ECLI:NL:RBHAA:2004:AR8299

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
107380 - KG ZA 04-591
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.J. van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van melkafname door zuivelcoöperatie Cono aan niet-erkende melkveehouder

In deze zaak, die voor de Rechtbank Haarlem werd behandeld, vorderde de eiser, een melkveehouder, dat de zuivelcoöperatie Cono Kaas zijn geproduceerde melk zou afnemen, ondanks het feit dat hij niet beschikte over een KKM-erkenning. De eiser stelde dat de weigering van Cono Kaas om zijn melk af te nemen in strijd was met de Mededingingswet, aangezien de KKM-eisen volgens hem onverbindend waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat Cono Kaas op basis van haar statuten en de geldende regelgeving het recht had om de afname van melk te weigeren aan leden die niet voldoen aan de KKM-eisen. De rechter benadrukte dat de NMa in een eerder besluit had geoordeeld dat het erkenningssysteem van de KKM op zich niet mededingingsbeperkend was, maar dat de artikelen die de afname van melk aan niet-erkende bedrijven beperkten, wel in strijd waren met de Mededingingswet. De voorzieningenrechter concludeerde dat Cono Kaas niet onrechtmatig handelde door de melk van de eiser te weigeren, omdat deze niet voldeed aan de kwaliteitsnormen die door de KKM waren vastgesteld. De vordering van de eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Zaaknummer: 107380/KG ZA 04-591
Vonnisdatum: 28 december 2004
788
RECHTBANK TE HAARLEM,
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
1. N.A.L.,
2. J.S.P. L.
beiden wonende te [woonplaats],
eisende partij,
procureur mr. K. Beishuizen,
advocaat mr. G.D. te Biesbeek te Zwolle,
-- tegen --
de coöperatie COÖPERATIE ZUIVELONDERNEMING CONO B.A., h.o.d.n. CONO Kaasmakers,
gevestigd te Beemster,
gedaagde partij,
procureur mr. M. Middeldorp,
advocaat mr. J.A.H. van der Grinten te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] respectievelijk Cono Kaas
1. Het verloop van het geding
1.1 Ter terechtzitting van 14 december 2004 heeft [eiser] overeenkomstig de dagvaarding gesteld en gevorderd als hierna onder 3. weergegeven en die vordering toegelicht aan de hand van overgelegde pleitnotities. Cono Kaas heeft tegen deze vor-dering verweer gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities.
1.2 Na verder debat in tweede termijn hebben partijen vonnis gevraagd. De uitspraak daarvan is bepaald op 28 december 2004 of zoveel eerder als mogelijk.
2. De vaststaande feiten
2.1 In dit geding wordt van het volgende uitgegaan:
a. [eiser] exploiteert een veehouderijbedrijf te [woonplaats] en is voor zijn bedrijf lid van Cono Kaas.
b. Cono Kaas nam in de periode tot 29 oktober 2004 één keer per drie dagen de door [eiser] geproduceerde melk af tegen betaling van een vastgestelde melkprijs.
c. Cono Kaas is als melkverwerkend bedrijf aangesloten bij de Stichting Keten Kwaliteit Melk (hierna: de KKM). De bij de KKM aangesloten melkverwerkende bedrijven hebben in Nederland een marktaandeel van 98%. Artikel 4 van de statu-ten van Cono Kaas bepaalt onder meer:
De leden zijn verplicht ervoor zorg te dragen dat hun melkveehoudersbedrijf voldoet aan de ei-sen van de Stichting Keten Kwaliteit Melk. Slechts leden waarvan het melkveehoudersbedrijf voldoet aan de eisen van de Stichting Keten Kwaliteit Melk ontvangen de volwaardige melk-prijs.
Artikel 8 van die statuten bepaalt onder meer:
Indien de door het betreffende lid aangeboden melk niet voldoet aan door het bestuur of door de overheid gestelde (kwaliteits)normen, alsmede wanneer de melk om welke reden dan ook niet onbeperkt en onbelemmerd kan worden aangewend voor de door Cono Kaasmakers te vervaardigen en af te zetten zuivelproducten, heeft het bestuur het recht deze melk te weigeren en derhalve niet in ontvangst te nemen.
d. De KKM stelt zich tot doel het in het leven roepen en handhaven van een kwali-teitsborgingsysteem, welk systeem is vervat in het Reglement Aangeslotenen en het Erkenningsreglement veehouderijbedrijven.
e. De eisen in de reglementen van de KKM gaan (voor een deel) verder dan de wet-telijke eisen.
f. De artikelen 9-12 van het Reglement Aangeslotenen bij de KKM bepalen dat een aangesloten melkverwerkingsbedrijf slechts boerderijmelk ten behoeve van huma-ne consumptie mag aanwenden wanneer deze afkomstig is van veehouderijbedrij-ven met een KKM-erkenning. Deze erkenning wordt op grond van artikel 2 van het Erkenningsreglement Veehouderijbedrijven verkregen indien melkveehouders wat betreft hun bedrijfsvoering voldoen aan de eisen zoals geformuleerd in het handboek-KKM, hetzij op andere wijze kunnen aantonen materieel aan de KKM-eisen te voldoen.
g. Voor deze reglementen heeft de KKM medio februari 1999 aan de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: de NMa) een onthef-fing verzocht van het verbod zoals neergelegd in artikel 6 van de Mededingings-wet (hierna: Mw).
h. Tijdens de aanvraagprocedure van de ontheffing heeft de KKM de artikelen 9 t/m 12 van het Reglement Aangeslotenen tijdelijk opgeschort, in afwachting van een nadere publiekrechtelijke regeling omtrent de verwerking van melk.
i. De NMa heeft in haar besluit d.d. 14 maart 2000 (nr. 1237/103) geoordeeld dat het Reglement Aangeslotenen en het Erkenningsreglement Veehouderijbedrijven, uit-gezonderd de artikelen 9-12, geen inbreuk maken op artikel 6 Mw.
j. De NMa heeft ten aanzien van genoemde artikelen 9-12 opgemerkt dat deze me-dedingingsbeperkende bepalingen worden getroffen door een verbod van artikel 6 Mw.
Overweging 26 uit genoemd besluit luidt:
De artikelen 9 t/m 12 van het Reglement Aangeslotenen beperken de bij KKM aangesloten melkverwerkende bedrijven in hun vrijheid om zelf te kiezen van welke melkveehouders zij hun melk afnemen. Daarnaast wordt het melkveehouders die aan alle wettelijke eisen voldoen, maar niet erkend zijn, de facto onmogelijk gemaakt om melk af te zetten.
Overweging 28 van dat besluit luidt:
De NMa overweegt voorts dat het buiten toepassing laten van de artikelen 9 t/m 12 van het Reglement niet automatisch betekent dat de inbreuk op het Reglement ongedaan wordt ge-maakt. Indien één of meerdere melkverwerkende bedrijven hun marktgedrag, dat aanvankelijk was gebaseerd op de mededingingsbeperkende artikelen 9 t/m 12 van het Reglement Aange-slotenen na beëindiging zou voortzetten, vormt dit wel degelijk een inbreuk op artikel 6 Mw.
Overweging 13 van dat besluit luidt:
Daarbij (voorzieningenrechter: bedoeld is het voorlopig oordeel van de direc-teur-generaal van de NMa bij brief van 3 december 1999) heeft de d-g Nma expli-ciet benadrukt er aan te hechten dat er zodanige publiciteit aan het buiten toepassing laten van de artikelen 9 t/m 12 zou worden gegeven, dat duidelijk wordt dat melkveehouders die aan de wettelijke eisen ter zake van door hen geproduceerde melk bestemd voor menselijke con-sumptie voldoen, deze melk op gelijke wijze als voorheen moeten kunnen blijven leveren.
k. Op 3 januari 2002 heeft het Productschap Zuivel de ‘Zuivelverordening 2002, In-tegrale borging kwaliteit boerderijmelk’ (hierna: de Zuivelverordening 2002) aan-genomen.
l. Artikel 2 van de Zuivelverordening 2002 luidt:
Een melkveehouder beschikt over een erkenning van zijn melkveehouderijbedrijf afgegeven door een door de voorzitter erkende erkenningsinstantie.
Artikel 3 van de Zuivelverordening 2002 luidt:
1. Aan de erkenning van een erkenningsinstantie door de voorzitter wordt de voorwaar-de verbonden dat de in dit artikel omschreven bepalingen in acht worden genomen.
2. De werkwijze met betrekking tot de erkenning van melkveehouderijbedrijven wordt door de erkenningsinstantie vastgesteld in een door de voorzitter, gehoord het COKZ, goed te keuren reglement.
3 De erkenningsinstantie stelt zich onder toezicht van het COZK.
4. Onderdeel van het systeem van erkenning is een door de erkenningsinstantie vastge-steld en door de voorzitter goedgekeurd handboek, waarin de maatregelen zijn ver-meld die de melkveehouder treft om de naleving van de in artikel 4 bedoelde regeling te waarborgen.
(...)
Artikel 13 van de Zuivelverordening 2002 luidt:
Ontvangers van de boerderijmelk treffen maatregelen ter voorkoming van risico’s voortvloei-ende uit de ontvangst van boerderijmelk afkomstig van bedrijven van melkveehouders die niet zijn erkend als bedoeld in artikel 2.
Artikel 16, eerste lid, van de Zuivelverordening 2002 bepaalt dat de hiervoor ge-citeerde artikelen 2 en 13 in werking treden op een nader door het bestuur van het Productschap Zuivel vast te stellen datum.
m. De voorzitter van het Productschap Zuivel heeft bij besluit van 30 januari 2003 de KKM met ingang van 1 februari 2003 erkend als erkenningsinstantie als bedoeld in de Verordening. Daarbij heeft de voorzitter het erkenningsreglement KKM 2002 en het handboek van de KKM goedgekeurd.
n. [eiser] beschikte tot 1 november 2004 over een KKM-erkenning.
o. Bij brief d.d. 27 september 2004 heeft de KKM [eiser] laten weten dat zij die erkenning per 1 november 2004 zou intrekken omdat [eiser] op een aantal punten, waaronder de hygiëne, niet (meer) aan de KKM-normen voldeed.
p. [eiser] heeft tegen het besluit van de KKM geen bezwaar aangetekend bij het bestuur van de KKM.
q. Cono Kaas heeft [eiser] bij brief van 18 oktober 2004 meegedeeld dat zij zijn melk, wegens het ontbreken van KKM-erkenning, vanaf 1 november 2004 niet langer kon afnemen, althans dat zij [eiser] extra kosten voor de afname in re-kening zou brengen:
Komt er voor 1 november 2004 geen bericht dat uw bedrijf weer in aanmerking komt voor een erkenning dan mag Cono de melk van uw bedrijf niet in haar producten verwerken en kunnen wij uw melk dus niet meer ophalen en tot waarde brengen. Wilt u toch dat Cono de op uw be-drijf geproduceerde melk ophaalt dan is dat mogelijk maar de extra hiervoor te maken kosten van ophalen en minder opbrengst in de markt zijn voor uw rekening.
r. De Zuivelverordening 2002 zal per 1 januari 2005 worden ingetrokken.
3. De vordering en de grondslag daarvan
3.1 [eiser] vordert, zakelijk weergegeven, dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:
I Cono Kaas zal veroordelen om de door het bedrijf van [eiser] geprodu-ceerde melk onverkort af te (doen) nemen zonder [eiser] te verplichten te beschikken over een KKM-certificering, zoals bedoeld in het Erkenningsre-glement Veehouderijbedrijven van de KKM en zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,-- per dag voor iedere dag dat Cono Kaas na betekening van het vonnis hiermee in gebreke blijft;
II Cono Kaas zal verbieden om vermeende kosten en/of lagere opbrengst, ver-band houdende met het feit dat [eiser] niet over een erkenning van de KKM beschikt, met de aan [eiser] uit te betalen marktconforme melkprijs (zijnde de melkprijs die ook aan de leden-veehouders die wel over een derge-lijke erkenning beschikken wordt uitbetaald) te verrekenen en zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,-- per dag voor iedere dag dat Cono Kaas na betekening van het vonnis hiermee in gebreke blijft;
III Cono Kaas zal veroordelen om aan [eiser] ten titel van voorschot opeen definitieve schadevergoeding een vergoeding te betalen van € 850,-- per dag voor iedere dag dat Cono Kaas vanaf 1 november 2004 heeft geweigerd of nog zal weigeren om de door het bedrijf van [eiser] geproduceerde melk te doen afnemen, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van het vonnis;
IV Cono Kaas zal veroordelen een prijs voor de door [eiser] aangeboden melk vast te stellen overeenkomstig het gestelde in “Zuivelverordening 2000, Uit-betaling van boerderijmelk naar samenstelling, kwaliteit en gewicht” van het Productschap Zuivel en zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1000,- per dag voor iedere dag dat Cono Kaas na betekening van het vonnis hiermee in gebreke blijft;
V Cono Kaas zal veroordelen in de kosten van het geding.
3.2 [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat Cono Kaas op grond van het besluit van de NMa d.d. 14 maart 2000, waaruit volgt dat het opleggen van KKM-erkenning aan melkveehouders in strijd is met artikel 6 Mw, van [eiser] niet mag eisen dat hij beschikt over een KKM-erkenning. De (publiekrechterlijke) Zuivelveror-dening 2002 en de daarop gebaseerde regelgeving welke de veehouder verplichten om over een KKM-erkenning te beschikken zijn onverbindend. Door, wegens het ontbre-ken van KKM-erkenning, de door [eiser] geproduceerde melk te weigeren, dan wel door aan [eiser] wegens het ontbreken van KKM-erkenning een aanzienlijke strafkorting op te leggen wegens vermeende lagere opbrengst en extra kosten, handelt Cono Kaas niet alleen onrechtmatig, maar handelt zij ook in strijd met de op haar rus-tende (statutaire) afnameplicht.
4. Het verweer en de slotsom daarvan
Cono Kaas heeft tegen de vordering gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing daarvan met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding. Op dit verweer zal, voorzover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
5. De gronden van de beslissing
5.1 Tussen partijen is in het geding of Cono Kaas aan de afname van melk, althans aan afname van melk tegen de door haar gehanteerde marktprijs, de voorwaarde mag ver-binden dat haar leden dienen te beschikken over KKM-erkenning.
5.2 Het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vorderingen staat genoegzaam vast nu [eiser] er belang bij heeft dat de door zijn bedrijf geproduceerde melk op zo kort mogelijke termijn weer door Cono Kaas zal worden afgenomen.
5.3 Allereerst zal worden ingegaan op de door [eiser] gestelde, en door Cono Kaas betwiste, onverbindendheid van de Zuivelverordening 2002 op grond waarvan een melkveehouderij dient te beschikken over KKM-erkenning. Voorop gesteld dient te worden dat in kort geding slechts een voorlopig oordeel gegeven kan worden over de (on)verbindendheid van een verordening en dat, voor het buiten werking stellen van een verordening als de onderhavige, in kort geding slechts plaats is indien toetsing aan hogere regelgeving leidt tot de slotsom dat de verordening als onmiskenbaar onver-bindend moet worden gekwalificeerd.
5.4 Ingevolge artikel 2 van de Zuivelverordening 2002 dient een melkveehouder over een door de KKM afgegeven erkenning van zijn melkveehouderij te beschikken. Niet al-leen staat vast dat [eiser] per 1 november 2004 niet meer beschikt over een er-kenning zoals bedoeld in artikel 2 van de Verordening doch ook dat het Productschap Zuivel de Zuivelverordening 2002 per 1 januari 2005 zal intrekken.
5.5 Blijkens de toelichting op de Ontwerp-Verordening tot intrekking van de Zuivelveror-dening 2002 zal die verordening worden ingetrokken omdat het Productschap Zuivel erkent dat de waarneming van taken van een bedrijfslichaam –zoals het productschap– door andere instanties dan organen van dat bedrijfslichaam niet wenselijk is. Het ver-lenen, weigeren of intrekken van erkenning in het kader van de Zuivelverordening 2002 kan, zo laat het Productschap Zuivel in die toelichting weten, mede gelet op het oordeel van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, niet langer door de KKM plaatsvinden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan, gezien dit standpunt van het Productschap Zuivel, en gelet op het feit dat een gedegen onderzoek ten aan-zien van dit geschilpunt deze procedure te buiten zou gaan, voorshands worden aan-genomen dat hiermee de onverbindendheid van de Zuivelverordening 2002 genoeg-zaam vaststaat.
5.6 Het voorgaande betekent dat moet worden beoordeeld of het opnemen van het KKM-erkenningssysteem door Cono Kaas in artikel 4 van haar statuten op mededingings-rechtelijke bezwaren stuit.
5.7 Als uitgangspunt heeft te gelden dat de NMa in haar besluit d.d. 14 maart 2000 heeft geoordeeld dat het erkenningssysteem op zich de toets aan het mededingingsrecht kan doorstaan. Slechts de artikelen 9-12 van het Erkenningsreglement Veehouderijbedrij-ven –waarin de KKM aan de bij haar aangesloten melkverwerkende bedrijven een verplichting oplegt om slechts af te nemen van veehouderijbedrijven die een KKM-erkenning hebben– werden door de NMa als mededingingsbeperkend aangemerkt.
5.8 Voor zover de NMa in haar besluit d.d. 14 maart 2000 heeft aangegeven dat het na het buiten toepassing laten (beëindiging) van deze artikelen voorzetten van marktgedrag dat aanvankelijk was gebaseerd op die mededingingsbeperkende artikelen inbreuk maakt op artikel 6 Mw, betrekt de voorzieningenrechter in zijn oordeel dat de NMa deze beoordeling heeft genuanceerd in de publicatie “Richtsnoeren samenwerking be-drijven”, gepubliceerd in de Staatscourant van 8 juni 2001, nr. 108/pag. 28. Met Cono Kaas is de voorzieningenrechter van oordeel de NMa het gebruik van een erkennings-systeem als de KKM in dit richtsnoer mogelijk maakt.
5.9 De NMa neemt in deze richtsnoeren tot uitgangspunt dat samenwerking een nuttige rol kan spelen o.a. bij het stimuleren van kwaliteit. Hiertoe kunnen erkenningsregels worden gehanteerd. Artikel 6 Mw verbiedt overeenkomsten of afspraken die mede-dingingsbeperkend zijn. Hoewel erkenningsregels, mede gezien het feit dat het doel van erkenningsregels te weten het verhogen van de kwaliteit, veelal niet mededin-gingsbeperkend zullen zijn, valt niet uit te sluiten dat het hanteren van (kwali-teits)voorschriften in de markt toch mededingingsbeperkend werken. Naar het voorlo-pige oordeel van de voorzieningenrechter gaat van de KKM-erkenning geen mededin-gingsbeperkend effect uit. Hoewel de KKM-erkenning het niet erkende melkveehou-derijbedrijven moeilijk maakt om in de markt melk af te zetten, is voorshands vol-doende aannemelijk geworden dat potentiële toetreders niet op ongerechtvaardigde gronden worden uitgesloten. Melkveehouderijbedrijven die aan de in de KKM-erkenning gestelde kwaliteitseisen voldoen kunnen immers zonder meer aan de KKM regeling deelnemen. Het systeem van KKM-erkenning (zo oordeelde ook reeds de NMA in haar besluit d.d. 14 maart 2000) voldoet derhalve aan de vereisten die garan-deren dat de erkenning is gericht op het verhogen van kwaliteit: het systeem is vol-doende objectief, transparant en non-discriminatoir. Cono Kaas heeft voldoende aan-nemelijk gemaakt dat het voor [eiser] niet onmogelijk moet worden geacht om binnen enkele dagen (wederom) aan de KKM-vereisten te voldoen. De in de beschik-king van de KKM d.d. 27 september 2004 omschreven omstandigheden die ten grond-slag hebben gelegen aan het intrekken van de vergunning lijken voorshands eenvoudig door [eiser] te kunnen worden ondervangen. De voorzieningenrechter is dan ook met Cono Kaas van oordeel dat het Cono Kaas, gezien het voorgaande, is toegestaan om in artikel 4 van haar statuten aan haar leden de verplichting op te leggen om te voldoen aan de KKM-vereisten.
5.10 Voor zover [eiser] zich op het standpunt heeft gesteld dat haar melk voldoet aan alle wettelijke vereisten en Cono Kaas, ondanks het feit dat [eiser] geen KKM-erkenning heeft, toch een afnameplicht heeft kan de voorzieningenrechter [eiser] niet volgen. Cono Kaas heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de KKM-erkenning in artikel 4 van haar statuten heeft opgenomen omdat zij een goede naam heeft hoog te houden voor wat betreft de kwaliteit van haar kazen. Met Cono Kaas is de voorzieningenrechter van oordeel dat het hanteren van een erkenningssysteem met bovenwettelijke eisen recht kan doen aan het verhogen van de kwaliteit. Het hanteren van een dergelijk systeem maakt een scheiding van productielijnen noodzakelijk.
5.11 Artikel 8 van de statuten van Cono Kaas maakt het Cono Kaas mogelijk om melk te weigeren indien de aangeboden melk niet voldoet aan door het bestuur of de overheid gestelde (kwaliteits)normen, of wanneer de melk niet door Cono Kaas kan worden aangewend voor haar zuivelproducten. Nu Cono Kaas de melk van [eiser] niet kan aanwenden bij haar productie - zij werkt in tegenstelling tot grotere melkverwer-kende bedrijven slechts met één productiestroom, namelijk de productiestroom van melk afkomstig van KKM-erkende bedrijven -, handelt Cono Kaas naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet onrechtmatig door de melk afkomstig van het bedrijf van [eiser] te weigeren, althans door een mindering op de volwaardige marktprijs in rekening te brengen in verband met transportkosten en lage-re opbrengsten. Dat overigens die kosten en lagere opbrengsten in feite minder zijn dan Cono Kaas daarvoor aan [eiser] wil berekenen, gelijk door [eiser] ge-steld, is in dit geding niet aannemelijk geworden.
5.12 Op grond van het hiervoor overwogene zullen de door [eiser] gevorderde voorzieningen worden geweigerd. [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen par-tij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
6.1 Weigert de gevorderde voorzieningen.
6.2 Veroordeelt [eiser] is de kosten van dit geding, tot op de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van Cono Kaas begroot op € 241,- aan verschotten en € 816,- aan salaris voor de procureur.
6.3 Verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van der Meer, voorzieningenrechter van deze rechtbank, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 28 december 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.