ECLI:NL:RBHAA:2004:AR8657

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
15 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04-959
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.F.W. Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaren tegen de bouw van een GSM-antenne-installatie in Haarlemmermeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 15 december 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseressen en het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer over de bouw van een GSM-antenne-installatie. Eiseressen, wonende in de gemeente Haarlemmermeer, maakten bezwaar tegen het besluit van verweerder om een bouwvergunning te verlenen aan KPN Mobile Netherlands B.V. voor het plaatsen van een antenne-installatie op een perceel dat meer dan 500 meter van hun woningen verwijderd is. De rechtbank overweegt dat eiseres 1 niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de afstand tot de antenne-installatie te groot is. De rechtbank stelt vast dat er geen schadelijke straling van de antenne-installatie te verwachten is en dat de bezwaren van eiseres 1 niet-ontvankelijk zijn. Eiseres 2, die dichterbij woont, heeft ook bezwaar gemaakt, maar de rechtbank oordeelt dat de belangen van KPN bij het realiseren van een dekkend netwerk zwaarder wegen dan de bezwaren van eiseres 2. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de bouwvergunning te verlenen, ondanks dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank verklaart het beroep van beide eiseressen ongegrond.

Uitspraak

reg. nr: Awb 04 - 959
uitspraakdatum: 15 december 2004
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in de zaak van:
[eiseres 1] en [eiseres 2],
wonende te [woonplaats], gemeente Haarlemmermeer,
eiseressen,
-- tegen --
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder.
derde partij
KPN Mobile The Netherlands B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 28 november 2003 heeft verweerder aan KPN Mobile Netherlands B.V., met toepassing van artikel 19, derde lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een GSM- antenne-installatie op het perceel kadastraal bekend gemeente Haarlemmermeer, sectie Q nr. 3295, plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats].
Tegen dit besluit hebben eiseressen bij brief van 7 januari 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 april 2004 heeft verweerder het bezwaar van eiseres [eiseres 1] niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van eiseres [eiseres 2] ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eiseressen bij brief van 26 mei 2004, aangevuld bij brief van 13 juli 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 1 december 2004, alwaar eiseres [eiseres 1] in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A. Hoogeveen en R.A. Steensma, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer. Voorts is namens de derde partij verschenen [naam persoon].
2. Overwegingen
2.1. Ten aanzien van het beroep van eiseres [eiseres 1] overweegt de rechtbank als volgt.
2.2. Eiseres [eiseres 1] heeft aangevoerd dat haar bezwaren door verweerder ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard, aangezien haar belangen rechtstreeks bij de plaatsing van de antenne-installatie betrokken zijn. Verweerder heeft dienaangaande aangevoerd dat eiseres, gelet op de afstand van meer dan 500 meter van haar perceel ten opzichte van de geprojecteerde antennemast, niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden beschouwd. Verweerder heeft zich daarbij beroepen op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS) van 1 mei 2002, nummer 200005788/1.
2.3. De rechtbank overweegt dat verweerder in het bestreden besluit terecht het standpunt heeft ingenomen dat de bezwaren van eiseres [eiseres 1] niet ontvankelijk waren. Betrokkene kan in dit geval niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb worden beschouwd. De rechtbank neemt daarbij in acht de afstand van meer dan 500 meter tussen het perceel van eiseres en de desbetreffende antenne-inrichting. Voorts kan uit de beschikbare informatie, waaronder een aantal toepasselijke rapporten, publicaties en officiële richtlijnen, niet worden afgeleid dat op het perceel van eiseres sprake is van schadelijke straling vanwege de gewraakte antenne- inrichting. Het feit dat de nieuwe antenne-inrichting ter plekke, waaronder begrepen het perceel van eiseres, het dekkingsgebied ten behoeve van mobiele telefonie vergroot c.q. verbetert, maakt dat niet anders.
Eiseres heeft in dit verband ook nog aangevoerd dat zij zicht heeft op de desbetreffende antenne-inrichting.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat het zogenaamde zichtcriterium een relevante factor kan zijn bij de beantwoording van de vraag of sprake is van belanghebbendheid in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb. Bij de beantwoording van vorenbedoelde vraag zijn echter ook de afstand en de ruimtelijke omgeving van belang.
Ter zitting is door verweerder fotomateriaal overgelegd, waaruit kan worden afgeleid dat als er zicht bestaat vanaf het perceel van eiseres, de ruimte tussen het perceel van eiseres en de antenne-inrichting met een gerealiseerde woonwijk qua bebouwing zodanig gedifferentieerd is ingericht, dat door het zicht op de antenne-inrichting op meer dan 500 meter afstand niet gesproken kan worden van een rechtstreekse betrokkenheid ten opzichte van de belangen van eiseres.
Gelet op het vorenstaande kan het beroep van eiseres [eiseres 1] dan ook niet slagen.
2.4. Ten aanzien van het beroep van eiseres [eiseres 2] overweegt de rechtbank het volgende.
2.5. Het bouwplan betreft de plaatsing van een GSM-antenne-installatie op het perceel [adres] te [woonplaats]. De antenne-installatie heeft een hoogte van ongeveer 7 meter en bestaat uit een antenne van 4.8 meter, een passtuk van 1.87 meter en een voet van 0.32 meter.
2.6. Ingevolge het ter plaatse als bestemmingsplan geldende "Uitbreidingsplan in hoofdzaak 1958, derde wijziging" is de grond aangewezen voor "Agrarische doeleinden VIII", alwaar ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften niet mag worden gebouwd. Niet in geschil is - en ook de rechtbank gaat ervan uit - dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
2.7. Ingevolge artikel 19, derde lid, WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. Gelet op artikel 20, eerste lid, onder f, van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening 1985 (hierna: Bro 1985) is verweerder in dit geval bevoegd om zodanige vrijstelling te verlenen.
2.8. Verweerder heeft een bouwvergunning verleend met toepassing van artikel 19, derde lid, WRO voor het plaatsen van een GSM-antenne-installatie op het perceel [adres] te [woonplaats]. Verweerder voert terzake een beleid dat is neergelegd in de beleidsnota GSM-installaties (hierna: het GSM-beleid) dat op 16 februari 1999 door burgemeester en wethouders is vastgesteld. Dit beleid houdt in dat uitsluitend aan het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 WRO wordt meegewerkt als aan de in het GSM beleid uitgewerkte voorwaarden is voldaan.
2.9. Blijkens het GSM-beleid spelen bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de bouw van zendinstallaties stedenbouwkundige aspecten een overheersende rol; daarbij gaat het om horizonvervuiling als gevolg van een groeiend antennewoud, ruimtelijke inpassing, welstand en woongenot. In verband daarmee geldt het beleidsuitgangspunt dat, kort gezegd, zendinstallaties in alle gevallen zoveel mogelijk geclusterd moeten worden op bestaande hoge elementen en dat de bouw van zendinstallaties op woongebouwen moet worden geweerd, tenzij het daardoor onmogelijk is om voldoende dekking te verkrijgen. Bij de belangenafweging worden maatschappelijke onrust en vrees voor gezondheidsrisico's betrokken.
In dit verband geldt als beleidsuitgangspunt dat in alle gevallen voldaan moet zijn aan de (afstands)-normen die zijn opgesteld door de International Radiation Protection Association (de zogenaamde IRPA-normen) en die eveneens zijn gehanteerd door het ministerie van VROM en de Inspectie voor de Volksgezondheid bij de opstelling van de "Richtlijnen voor radiofrequente straling bij zendinrichtingen".
De vorenstaande uitgangspunten hebben geleid tot verschillende regimes voor onder meer de luchthaven Schiphol, het landelijk gebied, de infrastructuur, de werkgebieden in het stedelijk gebied en de woongebieden in het stedelijk gebied, waarbij de uitgangspunten zijn uitgewerkt in criteria waaraan in concrete gevallen door burgemeester en wethouders wordt getoetst.
2.10. Deze criteria houden - voor zover hier van belang - het volgende in.
Zendinstallaties op woongebouwen moeten in beginsel worden geweerd. In bestaande woongebieden worden zendinstallaties wel toegestaan op andere dan woongebouwen en op masten. Waar het uit radiotechnisch oogpunt onmogelijk is om een alternatief te bieden, wordt - om witte vlekken in het dekkingsbereik te voorkomen - toegestaan dat toch antennes worden geplaatst. De richtlijnen hiervoor zijn:
1. alleen plaatsen op gebouwen van 15 meter of hoger;
2. maximaal 3 installaties per gebouw;
3. masthoogte maximaal 6 meter;
4. per km2 (indicatief) maximaal 2 woongebouwen gebruiken;
5. voor zover mogelijk centraal op het dak.
2.11. Naar het oordeel van de rechtbank is dit beleid niet kennelijk onredelijk te achten.
2.12. Verweerder heeft gemeend een uitzondering op voornoemde richtlijnen te kunnen maken voor wat betreft de hoogte van de antenne-installatie. Hiertoe heeft verweerder aangevoerd dat is gebleken dat een antenne-installatie van 6 meter op de locatie [adres] niet de te realiseren dekking geeft. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het belang van KPN bij het realiseren van een dekkend netwerk zwaarder dient te wegen dan het belang van eiseres [eiseres 2]. Eiseres [eiseres 2] woont op ongeveer 120 meter afstand van de antenne-installatie en heeft vanuit de voorkant van de woning slechts beperkt zicht op de antenne-installatie. Daarnaast heeft verweerder betoogd dat, behalve visuele aspecten, ook aspecten als maatschappelijke onrust en vrees voor gezondheidsrisico's bij de afweging van de belangen zijn betrokken.
2.13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat hier sprake was van een bijzonder geval op grond waarvan hij van voornoemde richtlijnen kon afwijken in dier voege dat de hoogte van de antenne-installatie 7 meter, in plaats van 6 meter, bedraagt. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het GSM-beleid volgt dat in uitzonderlijke gevallen kan worden afgeweken van het uitgangspunt om op woongebouwen geen zendinstallaties toe te staan, mits de betrokken maatschappij aantoont dat het verkrijgen van voldoende dekking anders onmogelijk is. Uit het rapport van de Rijksdienst voor Radiocommunicatie d.d. 21 juli 2000 blijkt dat er zonder opstelpunt aan de [adres] een dekkingsgat ontstaat in het netwerk van KPN.
Verweerder heeft met voornoemd rapport aangetoond dat het verkrijgen van voldoende dekking onmogelijk is indien geen gebruik wordt gemaakt van de locatie [adres]. In dit verband is van belang dat is gebleken dat het plaatsen van een antenne-installatie met een hoogte van 7 meter noodzakelijk is om voldoende dekking te krijgen.
De stelling van eiseres dat de noodzaak van een antenne-installatie niet is aangetoond kan op grond van het vorenstaande niet slagen.
2.14. Eiseres heeft betoogd dat de burger het recht heeft om te weten in welke mate zij blootgesteld worden aan electromagnetische velden en wat de hoogte is van het maximale zendvermogen van de installatie. Te dien aanzien overweegt de rechtbank het volgende.
In het GSM-beleid is als uitgangspunt vastgelegd dat dient te worden voldaan aan de (afstands-)normen die zijn opgesteld door de International Radiation Projection Association (IRPA- normen) en die eveneens zijn gehanteerd door het ministerie van VROM en de Inspectie voor de Volksgezondheid bij de opstelling van de "Richtlijnen voor radiofrequente straling bij zendinrichtingen". De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de in de richtlijnen opgenomen limieten niet als uitgangspunt kunnen worden genomen. Daarnaast is uit de stukken niet gebleken van reëel te verwachten negatieve effecten voor de volksgezondheid. Het daartoe strekkende betoog van eiseres kan derhalve niet slagen.
2.15. Evenmin kan de stelling van eiseres dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de uitspraak van de ABRS d.d. 6 november 2002 slagen.
De ABRS heeft in de uitspraak van 6 november 2002 overwogen dat goedkeuring dient te worden onthouden aan artikel 1, derde, zevende en achtste lid van de planvoorschriften bij het bestemmingsplan "Paraplubepaling antenne-installaties voor (mobiele) telecommunicatie".
Gebleken is dat verweerder onderhavig bouwplan niet aan het bestemmingsplan "Paraplubepaling antenne-installaties voor (mobiele) telecommunicatie" heeft getoetst. Zoals hierboven in rechtsoverweging 2.8 is overwogen, wordt door verweerder uitsluitend aan het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, WRO meegewerkt als aan de in het GSM-beleid uitgewerkte voorwaarden is voldaan. Ter zitting is namens verweerder nog aangegeven dat na voormelde uitspraak van 6 november 2002 van de ABRS het betreffende planvoorschrift niet meer kon en niet meer is toegepast. Het GSM-beleid van 16 februari 1999 is sedertdien onverkort van toepassing.
2.16. Uit het vorenstaande volgt dat er geen grond is voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om van zijn bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling gebruik te maken.
2.17. Eiseres heeft voorts betoogd dat verweerder op 13 augustus 2002 een bouwvergunning heeft verleend voor het plaatsen van een GSM-antenne-installatie. Naar het oordeel van eiseres ging het hier niet om het plaatsen van een zendinstallatie maar om het vervangen van een reeds in 1996 illegaal geplaatste zendinstallatie waarvoor in 1999 een bouwvergunning is aangevraagd.
Te dien aanzien overweegt de rechtbank dat de status van de vorige antenne-installatie niet van belang is voor de toetsing van deze aanvraag. Deze grief van eiseres kan dan ook niet slagen.
2.18. Nu het bestreden besluit ook anderszins niet voor vernietiging in aanmerking komt, is ook het beroep van eiseres [eiseres 2] ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.F.W. Brouwer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.J. de Boer, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 december 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.