op verbeurte van een dwangsom van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 500,- per dag en kosten rechtens.
[eiser] legt aan zijn vorderingen - samengevat - het volgende ten grondslag. Behalve huur van de faciliteiten van het fitnesscentrum en huur van de ruimte van ongeveer 15 m2, bevat de overeenkomst van 1 juli 2000 ook het element van samenwerking. Weliswaar is de huurovereenkomst al geëindigd, maar de samenwerkingsovereenkomst is eerst tegen 1 januari 2005 opgezegd. Deze opzegging is onrechtmatig omdat Life Fit zich aldus de klanten van [eiser] en de door [eiser] opgebouwde goodwill toeëigent, waardoor [eiser] schade lijdt. [eiser] is immers voor zijn inkomen afhankelijk van zijn werk als personal trainer in het fitnesscentrum van Life Fit. Voorts is Life Fit op grond van haar algemene voorwaarden verplicht om met [eiser] een lidmaatschapsovereenkomst te sluiten. Dit volgt ook uit het feit dat het lidmaatschap overdraagbaar is. Op grond van de algemene voorwaarden is het niet verboden om in het fitnesscentrum trainingen te geven zoals [eiser] doet. Derhalve is het onrechtmatig dat aan [eiser] per 1 januari 2005 de toegang tot het fitnesscentrum wordt ontzegd.
Ter ondersteuning van de vorderingen van [eiser] hebben [gevoegden] gesteld - kort samengevat en voorzover niet ook al door [eiser] gesteld - dat de meeste klanten van [eiser] van de diensten van [eiser] gebruik willen blijven maken, gelet op de specifieke opleiding en ervaring van [eiser]. Life Fit dient haar leden in de gelegenheid te stellen om te trainen in het fitnesscentrum met gebruikmaking van de diensten van [eiser], zoals dat al vijf jaar gebeurt. Volgens [gevoegden] is het Life Fit er uitsluitend om te doen de klanten van [eiser] over te nemen en is het weigeren van de toegang aan [eiser] en het op die wijze aan de leden ontzeggen van toegang tot hun personal trainer een toerekenbare tekortkoming, althans een onrechtmatige daad van Life Fit jegens de leden.
4. Het verweer en de slotsom daarvan
Life Fit heeft tegen de vorderingen gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing daarvan met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding. Op dit verweer zal, voorzover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
5. De gronden van de beslissing
De primaire vordering dient te worden afgewezen, reeds omdat Life Fit, gezien het beginsel van contractsvrijheid, niet kan worden verplicht om met [eiser] een lidmaatschapsovereenkomst te sluiten.
Die verplichting kan, anders dan [eiser] heeft gesteld, niet worden ontleend aan de algemene voorwaarden van Life Fit. Nu [eiser] geen lidmaatschapsovereenkomst met heeft, kan hij niet op grond van de algemene voorwaarden van Life Fit rechten jegens haar doen gelden. Derhalve kan ook de stelling van [eiser], dat het op grond van de algemene voorwaarden niet verboden is om in het fitnesscentrum als personal trainer te werken - wat er van die stelling overigens ook zij - niet tot toewijzing van de primaire vordering leiden. Dat het lidmaatschap van Life Fit krachtens haar algemene voorwaarden overdraagbaar is, kan aan een en ander niet afdoen, omdat die overdraagbaarheid van een lidmaatschap er - mede gelet op genoemde contractsvrijheid - niet toe kan leiden dat Life Fit verplicht wordt met [eiser] te contracteren. [eiser] wenst bovendien niet een ‘gewoon’ lidmaatschap, maar wil dat lidmaatschap gebruiken om zijn beroep uit te oefenen. Life Fit heeft terecht gesteld zij niet behoeft toe te staan dat [eiser] zijn onderneming in het fitnesscentrum (“een winkel in een winkel”) drijft. Overigens wordt Life Fit gevolgd in haar stelling dat zij gerechtigd is, wanneer [eiser] door overdracht een lidmaatschap zou verkrijgen, dat lidmaatschap beëindigen op grond van onaanvaardbaar gedrag van [eiser]. Dit is immers bepaald in de algemene voorwaarden van Life Fit.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter behoeft Life Fit na 1 januari 2005 [eiser] niet de toegang tot het fitnesscentrum te verschaffen op grond van de door [eiser] gestelde, en door Life Fit betwiste, samenwerkingsovereenkomst. De tekst van de huurovereenkomst biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat daarin, naast de huur van de kantoor- annex massageruimte en de huur van fitnessfaciliteiten, een samenwerkingsovereenkomst is neergelegd. Weliswaar vloeit uit de overeenkomst voort dat partijen samenwerkten, omdat [eiser] de bedoelde ruimte en faciliteiten in het fitnesscentrum van Life Fit huurde, maar dat betekent niet dat die samenwerking, naast de huur, een zelfstandig element van de overeenkomst vormde. Hierbij weegt de voorzieningenrechter mee dat gesteld noch gebleken is dat [eiser] met betrekking tot de samenwerking een zelfstandige tegenprestatie verrichtte. Op grond van de door [eiser] gestelde samenwerkingsovereenkomst is derhalve noch de primaire vordering, noch de subsidiaire vordering toewijsbaar.
De enkele omstandigheid dat [eiser] schade lijdt wanneer hij zijn activiteiten als personal trainer niet meer in het fitnesscentrum van Life Fit zal kunnen voortzetten, brengt niet mee dat Life Fit onrechtmatig handelt jegens [eiser] door hem per 1 januari 2005 de toegang tot het fitnesscentrum te ontzeggen. Life Fit heeft [eiser], niettegenstaande de opzegging van de huurovereenkomst tegen 1 juli 2004, tot 1 januari 2005 de tijd gegund om zijn werkzaamheden af te bouwen en een alternatieve locatie te vinden. Die termijn komt de voorzieningenrechter niet onredelijk voor.
Gelet op al het voorgaande betekent de omstandigheid dat Life Fit vanaf 1 januari 2005 wellicht klanten van [eiser] en de daarmee samenhangende omzet overneemt, evenmin dat Life Fit onrechtmatig handelt jegens [eiser]. Hierbij is van belang dat op grond van de stukken aannemelijk is dat Life Fit de huurovereenkomst heeft opgezegd omdat de verhoudingen tussen partijen verstoord waren. Dat die verstoorde verhouding enkel aan Life Fit te wijten is, kan niet worden gezegd. [eiser] heeft niet weersproken dat op voorstellen van Life Fit tot aanpassing van de overeenkomst in het geheel niet is gereageerd, en die voorstellen lijken op voorhand niet onredelijk.
De stellingen van [gevoegden] miskennen dat [gevoegden] niet ieder of gezamenlijk een overeenkomst met Life Fit hebben op grond waarvan zij jegens Life Fit recht hebben op het krijgen van personal training van [eiser].
Het feit dat [gevoegden] al vijf jaar persoonlijke begeleiding van [eiser] hebben gehad brengt niet vanzelfsprekend mee dat op Life Fit de verplichting rust om [eiser] te blijven toelaten tot het fitnesscentrum. Door [gevoegden] zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld die dat anders maken. Derhalve handelt Life Fit voorshands ook niet onrechtmatig jegens [gevoegden] door [eiser] de toegang tot het fitnesscentrum te ontzeggen. Hetgeen [gevoegden] hebben aangevoerd, kan daarmee niet tot een ander oordeel omtrent de stellingen van [eiser] leiden.
Ook de subsidiaire vordering is dus niet toewijsbaar.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van het geding gevallen aan de zijde van Life Fit. [gevoegden] zullen worden veroordeeld in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] en Life Fit te bepalen op nihil.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
in het incident:
Veroordeelt [gevoegden] in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiser] en Life Fit bepaald op nihil.
in de hoofdzaak:
Weigert de gevraagde voorzieningen.
Veroordeelt [eiser] in de kosten van dit kort geding aan de zijde van Life Fit gevallen, tot aan deze uitspraak begroot op € 241,- aan verschotten en op € 816,- aan salaris voor de procureur.
Verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.