ECLI:NL:RBHAA:2004:AT8636

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
E 83938/2002 en VV 84120/2002
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen en hoofdverblijfplaats van minderjarige in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 16 maart 2004, betreft het een verzoek om voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure. De rechtbank heeft te maken met een geschil tussen de man en de vrouw over de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind. De rechtbank oordeelt dat, hoewel artikel 826 lid 1 sub b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat voorlopige voorzieningen die op kinderen betrekking hebben hun kracht behouden totdat het gezag is geregeld, er in dit geval aanleiding is om een voorlopige beslissing te nemen over de hoofdverblijfplaats van het kind. De rechtbank stelt vast dat het kind al geruime tijd bij de man woont en dat de omstandigheden aan de zijde van de vrouw momenteel niet optimaal zijn.

De rechtbank besluit om de Raad voor de Kinderbescherming te verzoeken om nader onderzoek en advies te geven over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de omgangsregeling. De voorlopige hoofdverblijfplaats van het kind wordt bij de man vastgesteld, en de vrouw krijgt recht op omgang met het kind gedurende een weekend per twee weken. De rechtbank houdt de behandeling van de zaak aan tot 5 juli 2004 en verzoekt de Raad om uiterlijk op 2 juni 2004 schriftelijk te rapporteren over de voortgang van het onderzoek.

De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op de noodzaak om de belangen van het kind te waarborgen en om een stabiele situatie te creëren in afwachting van de definitieve beslissing in de hoofdzaak. De rechtbank benadrukt het belang van communicatie tussen de ouders en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK TE HAARLEM
ES+VV
Zaaknummers : E 83938/2002 en VV 84120/2002
Datum beschikking : 16 maart 2004
IM/PD
BESCHIKKING ENKELVOUDIGE KAMER VOOR FAMILIEZAKEN
in de zaak van:
[naam man],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
hierna mede te noemen: de man,
procureur mr. H.J. Menger,
-- tegen --
[naam vrouw],
in het verzoekschrift genaamd [naam],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de vrouw,
procureur mr. M. Middeldorp,
en
[naam vrouw],
in het verzoekschrift genaamd [naam],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de vrouw,
procureur mr. M. Middeldorp,
-- tegen --
[naam man],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
hierna mede te noemen: de man,
procureur mr. H.J. Menger,
1 Verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank in het kader van de voorlopige voorzieningen van 6 februari 2003 en de daarin vermelde stukken;
- de beschikking van deze rechtbank in het kader van de echtscheidingsprocedure van 11 februari 2003 en de daarin vermelde stukken;
- de beschikking van deze rechtbank in het kader van de voorlopige voorzieningen en de echtscheidingsprocedure van 1 juli 2003 en de daarin vermelde stukken;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 19 november 2003 met bijlage;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting van 13 januari 2004.
2 Verdere beoordeling
2.1 Uit het voornoemde rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 19 november 2003 blijkt onder meer het volgende. [het kind] groeit op bij de man en, gedurende de werktijd van de man, bij diens ouders. Ook een tante zorgt regelmatig voor hem. De door de Raad gevoerde bemiddelingsgesprekken zijn, doordat de man twee maal kort voor de geplande gesprekken gemeld heeft verhinderd te zijn vanwege zijn werk, niet doorgegaan. De communicatie tussen partijen vormt een probleem. Partijen maken elkaar over en weer verwijten. De vrouw wil de zorg voor [het kind] combineren met haar werk. Op de gevolgen voor [het kind] van een eventuele verandering van de hoofdverblijfplaats lijkt zij zich maar matig voorbereid te hebben. Zij bagatelliseert de mogelijk op te treden problemen en heeft geen oog voor de hechtingsproblematiek.
De Raad ziet geen redenen die een wijziging van het gezag zouden kunnen rechtvaardigen. Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [het kind] zijn er vanuit het onderzoek geen zwaarwegende argumenten naar voren gekomen die een wijziging van de hoofdverblijfplaats rechtvaardigen. De ontwikkeling van [het kind] verloopt voorspoedig. De afgesproken en bij beschikking van 6 februari 2003 vastgestelde voorlopige omgangsregeling is door partijen nagekomen. De vrouw heeft eenmaal per veertien dagen van zaterdag 11.00 uur tot zondag 17.00 uur omgang met [het kind].
Hoewel de omgangsregeling door partijen wordt nagekomen, verloopt deze niet geheel zonder problemen. De man stelt dat [het kind] veel moeite heeft met het slapen bij de vrouw en de vrouw stelt dat bij het ophalen van [het kind] in Haarlem vaak niet duidelijk is waar zij hem moet ophalen.
2.2 Ter zitting is evenwel gebleken dat er de laatste twee maanden geen omgang heeft plaatsgevonden. De communicatieproblemen zijn nog steeds groot. De vrouw vermeldt dat zij telkens contact moet opnemen over het adres waar zij [het kind] kan ophalen en dat zij zelfs door het mislukken van deze contacten geen omgang heeft met [het kind]. Zij wil ook dat het brengen en halen van [het kind] beter wordt verdeeld. De man heeft aangevoerd dat hij [het kind] niet kan halen na de omgang, omdat hij geen auto heeft. Op de zaterdag werkt hij en op de zondag heeft hij geen tijd om [het kind] bij de vrouw op te halen.
De Raad heeft daarop aangegeven dat nader onderzoek omtrent het gezag, de hoofdverblijfplaats en de omgangsregeling wenselijk is.
2.3 De rechtbank is van oordeel dat, gezien hetgeen ter terechtzitting voorts naar voren is gekomen omtrent de bemiddelingsgesprekken die niet hebben plaatsgevonden, het gebrekkig verloop van de omgangsregeling en de zorg die de man zelf [het kind] kan bieden, de rechtbank behoefte heeft aan nader onderzoek en advies van de Raad voor de Kinderbescherming omtrent het gezag, de hoofdverblijfplaats en de omgangsregeling. De rechtbank zal daarom bij tussenbeschikking de Raad verzoeken om nader onderzoek en advies en zal de behandeling van de zaak daartoe aanhouden. De rechtbank zal beslissen dat de hoofdverblijfplaats van [het kind] voorlopig bij de man zal zijn, gelet op de omstandigheid dat [het kind] al langere tijd bij de man woont en de omstandigheden aan de zijde van de vrouw niet, althans nu nog niet, optimaal zijn.
2.4 In de tussentijd dient de omgang tussen de vrouw en [het kind] weer plaats te vinden. De
rechtbank zal daartoe een regeling vaststellen die ter zitting reeds met partijen is besproken. Gelet op de huidige ondervonden problemen bij de uitvoering van de omgangsregeling zal bepaald worden dat de vrouw [het kind] altijd op hetzelfde adres zal ophalen zodat zij daaromtrent niet meer telkens contact met de man behoeft op te nemen. Verder zal de man ook zijn aandeel dienen te hebben in het brengen en halen. Nu de man op de zaterdagen werkt zal de rechtbank bepalen dat de man [het kind] na afloop van de omgang op de zondag bij de vrouw op het door haar opgegeven adres in
's-Gravenhage zal ophalen.
De Raad wordt verzocht om nieuwe bemiddelingsgesprekken op gang te brengen. De rechtbank gaat ervan uit dat de man dit keer zijn volledige medewerking aan zowel de omgang als de bemiddelingsgesprekken zal verlenen.
2.5 De rechtbank is van oordeel, nu zij in de hoofdzaak voorlopig zal beslissen omtrent de hoofdverblijfplaats van [het kind] en de omgangsregeling, zij niet meer behoeft te beslissen omtrent de toevertrouwing van [het kind] en de omgangsregeling in het kader van de voorlopige voorzieningen. Op 4 juni 2003 is de beschikking waarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken, ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Weliswaar wordt in artikel 826 lid 1 sub b Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering(Rv) bepaald dat voorlopige voorzieningen die op de kinderen betrekking hebben hun kracht behouden totdat het gezag overeenkomstig artikel 1: 253 p van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is begonnen, maar de rechtbank is van oordeel dat, nu artikel 827 Rv ook de mogelijkheid biedt om een nevenvoorziening te treffen omtrent de hoofdverblijfplaats en deze is op te vatten als een voorziening in een geschil omtrent het gezag, analoog aan het bepaalde in artikel 826 lid 1 sub b Rv kan worden geoordeeld dat, nu omtrent deze hoofdverblijfplaats een, zij het voorlopige, beslissing wordt gegeven, de voorlopige voorzieningen omtrent de minderjarige ook in dit geval hun kracht verliezen.
3 Beslissing
De rechtbank:
In de voorlopige voorzieningen met zaaknummer VV 84120/2002:
3.1 Wijst de verzoeken met betrekking tot de voorlopige toevertrouwing en vaststelling van een omgangsregeling in het kader van de voorlopige voorzieningen af.
In de echtscheidingsprocedure met zaaknummer E 83938/2002:
3.2 Bepaalt dat voorlopig de hoofdverblijfplaats van [het kind] bij de man zal zijn tot het moment dat definitief zal worden beslist op het verzoek omtrent zijn hoofdverblijfplaats.
3.3 Bepaalt dat de vrouw recht heeft op omgang met [het kind] gedurende een weekend per twee weken waarbij de vrouw [het kind] op zaterdags om 11.00 uur [het kind] haalt ten huize van de man aan de [woonadres] en de man [het kind] zondags haalt bij het huis van de heer [naam] aan de [woonadres] om 17.00 uur. De omgang gedurende de vakanties zal in onderling overleg tussen partijen plaatsvinden.
3.4 Verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek in te stellen en de rechtbank te adviseren omtrent de gezagsvoorziening, de hoofdverblijfplaats van [het kind], alsmede de mogelijkheden van een omgangsregeling tussen [het kind] en de niet-verzorgende ouder.
3.5 Verklaart deze beschikking vanaf onderdeel 3.2 tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
3.6 Houdt de behandeling van de zaak aan tot maandag 5 juli 2004 PRO FORMA.
3.7 Verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming de rechtbank uiterlijk op 2 juni 2004 schriftelijk te berichten omtrent de stand van zaken en aan te geven wanneer het onderzoek afgerond zal zijn en het rapport aan de rechtbank zal worden verzonden.
3.8 Houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A. Mink en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 16 maart 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.