ECLI:NL:RBHAA:2004:AT8636
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorzieningen en hoofdverblijfplaats van minderjarige in echtscheidingsprocedure
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 16 maart 2004, betreft het een verzoek om voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure. De rechtbank heeft te maken met een geschil tussen de man en de vrouw over de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind. De rechtbank oordeelt dat, hoewel artikel 826 lid 1 sub b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat voorlopige voorzieningen die op kinderen betrekking hebben hun kracht behouden totdat het gezag is geregeld, er in dit geval aanleiding is om een voorlopige beslissing te nemen over de hoofdverblijfplaats van het kind. De rechtbank stelt vast dat het kind al geruime tijd bij de man woont en dat de omstandigheden aan de zijde van de vrouw momenteel niet optimaal zijn.
De rechtbank besluit om de Raad voor de Kinderbescherming te verzoeken om nader onderzoek en advies te geven over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de omgangsregeling. De voorlopige hoofdverblijfplaats van het kind wordt bij de man vastgesteld, en de vrouw krijgt recht op omgang met het kind gedurende een weekend per twee weken. De rechtbank houdt de behandeling van de zaak aan tot 5 juli 2004 en verzoekt de Raad om uiterlijk op 2 juni 2004 schriftelijk te rapporteren over de voortgang van het onderzoek.
De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op de noodzaak om de belangen van het kind te waarborgen en om een stabiele situatie te creëren in afwachting van de definitieve beslissing in de hoofdzaak. De rechtbank benadrukt het belang van communicatie tussen de ouders en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming in het proces.