reg. nr: Awb 04 - 894
uitspraakdatum: 9 december 2004
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
[eiser],
wonende te [woonplaats], gemeente Haarlemmermeer,
eiser,
gemachtigde: mr. W. Haasdijk, advocaat te Badhoevedorp,
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder,
derde partij
[derde-partij],
wonende te [woonplaats], gemeente Haarlemmermeer.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 13 augustus 2003 heeft verweerder aan [eiser] vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) respectievelijk bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een keerwand op het perceel kadastraal bekend gemeente Haarlemmermeer sectie A nrs: 5632-5634, plaatselijk bekend als [adres] tussen [nummer] en [nummer] te [woonplaats].
Tegen dit besluit heeft [derde-partij], wonende aan [adres], bij brief van 27 augustus 2003 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 april 2004 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 13 augustus 2003 herroepen. Voorts heeft verweerder besloten vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, WRO respectievelijk bouwvergunning te weigeren. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de vaste commissie voor de bezwaarschriften.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 13 mei 2004, aangevuld bij brief van 16 juni 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 1 december 2004, alwaar eiser in persoon is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J. Monster, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer. Tevens is de derde partij in persoon verschenen.
2.1. Het bouwplan betreft de plaatsing van een keerwand op het achtererf van het perceel gelegen tussen [adres] en [adres]. De keerwand dient om de grond welke eiser heeft gebruikt ter ophoging van zijn terrein op zijn plaats te houden. De betreffende keerwand is reeds gerealiseerd.
2.2. Ingevolge het ter plaatse als bestemmingsplan geldende uitbreidingsplan "Zwanenburg-West I" is de grond waarop het bouwplan betrekking heeft bestemd voor "Dijksbermen", alwaar ingevolge artikel 6 van de planvoorschriften niet mag worden gebouwd. Niet in geschil is - en ook de rechtbank gaat ervan uit - dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
2.3. Hoewel verweerder bij het primaire besluit van 13 augustus 2003 aanvankelijk met verlening van vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, WRO voor de keerwand bouwvergunning heeft verleend heeft verweerder, naar aanleiding van het bezwaar van derde partij [derde partij], dit besluit bij het bestreden besluit herroepen en alsnog de gevraagde bouwvergunning geweigerd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het belang van eiser bij ophoging van zijn tuin en het daartoe plaatsen van de bestreden keerwand is gelegen in het overbruggen van het niveauverschil tussen de achterdeur van de woning en de achtertuin. Dit belang weegt, aldus verweerder, niet op tegen het belang van [derde partij] bij een ongehinderd uitzicht. Welk uitzicht niet alleen belemmerd wordt door de bestreden keerwand, maar vooral nog meer kan worden aangetast door een eventueel door eiser op de keerwand te plaatsen erfafscheiding. Verweerder heeft na afweging van bovengenoemde belangen besloten alsnog de vrijstelling te weigeren.
2.4. Eiser stelt reeds € 15.000,-- aan kosten te hebben gemaakt. Hij heeft betoogd dat het te beschermen belang van [derde partij] in geen enkele verhouding staat tot de schade die eiser zou lijden indien hij de keerwand zou moeten verwijderen. Hij voert daartoe aan dat de keerwand begint op de hoekpunt van de garage van [derde partij] en dat uit diens huis en op het voorste deel van zijn achterterrein de keerwand niet eens te zien is. Eiser voegt daaraan toe dat het achterterrein van [derde partij] slecht onderhouden en dicht begroeid is en bovendien nauwelijks wordt betreden door [derde partij].
Ten aanzien van de mogelijke belemmering van het uitzicht van [derde partij] door de mogelijkheid een erfafscheiding te plaatsen op de keerwand, stelt eiser dat hij niet van plan is een dergelijke erfafscheiding te plaatsen en zich juridisch daar ook aan wil binden.
Eiser heeft tevens betoogd dat het niveauverschil tussen de woning en het achterterrein 2 meter bedraagt en moeilijk op een andere wijze te overbruggen is. Hij stelt ook nooit jegens verweerder verklaard te hebben dat het opheffen van dit niveauverschil ook op een andere wijze te bewerkstelligen is.
2.5. Ingevolge artikel 19, tweede lid, WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, vereist is.
2.6. De rechtbank leidt uit de stukken en het verhandelde ter zitting af dat de belangrijkste reden voor verweerder om het besluit van 13 augustus 2003 te herroepen is gelegen in het feit dat eiser de mogelijkheid heeft om een erfafscheiding ter hoogte van 2 meter op de keerwand te plaatsen, waardoor de totale hoogte van de wand 4 meter bedraagt. Eiser heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij geen erfafscheiding wenst te plaatsen op de keerwand en bereid is vorenstaande cilvielrechtelijk vast te leggen. Voorts is van belang dat verweerder desgevraagd aangegeven heeft het voor mogelijk te houden de maximale hoogte te beperken door een voorschrift te verbinden aan de vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, WRO. Gebleken is echter dat verweerder voornoemde mogelijkheid bij het nemen van het bestreden besluit niet heeft betrokken.
De grote beleidsvrijheid die verweerder heeft bij de toepassing van artikel 19 WRO laat onverlet dat, indien aanvankelijk in het primaire besluit welbewust en gemotiveerd invulling is gegeven aan deze beleidsvrijheid door verlening van een dergelijke vrijstelling aan zowel zorgvuldigheids-, als rechtszekerheids-, als motiveringsvereisten een aanmerkelijke betekenis moet worden toegekend, indien het bestuursorgaan daar nadien op terug wenst te komen. Dit klemt temeer indien bij de heroverweging in essentie dezelfde afwegingsfactoren zijn
betrokken.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in dit geval de uitkomst van de door eiser bestreden besluitvorming van verweerder niet voldoet aan de uit voormelde vereisten voortvloeiende regels van geschreven en ongeschreven recht. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, op voorhand bepaald niet voor onmogelijk moet worden geacht dat verweerder tot een andere uitkomst van de vereiste belangenafweging zal komen, indien de, afdwingbare publiekrechtelijke en civielrechtelijke, mogelijkheden, teneinde te bewerkstelligen dat de keerwand niet hoger wordt dan zoals in de bouwvergunning is aangegeven, ten volle bij die afweging worden betrokken.
2.7. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit niet is voorbereid met de vereiste zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering. Het daartoe strekkende betoog van eiser treft doel. De rechtbank zal dan ook het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 7:12, eerste lid, Awb. Verweerder zal een nieuw besluit dienen te nemen. Daarbij zal verweerder nader dienen in te gaan op de vraag in hoeverre de maximale hoogte kan worden beperkt door een voorschrift te verbinden aan de vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, WRO.
2.8. Eiser heeft voorts betoogd dat eigenaren van terreinen aan de ringdijk verplicht zijn regelmatig hun terrein op te hogen. Hij heeft ter onderbouwing hiervan een brief overgelegd van het Waterschap Groot-Haarlemmermeer, gedateerd 25 juni 1979, gericht aan zijn rechtsvoorganger, waarin het waterschap aan het opnieuw uitgeven van het opstalrecht voor het betreffende terrein de voorwaarde verbindt dat het terrein wordt opgehoogd tot ten minste 0.20m NAP. Het feit dat het terrein van [derde partij] lager ligt dan het inmiddels opgehoogde terrein van eiser komt omdat [derde partij] eerdergenoemde verplichting niet naleeft.
2.9. Te dien aanzien overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting desgevraagd heeft doen verklaren dat uit ingewonnen informatie vanwege het waterschap is gebleken dat de verplichting tot ophoging van het terrein niet meer gesteld wordt door het Waterschap Groot- Haarlemmermeer. Deze grief van eiser kan, mede nu het vorenstaande niet is weersproken, derhalve niet slagen.
2.10. Eiser doet voorts een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Hij wijst op het andere buurperceel van [derde partij] dat ook voorzien is van een gemetselde keerwand. Het bedrijfsterrein dat aan de andere zijde van eiser is gelegen is eveneens opgehoogd. Tevens wijst eiser op de elders aan de ringdijk geplaatste keerwanden.
2.11. De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel wat betreft het buurperceel en het bedrijfsterrein dat verweerder ten onrechte in het verweerschrift niet is ingegaan op voornoemde beroepsgrond. Verweerder zal in het nieuw te nemen besluit voornoemde grond van eiser dienen te betrekken. Ten aanzien van de elders aan de ringdijk geplaatste keerwanden overweegt de rechtbank dat eiser deze grond niet nader heeft geconcretiseerd zodat de rechtbank geen aanleiding ziet hierop thans in te gaan.
2.12. Op grond van het vorenstaande moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet is voorbereid met de vereiste zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet dan ook worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 Awb en artikel 7:12, eerste lid, Awb.
2.13. Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder.
3.1. verklaart het beroep gegrond;
3.2. vernietigt het bestreden besluit van 13 april 2004;
3.3. bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen;
3.4. veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,00, te betalen door de gemeente Haarlemmermeer aan eiser;
3.5. gelast dat de gemeente Haarlemmermeer het door eiser betaalde griffierecht van € 136,00 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.F.W. Brouwer, lid van de enkelvoudige kamer in tegenwoordigheid van mr. H.J. de Boer, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 december 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.