ECLI:NL:RBHAA:2004:BD5411

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
15 oktober 2004
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/094020-04
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Cox
  • Kingma
  • Mateman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Criminele organisatie betrokken bij drugstransport en -handel

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 15 oktober 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met mededaders betrokken was bij het binnenbrengen van een aanzienlijke hoeveelheid hasj in Nederland. De verdachte heeft zich vanaf 1 januari 1999 gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan het binnen het grondgebied van Nederland brengen van hasj en een poging daartoe, in het kader van een criminele organisatie die uit winstbejag opereerde. Deze organisatie hield zich bezig met internationaal transport, opslag en handel in hasj, waarbij verdachte een belangrijke rol vervulde. De organisatie zorgde voor de aankoop en het onderhoud van boten om de transporten uit te voeren en had contacten in binnen- en buitenland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege het ontbreken van noodzakelijke stukken, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde feiten had begaan, maar sprak hem vrij van het onder 3 tenlastegelegde feit. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee jaar op, alsook een geldboete van € 100.000,-, bij gebreke van betaling te vervangen door 1 jaar hechtenis. De rechtbank overwoog dat de feiten ernstig waren en dat de verdachte een bijdrage had geleverd aan de instandhouding van een markt voor drugs in Europa, maar dat er geen geweld was gebruikt door de organisatie.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/094020-04
Uitspraakdatum: 15 oktober 2004
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 september en 1 oktober 2004 in de zaak tegen:
[verdachte],
[geboortedatum] te [geboorteplaats],
[adres], [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Noord - HvB De Blokhuispoort, Leeuwarden.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I a t/m c aan dit vonnis gehecht en maakt
daarvan deel uit.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.1 Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- Op grond van de in het arrest van de Hoge Raad, HR 15 oktober 2002, NJ 2003/85 neergelegde rechtsregel moet het handelen van buitenlandse autoriteiten,
waaronder de politie, in het voortraject, zoals dat zich buiten Nederland heeft afgespeeld, door de Nederlandse rechter kunnen worden gecontroleerd en
getoetst, welke toetsing in ieder geval dient te geschieden aan de hand van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, alsook aan de hand van de
vraag of verdachten door de infiltranten tot andere handelingen zijn gebracht dan waarop hun opzet was gericht.
- De verdediging is van mening dat zulks in het onderwerpelijke geval eens te meer klemt, nu verdachten in de zaak "Fingers" een zogeheten guilty plea hebben
gevoerd, welke tot gevolg heeft gehad dat de politie- en burgerinfiltratie in deze zaak op geen enkele wijze door de Schotse rechter is getoetst.
- Het Openbaar Ministerie is belast c.q. verplicht om tot een zodanige samenstelling van het dossier te komen dat de rechter in staat is te toetsen of het
handelen van politie-infiltranten naar Nederlands recht toelaatbaar is. Het onderhavige dossier bevat evenwel onvoldoende stukken om deze toetsing te
verrichten en ondanks herhaalde schriftelijke verzoeken daartoe, heeft de officier van justitie geen nadere stukken aan het dossier toegevoegd.
Derhalve is sprake van schending van artikel 6 EVRM, hetgeen verval van vervolgingsrecht tot gevolg moet hebben. Subsidiair verzoekt de raadsman om
aanhouding van de behandeling ter terechtzitting en terugwijzing naar de rechter-commissaris teneinde de vereiste stukken alsnog aan het dossier toe te laten
voegen en een drietal getuigen in Groot-Brittannië te laten horen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Vooropgesteld zij dat het ontbreken van - volgens de verdediging noodzakelijke - stukken
in dit geval niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie nu geen sprake is van een onherstelbaar verzuim in de zin van artikel 359a
Sv.
Bovendien volgt uit voornoemd arrest van de Hoge Raad, dat het handelen van de buitenlandse autoriteiten niet aan een toetsing op alle onderdelen aan de
Nederlandse voorschriften behoeft te worden onderworpen. Het staat de buitenlandse autoriteiten vrij volgens hun eigen voorschriften, die kunnen afwijken van
de Nederlandse regels, te handelen. Van belang hierbij is dat het, in navolging van hetgeen de officier van justitie stelt, in casu gaat om een geciviliseerd
land. De gehanteerde voorschriften zijn gecontroleerd, zoals blijkt uit het proces-verbaal d.d. 16 december 2003 (zaaksdossier 3, pagina 685), waarin wordt
gerelateerd dat de informatie door de genoemde opsporingsautoriteiten buiten Nederland op rechtmatige wijze is verkregen. Ook overigens is naar het oordeel
van de rechtbank voldoende materiaal over het feitelijk verloop van de infiltratie in het dossier aanwezig om de noodzakelijke toetsing op proportionaliteit
en subsidiariteit en toetsing aan het zogeheten Talloncriterium uit te voeren. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding voor aanhouding van de zaak, noch
acht zij het horen van de betreffende getuigen noodzakelijk.
De rechtbank verklaart ook overigens dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de
vervolging.
3. Bewijs
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat:
1.
hij in de periode van 01 juni 1999 tot en met 31augustus 1999 in de gemeente Wieringermeer tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het
grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 8.500 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep,
hashish, waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hashish een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij en zijn mededaders omstreeks de maand juni 2000 te Lelystad en elders in Nederland en in Marokko en in Portugal en in Spanje en in Groot-Brittannië
tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door hem, verdachte, en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met
anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen ongeveer 8.690 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige
elementen van hennep, hashish, waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hashish een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
met een schip genaamd "Red Scorpion" naar Marokko en Portugal en Spanje zijn gevaren en voornoemde hoeveelheid hashish in voornoemd schip hebben geladen en
vervolgens met voornoemde hoeveelheid hashish via de wateren van Groot-Brittannië in de richting van Nederland zijn gevaren, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij in de periode van 01 januari 1999 tot en met 07 oktober 2003 te Volendam en te Amsterdam en in de gemeente Wieringermeer en elders in Nederland en in
Marokko en in Portugal en in Spanje en in Groot-Brittannië, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van
misdrijven, namelijk
- het medeplegen van het opzettelijk verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en aanwezig hebben van middelen, vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is
de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1, 2 en 4 meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden
vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder A (oud) van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder A (oud) van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 4:
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sancties en van overige beslissingen
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de
omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is
gebleken.
Bij de bepaling van de strafsoort en - duur heeft de rechtbank meer in het bijzonder het navolgende overwogen.
Verdachte heeft zich vanaf 1 januari 1999 gedurende een langere periode samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan het binnen het grondgebied van
Nederland brengen van een substantiële hoeveelheid hasj (feit 1) en een poging daartoe (feit 2).
Een en ander geschiedde in het kader van een criminele organisatie (feit 4) die uit winstbejag opereerde en waarin verdachte een belangrijke rol vervulde.
Deze criminele organisatie hield zich bezig met (internationaal) transport, opslag van en handel in hasj. Daartoe heeft de organisatie door middel van
aankoop en onderhoud van boten ervoor gezorgd dat de transporten konden worden uitgevoerd. De organisatie onderhield hiervoor contacten in binnen- en
buitenland en zorgde voor vervoer van leden naar de desbetreffende boten voor de te verrichten werkzaamheden, waarvoor de leden ook werden betaald. Voor de
niet geslaagde transporten werden door de organisatie maandelijks gelden uitgekeerd aan de vrouwen van de gearresteerde bemanningsleden, mits zij geen
verklaringen aflegden ten nadele van de organisatie. Ook wisselden de leden van de organisatie frequent van mobiele telefoons om ontdekking van de
werkzaamheden voor de organisatie te voorkomen en/of te beletten.
De verdachte werkte nauw samen met zijn broer en medeverdachte [medeverdachte], waarbij zij als rechterhand van de organisator van de hasjtransporten
functioneerden. Zij waren betrokken bij de diverse transporten als bemanningsleden dan wel als lossers en brachten nieuwe bemanningsleden voor de boten aan.
Zij hielpen bij de aankoop en het onderhoud van de diverse boten. Tevens hebben zij betalingen verricht voor de ligplaatsen van de boten alsmede voor de
reparaties daarvan. Zij hadden hierbij een sturende rol ten opzichte van de leden van de organisatie die onder hen stonden.
Aldus heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van een markt voor drugs in Europa. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen oog
heeft gehad voor de maatschappelijke problemen die de handel van dergelijke exorbitant grote hoeveelheden softdrugs met zich brengt. Het betreft hier een
stof waarvan de wetgever onder meer de handel daarin heeft verboden. Met de productie van en handel in hasj pleegt bovendien veel criminaliteit gepaard te
gaan.
Een organisatie als de onderhavige ondermijnt de rechtsorde, gelet op haar criminele oogmerk en de daarmee
samenhangende handelingen. Hierbij dienen in aanmerking te worden genomen de enorme winsten die door een dergelijk samenwerkingsverband plegen te worden
behaald. Wel laat de rechtbank in het voordeel van verdachte meewegen dat bij deze criminele organisatie niet gebleken is van enig geweld.
Bij de bepaling van de straf zal de rechtbank mee laten wegen dat de feiten die betrekking hebben op de boottransporten gedateerd zijn.
Het plegen van bovengenoemde misdrijven rechtvaardigt een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van niet geringe duur. Naast deze vrijheidsstraf, acht de
rechtbank een geldboete van na te noemen hoogte passend en geboden. De rechtbank legt een hogere geldboete op dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank overweegt daarbij dat door een criminele organisatie als de onderhavige grote winsten worden gegenereerd, waarvan aannemelijk is dat verdachte
daarin heeft kunnen meedelen.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 23, 24, 24c, 45, 47, 57, 140
Opiumwet: 3 (oud), 11 (oud), 12
8. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het hem onder 3 tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWEE (2) JAAR.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de
tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering
is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 100.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 jaar hechtenis.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Cox, voorzitter,
mrs. Kingma en Mateman, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. Boes en Wu,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 oktober 2004.