringen was. Zeker nu er tussen Lont Wieringen en Felison geen relatie bestond.
4. Het verweer
4.1 Felison heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.2 Het verweer van Felison tegen de primaire stelling van Lont Wieringen is dat Lont Wieringen per 1 februari 2001 de verzekeringsovereenkomsten met betrekking tot de voertuigen heeft overgenomen en aldus met Felison per 1 februari 2001 een overeenkomst is aangegaan. Felison voert daartoe aan dat Lont & Zn. Boval heeft verzocht om de verzekeringen over te schrijven op naam van Lont Wieringen. Felison voert tevens aan dat in de brief (zie hiervoor onder 2.1.c) van Lont & Zn. een uitzondering wordt gemaakt voor de WA-verzekering bedrijven, hetgeen duidt op overleg tussen Lont & Zn. en Lont Wieringen, aldus Felison. Lont Wieringen heeft kopie van de brief van Lont & Zn. aan Boval ontvangen en niet direct tegen de inhoud daarvan geprotesteerd. Felison mocht er op vertrouwen dat Boval als vertegenwoordiger van Lont Wieringen Wieringen optrad.
4.3 Felison voert voorts aan dat Lont Wieringen tijdens de bespreking op 12 maart 2001 een machtigingskaart heeft ondertekend teneinde Boval in staat te stellen premies te incasseren op grond van de tussen Lont Wieringen en Felison op 1 februari 2001 gesloten verzekeringsovereenkomst.
4.4 Tot slot voert Felison aan dat Boval tijdens de bespreking op 12 maart 2001 de polissen met betrekking tot de voertuigen aan Lont Wieringen heeft overhandigd en dat Lont Wieringen de inhoud van die polissen heeft aanvaard.
5. Beoordeling van het geschil
5.1 Het debat tussen partijen heeft zich voornamelijk toegespitst op het antwoord op de vraag of er op enig moment een verzekeringsovereenkomst tussen Felison en Lont Wieringen tot stand is gekomen uit hoofde waarvan Felison gerechtigd was premie te incasseren. Lont Wieringen heeft zulks gemotiveerd bestreden. Nu Felison zich op het bestaan van deze overeenkomst beroept, dient zij in beginsel het tot stand komen van die verzekeringsovereenkomst per 1 februari 2001 te bewijzen.
5.2 Echter, indien Felison in dat bewijs slaagt, staat niet op voorhand vast dat Felison gerechtigd is tot de door haar uit hoofde van die verzekeringsovereenkomst geïncasseerde premie. Alsdan zou Lont Wieringen de voertuigen immers dubbel verzekerd hebben (bij Interpolis en bij Felison) en heeft Felison geen risico gelopen. Het Wetboek van Koophandel voorziet in deze situatie, onder meer in de artikelen 281 WvK jo. 277 WvK en 266 WvK. Bovendien kent het komende recht in 7.17.1.12 NBW 1986 de hoofdregel dat geen premie is verschuldigd door de verzekeringsnemer die niet te kwader trouw is, indien en voorzover in het geheel geen risico is gelopen.
5.3 Alhoewel Lont Wieringen meer subsidiair heeft gesteld dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn indien zij dubbel verzekerd zou zijn, terwijl Felison geen risico heeft gelopen, hebben partijen zich in de procedure niet uitgelaten over voornoemde wetsbepalingen. Met name is aan twijfel onderhevig of Lont Wieringen bij de meer subsidiaire grondslag van haar vordering de betreffende artikelen uit het Wetboek van Koophandel voor ogen heeft gehad. De rechtbank dient op rond van artikel 25 Rv. weliswaar ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen, maar zij wenst in deze geen verrassingsbeslissing te geven. Daarom zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de hiervoor in 5.2 genoemde problematiek. De rechtbank verzoekt Lont Wieringen dan ook zich bij akte uit te laten over het (weerbarstige) leerstuk van de premieristorno en de consequenties daarvan voor haar stellingen in deze procedure. Felison zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld daarop bij antwoordakte te reageren. Een en ander behoeft uiteraard niet in de weg te staan aan overleg tussen partijen over een minnelijke regeling.
5.4 Ingevolge artikel 337 lid 2 Rv. kan hoger beroep tegen dit vonnis slechts tegelijk met dat van het eindvonnis worden ingesteld.