2. De vaststaande feiten
2.1 In dit geding wordt van het volgende uitgegaan:
a. [eiser] exploiteert een veehouderijbedrijf te [woonplaats] en is voor zijn bedrijf lid van Cono Kaas.
b. Cono Kaas nam in de periode tot 29 oktober 2004 één keer per drie dagen de door [eiser] geproduceerde melk af tegen betaling van een vastgestelde melkprijs.
c. Cono Kaas is als melkverwerkend bedrijf aangesloten bij de Stichting Keten Kwaliteit Melk (hierna: de KKM). De bij de KKM aangesloten melkverwerkende bedrijven hebben in Nederland een marktaandeel van 98%. Artikel 4 van de statu-ten van Cono Kaas bepaalt onder meer:
De leden zijn verplicht ervoor zorg te dragen dat hun melkveehoudersbedrijf voldoet aan de ei-sen van de Stichting Keten Kwaliteit Melk. Slechts leden waarvan het melkveehoudersbedrijf voldoet aan de eisen van de Stichting Keten Kwaliteit Melk ontvangen de volwaardige melk-prijs.
Artikel 8 van die statuten bepaalt onder meer:
Indien de door het betreffende lid aangeboden melk niet voldoet aan door het bestuur of door de overheid gestelde (kwaliteits)normen, alsmede wanneer de melk om welke reden dan ook niet onbeperkt en onbelemmerd kan worden aangewend voor de door Cono Kaasmakers te vervaardigen en af te zetten zuivelproducten, heeft het bestuur het recht deze melk te weigeren en derhalve niet in ontvangst te nemen.
d. De KKM stelt zich tot doel het in het leven roepen en handhaven van een kwali-teitsborgingsysteem, welk systeem is vervat in het Reglement Aangeslotenen en het Erkenningsreglement veehouderijbedrijven.
e. De eisen in de reglementen van de KKM gaan (voor een deel) verder dan de wet-telijke eisen.
f. De artikelen 9-12 van het Reglement Aangeslotenen bij de KKM bepalen dat een aangesloten melkverwerkingsbedrijf slechts boerderijmelk ten behoeve van huma-ne consumptie mag aanwenden wanneer deze afkomstig is van veehouderijbedrij-ven met een KKM-erkenning. Deze erkenning wordt op grond van artikel 2 van het Erkenningsreglement Veehouderijbedrijven verkregen indien melkveehouders wat betreft hun bedrijfsvoering voldoen aan de eisen zoals geformuleerd in het handboek-KKM, hetzij op andere wijze kunnen aantonen materieel aan de KKM-eisen te voldoen.
g. Voor deze reglementen heeft de KKM medio februari 1999 aan de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: de NMa) een onthef-fing verzocht van het verbod zoals neergelegd in artikel 6 van de Mededingings-wet (hierna: Mw).
h. Tijdens de aanvraagprocedure van de ontheffing heeft de KKM de artikelen 9 t/m 12 van het Reglement Aangeslotenen tijdelijk opgeschort, in afwachting van een nadere publiekrechtelijke regeling omtrent de verwerking van melk.
i. De NMa heeft in haar besluit d.d. 14 maart 2000 (nr. 1237/103) geoordeeld dat het Reglement Aangeslotenen en het Erkenningsreglement Veehouderijbedrijven, uit-gezonderd de artikelen 9-12, geen inbreuk maken op artikel 6 Mw.
j. De NMa heeft ten aanzien van genoemde artikelen 9-12 opgemerkt dat deze me-dedingingsbeperkende bepalingen worden getroffen door een verbod van artikel 6 Mw.
Overweging 26 uit genoemd besluit luidt:
De artikelen 9 t/m 12 van het Reglement Aangeslotenen beperken de bij KKM aangesloten melkverwerkende bedrijven in hun vrijheid om zelf te kiezen van welke melkveehouders zij hun melk afnemen. Daarnaast wordt het melkveehouders die aan alle wettelijke eisen voldoen, maar niet erkend zijn, de facto onmogelijk gemaakt om melk af te zetten.
Overweging 28 van dat besluit luidt:
De NMa overweegt voorts dat het buiten toepassing laten van de artikelen 9 t/m 12 van het Reglement niet automatisch betekent dat de inbreuk op het Reglement ongedaan wordt ge-maakt. Indien één of meerdere melkverwerkende bedrijven hun marktgedrag, dat aanvankelijk was gebaseerd op de mededingingsbeperkende artikelen 9 t/m 12 van het Reglement Aange-slotenen na beëindiging zou voortzetten, vormt dit wel degelijk een inbreuk op artikel 6 Mw.
Overweging 13 van dat besluit luidt:
Daarbij (voorzieningenrechter: bedoeld is het voorlopig oordeel van de direc-teur-generaal van de NMa bij brief van 3 december 1999) heeft de d-g Nma expli-ciet benadrukt er aan te hechten dat er zodanige publiciteit aan het buiten toepassing laten van de artikelen 9 t/m 12 zou worden gegeven, dat duidelijk wordt dat melkveehouders die aan de wettelijke eisen ter zake van door hen geproduceerde melk bestemd voor menselijke con-sumptie voldoen, deze melk op gelijke wijze als voorheen moeten kunnen blijven leveren.
k. Op 3 januari 2002 heeft het Productschap Zuivel de ‘Zuivelverordening 2002, In-tegrale borging kwaliteit boerderijmelk’ (hierna: de Zuivelverordening 2002) aan-genomen.
l. Artikel 2 van de Zuivelverordening 2002 luidt:
Een melkveehouder beschikt over een erkenning van zijn melkveehouderijbedrijf afgegeven door een door de voorzitter erkende erkenningsinstantie.
Artikel 3 van de Zuivelverordening 2002 luidt:
1. Aan de erkenning van een erkenningsinstantie door de voorzitter wordt de voorwaar-de verbonden dat de in dit artikel omschreven bepalingen in acht worden genomen.
2. De werkwijze met betrekking tot de erkenning van melkveehouderijbedrijven wordt door de erkenningsinstantie vastgesteld in een door de voorzitter, gehoord het COKZ, goed te keuren reglement.
3 De erkenningsinstantie stelt zich onder toezicht van het COZK.
4. Onderdeel van het systeem van erkenning is een door de erkenningsinstantie vastge-steld en door de voorzitter goedgekeurd handboek, waarin de maatregelen zijn ver-meld die de melkveehouder treft om de naleving van de in artikel 4 bedoelde regeling te waarborgen.
(...)
Artikel 13 van de Zuivelverordening 2002 luidt:
Ontvangers van de boerderijmelk treffen maatregelen ter voorkoming van risico’s voortvloei-ende uit de ontvangst van boerderijmelk afkomstig van bedrijven van melkveehouders die niet zijn erkend als bedoeld in artikel 2.
Artikel 16, eerste lid, van de Zuivelverordening 2002 bepaalt dat de hiervoor ge-citeerde artikelen 2 en 13 in werking treden op een nader door het bestuur van het Productschap Zuivel vast te stellen datum.
m. De voorzitter van het Productschap Zuivel heeft bij besluit van 30 januari 2003 de KKM met ingang van 1 februari 2003 erkend als erkenningsinstantie als bedoeld in de Verordening. Daarbij heeft de voorzitter het erkenningsreglement KKM 2002 en het handboek van de KKM goedgekeurd.
n. [eiser] beschikte tot 1 november 2004 over een KKM-erkenning.
o. Bij brief d.d. 27 september 2004 heeft de KKM [eiser] laten weten dat zij die erkenning per 1 november 2004 zou intrekken omdat [eiser] op een aantal punten, waaronder de hygiëne, niet (meer) aan de KKM-normen voldeed.
p. [eiser] heeft tegen het besluit van de KKM geen bezwaar aangetekend bij het bestuur van de KKM.
q. Cono Kaas heeft [eiser] bij brief van 18 oktober 2004 meegedeeld dat zij zijn melk, wegens het ontbreken van KKM-erkenning, vanaf 1 november 2004 niet langer kon afnemen, althans dat zij [eiser] extra kosten voor de afname in re-kening zou brengen:
Komt er voor 1 november 2004 geen bericht dat uw bedrijf weer in aanmerking komt voor een erkenning dan mag Cono de melk van uw bedrijf niet in haar producten verwerken en kunnen wij uw melk dus niet meer ophalen en tot waarde brengen. Wilt u toch dat Cono de op uw be-drijf geproduceerde melk ophaalt dan is dat mogelijk maar de extra hiervoor te maken kosten van ophalen en minder opbrengst in de markt zijn voor uw rekening.
r. De Zuivelverordening 2002 zal per 1 januari 2005 worden ingetrokken.