“Anders dan Dexia betoogt dient (....) geen doorslaggevende betekenis te worden toegekend aan de letterlijke tekst van deze bepaling, waarin het woord “vermogensrechten” niet voor-komt. In de wetsgeschiedenis is immers niet uitdrukkelijk gebleken dat de wetgever heeft be-oogd de koop op afbetaling van vermogensrechten van de beschermingsgedachte van artikel 1:88 lid 1 onder d BW uit te zonderen. De huidige tekst van het artikel, waarin het begrip zaak van kleur is verschoten, is tot stand gekomen in het kader van de aanpassing van Boek 1 BW aan het nieuwe vermogensrecht. Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 7A:1576 BW blijkt dat de wetgever geen materiële wijziging van de wettelijke regeling van de koop op af-betaling die vóór de invoering van het Nieuw BW evenzeer betrekking kon hebben op vermo-gensrechten beoogde en dat de minister in het kader van de behandeling van artikel 1:88 BW verwees naar de destijds nog van kracht zijnde tekst van artikel 1576-oud BW, waarin de term “zaak” ook vermogensrechten omvatte. In de gedachtegang van Dexia zou derhalve stilzwij-gend een beperking van de beschermingsgedachte van artikel 1:88 BW in het wettelijke sys-teem zijn ingeslopen. Niet aannemelijk is dat een dergelijke materiële wijziging gelet op de beschermingsfunctie van het toestemmingsvereiste zonder uitdrukkelijke motivering in de wet zou zijn vastgelegd. Nu deze wijziging ontbreekt moet worden aangenomen dat het geldende artikel 1:88 lid 1 sub d BW verwijst naar de gehele wettelijke regeling van de koop op afbeta-ling, zoals neergelegd in artikel 7A:1576 BW, dus met inbegrip van het bepaalde in artikel 7A:1576 lid 5 BW.”
5.6 Ex artikel 1:88 lid 1 sub d BW was toestemming van de echtgenoot van [gedaagde] voor het aangaan van de overeenkomst derhalve vereist. Bij gebrek aan enige betwisting van de kant van Dexia daaromtrent houdt de kantonrechter het ervoor dat [gedaagde], overeenkomstig haar stellingen, een echtgenoot heeft en dat deze de overeenkomst buiten rechte heeft vernietigd. Het standpunt van Dexia dat [gedaagde] zich in deze proce-dure niet op deze vernietiging zou kunnen beroepen is onjuist. Uit het bepaalde in ar-tikel 3:51 lid 3 BW kan worden afgeleid dat bij wijze van verweer in rechte door een ieder te allen tijde een beroep kan worden gedaan op het reeds vernietigd zijn van de overeenkomst waar de rechtsvordering op is gebaseerd.
5.7 De omstandigheid dat Dexia niet heeft berust in de buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomst door de echtgenoot van [gedaagde] impliceert dat in deze procedure dient te worden vastgesteld of deze vernietiging in rechte standhoudt. Dexia heeft echter - los van haar reeds verworpen stelling dat het geen huurkoop betreft, er geen toestemming van de echtgenoot noodzakelijk was en de overeenkomst derhalve niet op deze voet vernietigd kan worden - geen argumenten opgeworpen op grond waarvan geconcludeerd zou moeten worden dat het geen rechtsgeldige vernietiging betreft.
Aan het bewijsaanbod van Dexia met betrekking tot de toestemming van de echtge-noot van [gedaagde] wordt voorbijgegaan. Daargelaten dat Dexia haar stellingen terzake onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd, zoadat aan bewijslevering niet kan worden toegekomen, vergt artikel 1:88 lid 3 BW dat de toestemming schriftelijk had moten worden gegeven.
5.8 Consequentie van het bovenstaande is derhalve dat de overeenkomst rechtsgeldig door de echtgenoot van [gedaagde] is vernietigd. De door [gedaagde] primair gevorderde verklaring voor recht is daarmee toewijsbaar.
5.9 De vraag die vervolgens beantwoording behoeft is welke gevolgen deze vernietiging voor het overige heeft. Het uitgangspunt bij een dergelijke vernietiging is dat voor zo-ver reeds gepresteerd is, deze prestatie ongedaan gemaakt moet worden. In dat licht dient Dexia in ieder geval de door [gedaagde] betaalde rentetermijnen terug te betalen. Op grond van haar voorwaardelijke wijziging van eis in conventie heeft Dexia aange-voerd dat - zo er al vernietigd is - op grond van het bepaalde in artikel 6:278 BW het waardeverschil tussen de over en weer overeengekomen prestaties dient te worden opgeheven door middel van bijbetaling - door [gedaagde] - van het verschil in waarde van de aandelen bij aankoop en bij verkoop. [gedaagde] heeft zich tegen toepassing van dit ar-tikel verzet.
5.10 Naar het oordeel van de kantonrechter dient artikel 6:278 BW in het onderhavige geval toegepast te worden. Dit artikel vormt een correctie op het ongedaanmakings-stelsel, dat beoogt te voorkomen dat degene die ongedaanmaking afdwingt profiteert van wijziging in de waardeverhouding van de reeds verrichte prestaties.
5.11 Hieraan staat niet in de weg dat de overeenkomst niet door [gedaagde] zelf is vernietigd, maar door haar echtgenoot. Artikel 1:88 BW beoogt de echtgenoten, in het belang van het gezin, tegen elkaar te beschermen tegen rechtshandelingen die benadelend zijn of een groot financieel risico meebrengen. Derhalve moet degene die de nietigheid van een overeenkomst op grond artikel 1:88 BW inroept, worden geacht in het gezinsbe-lang te handelen. Dit strookt ook met artikel 1:89 lid 5 BW, waarin is bepaald dat de echtgenoot tevens alle uit de nietigheid voortvloeiende rechtshandelingen kan instel-len. Aan de echtgenoot zijn dus dezelfde bevoegdheden gegeven als welke toekomen aan de partij bij de overeenkomst (in dit geval [gedaagde]). Tegen deze achtergrond acht de kantonrechter toepasselijkheid van artikel 6:278 (lid 2) BW ook op de gevolgen van de door de echtgenoot van [gedaagde] ingeroepen nietigheid op zijn plaats, ondanks het feit dat artikel 6:278 BW naar de letter alleen van toepassing is op [gedaagde] als con-tractspartij van Dexia. De kantonrechter acht toepassing van artikel 6:278 BW in sa-menhang met artikel 1:88 BW redelijk. Het legt de bescherming van artikel 1:88 BW aan banden in het geval dat de echtgenoot, door ongedaanmaking af te dwingen, pro-fiteert van een inmiddels ten gunste van “het gezin” (het beschermde belang) ingetre-den wijziging in de waardeverhouding van de prestaties.
1.12 Vast staat dat het door Dexia ten behoeve van [gedaagde] aangekochte aandelenpakket flink in waarde is gedaald. De aankoopwaarde bedroeg immers € 38.977,26, terwijl de verkoopwaarde slechts € 32.733,33 bedroeg. Dexia heeft gesteld dat de vernietiging buiten rechte door [gedaagde] slechts is ingeroepen vanwege deze koersdaling. De kantonrechter acht dit aannemelijk, temeer nu dit niet gemotiveerd betwist wordt door Sa-vran, die immers niet stelt welke andere reden er achter de buitengerechtelijke vernie-tiging steekt.
1.13 Resumerend leidt de vernietiging van de overeenkomst er toe dat in conventie [gedaagde] zal worden veroordeeld de waardevermindering van het aandelenpakket aan Dexia te betalen en dat Dexia in de reconventie zal worden veroordeeld om de reeds betaalde rentesommen aan [gedaagde] terug te betalen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente.
1.14 De omstandigheid dat het verweer van [gedaagde], dat de overeenkomst buitengerechtelijk is vernietigd, slaagt, geeft aanleiding om de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten af te wijzen.
1.15 Al hetgeen partijen overigens hebben opgeworpen behoeft gezien het bovenstaande geen nadere bespreking.
1.16 Gezien de samenhang tussen de conventie en reconventie enerzijds, en anderzijds de omstandigheid dat partijen over en weer op punten in het gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
6. Beslissing
De rechtbank:
in conventie:
1.1 veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Dexia van € 6.243,93, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 juli 2002 tot aan de dag der algehele voldoe-ning;
in reconventie:
1.2 verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen partijen is vernietigd;
1.3 veroordeelt Dexia tot betaling aan [gedaagde] van de 36 gelijke maandtermijnen ten bedrage van € 227,17, totaal € 8.178,19, vermeerderd met de wettelijke rente over elke afzonderlijke maandtermijn vanaf 1 augustus 1999 tot en met 1 juli 2002 tot aan de dag van de terugbetaling;
in conventie en in reconventie
1.4 verklaart dit vonnis voor wat betreft het onder 6.1 en 6.2 bepaalde uitvoerbaar bij voorraad;
1.5 compenseert de proceskosten aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
1.6 wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.