5. De gronden van de beslissing
Voorop wordt gesteld dat [eisers] - gezien de hiervoor aangehaalde feiten - een rechtens relevant belang hebben bij de door hen gevraagde voorziening.
[gedaagde] heeft tegen de vordering aangevoerd dat het voor [kinderen] beter is als er niet nogmaals een begrafenis plaatsvindt. Nu [gedaagde] dit standpunt niet heeft onderbouwd en ter terechtzitting bovendien is gebleken dat hij al gedurende enkele jaren geen contact meer heeft met [kinderen], zal het verweer van [gedaagde] worden gepasseerd.
Voorts heeft [gedaagde] aangegeven heeft dat hij moeite heeft met een herbegraving. Hier staat echter tegenover dat [eisers] moeite met de thans bestaande situatie hebben. Dienaangaande wordt overwogen dat in het licht van het hiervoor geschetste feitencomplex, een afweging van de belangen met zich brengt dat het belang van [eisers] prevaleert ten opzichte van dat van [gedaagde].
Voor zover [gedaagde] zich op het standpunt heeft gesteld dat [eisers] geen spoedeisend belang hebben bij de vordering hebben gezien het tijdsverloop sinds zijn veroordeling door de Hoge Raad, wordt overwogen dat de vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening beantwoord dient te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak (HR 29 november 2002, NJ 2003, 78). De omstandigheid dat de eisende partij lang heeft stil gezeten kan bij die afweging een rol spelen, maar kan niet het oordeel rechtvaardigen dat eisende partij geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening (meer) heeft. Nu [gedaagde] overigens geen andere omstandigheden heeft gesteld die het oordeel zouden kunnen rechtvaardigen dat [eisers] geen spoedeisend belang hebben bij de door hen gevraagde voorziening alsmede gezien de klemmendheid van de onderhavige situatie, gaat het verweer van [gedaagde] dat er geen sprake is van een spoedeisende zaak niet op.
Nu partijen er niet in zijn geslaagd om overeenstemming te bereiken over de voorwaarden voor het overschrijven van de grafrechten op naam van [eisers], ligt de (primair) gevraagde voorziening voor toewijzing gereed.
Aan dit vonnis kunnen eerst rechten worden ontleend nadat de in artikel 29 van de Wet op de lijkbezorging bedoelde vergunning van de burgemeester van de gemeente Haarlem zal zijn verkregen, zoals hierna nader omschreven.
De voorzieningenrechter zal ambtshalve de gevorderde dwangsom matigen en maximeren, op na te melden wijze.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.