ECLI:NL:RBHAA:2004:AR7023

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
7 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
15/030670-03
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Cox
  • Van Mierlo
  • Van der Nat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor stelselmatig plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje

De rechtbank Haarlem heeft op 7 december 2004 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het stelselmatig plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende een lange periode ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een meisje dat regelmatig bij hem over de vloer kwam. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk was in zijn vervolging, omdat het slachtoffer op ongebruikelijke wijze door de politie zou zijn gehoord en de verdachte publiekelijk aan de schandpaal zou zijn genageld. Dit verweer werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank stelde vast dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank oordeelde dat er geen ernstige schending van de procesorde had plaatsgevonden en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van meerdere tenlastegelegde feiten, maar achtte het onder 2 primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en lichamelijke conditie, en de lange periode die was verstreken sinds de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank besloot tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht in mindering zou worden gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/030670-03
Uitspraakdatum: 07 december 2004
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 november 2004 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres] [woonplaats]
thans gedetineerd in PI Midden Holland, HvB Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de op de voet van art. 314a Sv gewijzigde tenlastelegging is omschreven. Een kopie van de vordering ex art. 314a Sv is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.1. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Het slachtoffer [slachtoffer] is op uiterst ongebruikelijke wijze door de politie gehoord én verdachte is publiekelijk aan de schandpaal genageld doordat het openbaar ministerie lopende het onderzoek naar de feiten zijn medewerking heeft verleend aan een publicatie over de zaak in het blad Opportuun.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Mede in het licht van de van het dossier deel uitmakende transcripten van het verhoor van het slachtoffer [slachtoffer] in Zweden, is de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop zij in Zweden is verhoord geen ernstige schending van de beginselen van de behoorlijke procesorde oplevert waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen wordt tekortgedaan aan zijn recht op een behoorlijke behandeling van zijn zaak. De rechtbank merkt in dit verband op, dat het slachtoffer op verzoek van de verdediging door de rechter-commissaris als getuige is gehoord, in het kader van welk verhoor de verdediging de gelegenheid heeft gekregen om vragen aan die getuige te stellen, van welke gelegenheid ook gebruik is gemaakt.
Wat betreft de door de raadsman overgelegde publicatie in het blad Opportuun, welk blad leden van het Openbaar Ministerie en andere met de rechtspraak belaste personen tot doelgroep heeft, is de rechtbank weliswaar van oordeel dat deze publicatie een aantal ongelukkige uitlatingen bevat, maar dat niet is gebleken dat zij tot doel had doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen tekort te doen aan zijn recht op een behoorlijke behandeling van zijn zaak.
Ook in onderling verband en samenhang bezien leveren de door de raadsman genoemde omstandigheden geen grond op voor de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in zijn vervolging van verdachte.
Het openbaar ministerie is ook overigens ontvankelijk in zijn vervolging.
2.2. Overige voorvragen
De rechtbank stelt voorts vast dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
Vrijspraak
Ten aanzien van feit 1:
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig bewezen hetgeen onder 1 ten laste is gelegd.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Naast de aangifte van [slachtoffer] vindt de rechtbank geen enkel steunbewijs voor de feitelijkheden zoals opgenomen in het onder 1 tenlastegelegde feit en spreekt verdachte om die reden van dit feit vrij.
Ten aanzien van feiten 3, 4, 5 en 6:
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig bewezen hetgeen verdachte onder 3 primair en subsidiair, 4, 5 en 6 ten laste is gelegd.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Wat er zij van de aangiften van [slachtoffer] en [slachtoffer], de rechtbank vindt in het dossier geen enkel steunbewijs voor deze aangiften en zal om die reden verdachte vrijspreken van de feiten 3, 4, 5 en 6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij in de periode van 03 april 1995 tot 01 januari 1997 te (Bakau) Fajara, Gambia, meerdere malen,
met [slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 2 primair meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de hoofdstraf
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van de vanwege de Reclassering Haarlem d.d. 01 april 2004 en door psychiater en psychotherapeut K. Mengelberg op 03 april 2004 uitgebrachte rapport voorzover betrekking hebbend op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het gedurende een lange periode, stelselmatig plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje dat regelmatig bij verdachte over de vloer kwam. Verdachte heeft misbruik gemaakt van zijn positie als volwassene ten opzichte van een veel jonger meisje, dat ten tijde van het seksueel misbruik de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt. Bij een meisje van deze leeftijd zijn de vaardigheden om zich te verweren tegen voor haar ongewenste toenaderingen over het algemeen nog onvoldoende ontwikkeld. De verdachte heeft vervolgens enkel ter bevrediging van zijn eigen lustgevoelens in ernstige mate inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het jeugdige slachtoffer. Naar de ervaring leert, kunnen jeugdige slachtoffers van ontucht hiervan op latere leeftijd ernstig nadelige gevolgen ondervinden.
De rechtbank houdt er ten voordele van verdachte rekening mee dat hij niet eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld en dat de detentie door hem mede gelet op zijn leeftijd en lichamelijke conditie, als bovengemiddeld zwaar zal worden ervaren.
Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat het bewezenverklaarde feit dateert uit de periode van 3 april 1995 tot 1 januari 1997.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Een gedeelte daarvan behoeft vooralsnog niet ten uitvoer te worden gelegd om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst soortgelijke strafbare feiten te begaan.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 247 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
8. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van de hem onder 1, 3 primair en subsidiair, 4, 5 en 6 tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DERTIG MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot TIEN MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Beveelt opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Cox, voorzitter,
mrs. Van Mierlo en Van der Nat, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Melchers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 07 december 2004.