ECLI:NL:RBHAA:2004:BD7026

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
22 december 2004
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
103661/HA ZA 04-954
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.A.M. van der Rest-van der Heijden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit bij woningverkoop door aanwezigheid van herfstvliegen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Haarlem werd behandeld, hebben eisers, wonende te Oosthuizen, een woning gekocht van gedaagden, wonende te Zuidoostbeemster. De koopovereenkomst werd op 10 juli 2003 gesloten, maar na de eigendomsoverdracht op 10 november 2003 ontdekten eisers een ernstige overlast van herfstvliegen in de woning. Eisers stelden gedaagden aansprakelijk voor de non-conformiteit van de woning, omdat deze niet voldeed aan de verwachtingen die zij op basis van de koopovereenkomst mochten hebben. De rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid van herfstvliegen een gebrek is in de zin van artikel 7:17 lid 1 BW, wat betekent dat de woning niet aan de overeenkomst beantwoordde. De rechtbank stelde vast dat eisers voldoende bewijs hadden geleverd dat de herfstvliegen al aanwezig waren op het moment van de eigendomsoverdracht. Gedaagden werden in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren. Daarnaast werd er ook een geschil over de kozijnen van de woning behandeld, waarbij eisers stelden dat deze niet van hardhout waren, zoals in de koopovereenkomst was vermeld. De rechtbank oordeelde dat de mededelingen van gedaagden over de kozijnen als onjuist moesten worden aangemerkt, wat ook bijdroeg aan de non-conformiteit van de woning. De rechtbank hield verdere beslissingen aan en verzocht partijen om binnen twee weken hun verhinderdata op te geven voor een vervolgprocedure.

Uitspraak

Zaaknr/rolnr: 103661/HA ZA 04-954
Vonnisdatum: 22 december 2004
715
VONNIS VAN DE RECHTBANK TE HAARLEM,
ENKELVOUDIGE KAMER,
in de zaak van:
1. [Eiser]
2. [Eiseres],
beiden wonende te Oosthuizen,
eisende partij,
advocaat mr. F. Riezenbos te Hoorn,
procureur mr. H. Oomen,
-- tegen --
1. [Gedaagde 1]
2. [Gedaagde 2],
beiden wonende te Zuidoostbeemster, gemeente Beemster,
gedaagde partij,
advocaat mr. H.H.Q. Abeln te Amsterdam,
procureur mr. R.J. Wiebosch.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eisers] respectievelijk [gedaagden].
1. De verdere loop van het geding
Voor de verdere loop van het geding verwijst de rechtbank naar de volgende zich in het griffiedossier bevindende gedingstukken, waarop vonnis is gevraagd:
? Het tussenvonnis van 1 september 2004 en de daarin genoemde stukken;
? Het proces-verbaal van de op 5 november 2004 gehouden comparitie van partijen en de daarin genoemde stukken.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweersproken inhoud van overgelegde producties, staat in dit ge-ding het volgende vast:
a. [eisers] hebben, na een tweetal bezichtigingen, te weten op 30 mei 2003 en 2 juli 2003, op 10 juli 2003 een woning, gelegen aan […] (hierna te noemen: de wo-ning), gekocht van [gedaagden] voor een bedrag van € 395.000,-- k.k. In de door [gedaagden] bij antwoord overgelegde brochure, die tijdens de bezichtiging is ver-strekt, staat onder meer vermeld:
“De woning is v.v. hardhouten kozijnen (...)”
b. Zowel [eisers], als [gedaagden] werden bijgestaan door een makelaar.
c. In de koopovereenkomst staat onder meer het volgende vermeld:
“artikel 5 Staat van de onroerende zaak, gebruik
5.1. De onroerende zaak zal aan koper in eigendom worden overgedragen in de staat waarin deze zich bij het tot stand komen van deze overeenkomst bevindt (...)
5.3 De onroerende zaak zal bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen bezitten die voor een normaal gebruik nodig zijn. Koper is voornemens de onroerende zaak te gebrui-ken als: woonhuis voor particuliere bewoning. (...) verkoper staat niet in voor andere eigen-schappen dan die voor normaal gebruik nodig zijn, noch voor de afwezigheid van gebreken die dat normale gebruik belemmeren en die aan de koper kenbaar zijn op het moment van het tot stand komen van deze koopovereenkomst.(...)“
d. Op 16 juli 2003 is door Bouwtechnisch Keuringsburo Dekker in opdracht van [eisers] een bouwtechnisch onderzoek verricht. Bij dit onderzoek waren [gedaagde 1] en diens makelaar, mevrouw Kwantes (hierna te noemen: Kwantes) aanwezig. Onder het kopje “opmerkingen van de bewo(o)n(st)er: eigenaar” staat onder meer aangegeven:
“(...) Is er last van ongedierte bijv. muizen, vogels: nee (...)
e. Op 25 juli 2003 is de woning door Van Overbeek Makelaars Onroerend Goed B.V. getaxeerd op een onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van € 400.000,--
f. Het notarieel transport van de woning heeft plaatsgevonden op 10 november 2003. Alvorens de akte van levering te ondertekenen hebben [eisers] de woning geïn-specteerd.
g. Rond 22 december 2003 heeft de makelaar van [eisers] bij Kwantes, de makelaar van [gedaagden], geïnformeerd of [gedaagden] ook last hadden gehad van vliegen. Kwantes heeft hierop contact opgenomen met [gedaagden]
h. [eisers] hebben zich gewend tot de Plagen Preventie Dienst (hierna te noemen: PPD). Op verzoek van de PPD hebben [eisers] een aantal vliegen voor determina-tie opgestuurd. Begin januari 2004 heeft de PPD aangegeven dat het de herfstvlieg betrof.
i. Bij brief van 23 februari 2004 hebben [eisers] [gedaagden] in gebreke gesteld.
j. Bij brief van 2 maart 2004 heeft Kwantes namens [gedaagden] aangegeven niet aansprakelijk te zijn voor de door [eisers] gestelde problemen.
k. Bij brief van 10 maart 2004 heeft de raadsvrouwe van [eisers] Kwantes bericht dat [eisers] voornemens zijn om een deskundigenonderzoek te laten verrichten en heeft Kwantes en [gedaagden] uitgenodigd om hierbij, eventueel in aanwezigheid van een eigen deskundige, aanwezig te zijn.
l. Op 18 maart 2004 heeft de PPD in opdracht van [eisers] een bezoek gebracht aan de woning. Van de zijde van [gedaagden] was enkel Kwantes aanwezig. De PPD heeft op 19 maart 2004 schriftelijk verslag uitgebracht. In dit verslag staat onder meer het volgende vermeld:
“Op genoemde locatie is sprake van ernstige overlast door herfstvliegen Musca autumnalis, met name op de eerste en zolderverdieping.
Herfstvliegen overwinteren op beschutte plaatsen tegen of in gebouwen, maar de ontwikkeling van ei tot imago (volwassen insect) vindt buiten in het veld plaats. Deze levenscyclus maakt dat de vliegen erg moeilijk te bestrijden zijn omdat de ontwikkelingsbron niet aangepakt kan worden.
Afhankelijk van de weersomstandigheden zoeken herfstvliegen in augustus/september een ge-schikte plaats om te overwinteren. Ze geven hierbij de voorkeur aan hoge gebouwen. Via na-den, kieren, ventilatieopeningen e.d. dringen de vliegen in grote getale (vele duizenden) de spouw binnen of kruipen onder de dakpannen. Omdat de vliegen hierbij via naden en kieren ook massaal in de leefruimten van de woning terecht kunnen komen leidt dit vaak tot zeer on-aangename situaties voor de bewoners.
Wanneer het ’s winters kouder wordt zijn de vliegen niet meer actief en is er meestal minder overlast maar zodra de temperatuur stijgt beginnen ze uit te vliegen en neemt ook de overlast weer toe. Normaal zijn eind april alle vliegen uitgevlogen en is er ook in de woning geen hin-der meer.
Wanneer een gebouw eenmaal door herfstvliegen bevolkt is geweest herhaalt het probleem zich ieder jaar opnieuw omdat de vliegen een stof afscheiden (aggregatieferomoon) die het voor soortgenoten mogelijk maakt het gebouw te vinden.
In antwoord op uw vraag of het mogelijk is dat de vliegen allemaal tegelijkertijd op 11 no-vember 2003 naar uw woning gekomen zijn: dit lijkt mij uitgesloten. Het normale patroon is dat, beginnen in augustus, geleidelijk steeds meer vliegen zich op het gebouw verzamelen en naar binnen kruipen. In november zal het maximale aantal meestal al bereikt zijn.
De beste oplossing om de overlast in uw woning te reduceren is wering. Dit is te realiseren door op de verdiepingen waar de overlast groot is voor open ramen horgaas te plaatsen en aan de binnenzijde van de woning alle naden en kieren groter dan 2 millimeter af te dichten. (bijv. langs raamkozijnen en dakbeschot)
Ook adviseer ik u naden en kieren langs de kozijnen en de gevelbetimmering aan de buitenzij-de van het pand af te dichten en alle stootvoegen te voorzien van horgaas.
Naast deze weringsmaatregelen is het mogelijk om een vliegenbestrijding uit te laten voeren. Onze bestrijdingstechnici zullen de rustplaatsen van de vliegen (spouwmuren, en onder de dakpannen) dan behandelen met een langwerkend insecticide. De oorzaak van het probleem wordt hier weliswaar niet mee opgelost maar het zal de overlast aanzienlijk verminderen.
Een andere, meer duurzame, mogelijkheid is om op zolder een professionele elektrische vlie-genvanger te laten installeren. Een dergelijk apparaat zal een groot deel van de vliegen doden voordat zij zich door de rest van de woning kunnen verspreiden.(...)”
m. Op 24 maart 2004 heeft makelaar J. de Best (hierna te noemen: De Best) de wo-ning in opdracht van [eisers] getaxeerd. De Best heeft bij rapport van 28 april 2004 de woning in huidige staat getaxeerd op een onderhandse verkoopwaarde van € 250.000,--. In het taxatierapport staat onder meer het volgende vermeld:
“VLIEGENPLAAG
Op de getaxeerde locatie wordt in ernstige mate overlast ondervonden van herfstvliegen, met name op de eerste en tweede etage. Taxateur heeft zich met betrekking tot dit fenomeen uit-voerig geïnformeerd door gesprekken met ongediertebestrijders en op het internet verkrijgbare informatie. Daarbij is komen vast te staan dat zonder ingrijpende bouwkundige maatregelen welke erop zijn gericht het hele gebouw hermetisch af te sluiten het probleem niet kan worden opgelost. Het aanbrengen van een vliegenvanger evenals het periodiek inbrengen van bestrij-dingsmiddelen is in het kader van waardebeoordeling geen optie.
(...)
Afhankelijk van de wijze van uitvoering schat taxateur dat bovengenoemde werkzaamheden een investering zullen vergen van globaal € 45.000,-- inclusief B.T.W.
(...)
COURANTHEID
In huidige staat inclusief vliegenoverlast niet verkoopbaar. Na aanpassing moet in het kader van de meldingsplicht opening van zaken worden gegeven hetgeen voor de prijs zeker negatief zal uitwerken.
(...)
WAARDE
(...)
Onderhandse verkoopwaarde leeg en vrij van huur € 340.000,-
(...)
Hoewel het object de huidige situatie in aanmerking nemend, in feite niet verkoopbaar is zal de waarde voor de “liefhebber” kunnen worden bepaald op € 340.000,- minus € 90.000,- wegens kosten van aanpassing en risico.
Onderhandse verkoopwaarde in huidige staat € 250.000,-(...)”
n. Op 21 juni 2004 hebben [eisers] beslag gelegd op de huidige woning van [gedaagden].
o. Bij brief van 25 juni 2004 hebben [eisers] aan [gedaagden] medegedeeld dat zij hebben geconstateerd dat de kozijnen van de woning van vurenhout zijn en [gedaagden] aansprakelijk gesteld voor de schade.
3. De vordering
3.1 [eisers] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht zal verklaren dat [gedaagden] (toerekenbaar) tekort zijn geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst d.d. 10 juli 2003;
II. primair: de koopovereenkomst zal ontbinden en [gedaagden] zal veroordelen tot terugbetaling van de koopprijs van € 395.000,--, te vermeerderen met de kosten koper, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2004 tot aan de dag der algehele voldoening, althans [gedaagden] zal veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding ter hoogte van € 145.000,--, te vermeer-deren met de schade die zij lijdt als gevolg van de vurenhouten kozijnen;
subsidiair: de koopovereenkomst te vernietigen en [gedaagden] zal veroorde-len tot terugbetaling van de koopprijs van € 395.000,--, te vermeerderen met de kosten koper, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2004 tot aan de dag der algehele voldoening, althans [gedaagden] zal veroor-delen tot het betalen van een schadevergoeding ter hoogte van € 145.000,--, te vermeerderen met de schade die zij lijdt als gevolg van de vurenhouten kozij-nen
III. [gedaagden] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.448,-- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
IV. [gedaagden] zal veroordelen tot de kosten van deze procedure, waaronder be-grepen de kosten procureur en de kosten van het beslag.
3.2 [eisers] voeren daartoe primair aan dat de woning niet aan de koopovereenkomst beantwoordt, nu de woning vanwege een vliegenplaag alsmede het feit dat de kozijnen niet van hardhout zijn niet de eigenschappen bezit die [eisers] op grond van de over-eenkomst mochten verwachten. Op grond van deze non-conformiteit vorderen [eisers] ontbinding van de overeenkomst, althans schadevergoeding.
3.3 Subsidiair baseren [eisers] hun vordering op bedrog nu [gedaagden] op de hoogte waren van de vliegenplaag en deze opzettelijk hebben verzwegen. [eisers] verzoeken de rechtbank de overeenkomst te vernietigen, althans [gedaagden] te veroodelen tot betaling van schadevergoeding.
3.4 Meer subsidiair doen [eisers] een beroep op dwaling c.q. wederzijdse dwaling. [eisers] stellen dat zij, indien zij van de gebreken zouden hebben geweten, de overeenkomst niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden, zouden hebben gesloten.
4. Het verweer
4.1 [gedaagden] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop zal, voorzover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
5. Beoordeling van het geschil
I. DE HERFSTVLIEGEN
Non conformiteit
5.1 Artikel 7:17 BW bepaalt dat een zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt indien zij, mede gelet op aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet be-hoefde te betwijfelen.
5.2 [gedaagden] stellen zich allereerst op het standpunt dat er geen sprake is van non-conformiteit in de zin van artikel 7:17 BW omdat de woning ten tijde van de levering alle eigenschappen bezat die [eisers] mochten verwachten. Voorzover er al sprake zou zijn van een (herfst)vliegenplaag, is dit volgens [gedaagden] niet aan te merken als een wezenlijk gebrek aangezien de aanwezigheid van vliegen een normaal gebruik van de woning niet in de weg staat.
5.3 De rechtbank verwerpt deze stelling van [gedaagden]. Voor het gebruik van een woning als woonhuis is mede van belang dat er sprake kan zijn van een rustig woon-genot. De PPD heeft, zoals [gedaagden] bij antwoord onder 9. zelf hebben aangege-ven, op 18 maart 2004 een ernstige overlast van herfstvliegen, met name op de eerste- en de zolderverdieping geconstateerd. De aanwezigheid van deze vliegen in grote aan-tallen is naar het oordeel van de rechtbank dermate hinderlijk dat er gedurende in elk geval een groot aantal maanden per jaar van een rustig woongenot geen sprake is. Met name de zolder zal gedurende deze maanden amper kunnen worden gebruikt. De rechtbank is derhalve van oordeel dat een herfstvliegenplaag wel degelijk is aan te merken als een gebrek in de zin van artikel 7:17 lid 1 BW.
5.4 Voorts stellen [gedaagden] dat de herfstvliegenplaag zich niet voordeed of had voorgedaan op de datum van levering. [gedaagden] wijzen er op dat zij nimmer enige hinder hebben ondervonden van vliegen en hebben verklaringen van buurtbewoners en kennissen overgelegd die de woning in de zomer van 2003 hebben bezocht. Ook wijzen [gedaagden] er op dat [eisers] de woning voor de overdracht vier maal hebben bezichtigd en er toen nimmer vliegen zijn gesignaleerd. Ter comparitie hebben [gedaagden] aangegeven dat zij in de nazomer van 2003 even last hebben gehad van tamme vliegen. Het betrof een 40-tal vliegen op de vensterbanken. Zij stellen echter dat dit een incident betrof en dat er later pas sprake was van een plaag.
5.5 Uitgangspunt is dat op [eisers] de bewijslast rust van de stelling dat de herfstvliegen reeds ten tijde van de levering in de woning aanwezig waren.
5.6 [eisers] stellen daartoe dat zij reeds één dag na de overdracht hebben geconstateerd dat er veel vliegen in huis waren en dat zij daarna wel honderden vliegen, zowel dood als levend, per dag vonden. [eisers] hebben ter onderbouwing van hun stelling diverse schriftelijke verklaringen van onder meer buurtbewoners, familie en vrienden overge-legd.
5.7 [A] heeft onder meer verklaard:
“Ik ben op 11,12,13 en 14 november 2003 mee geweest om te helpen in het huis met schoon-maken en dergelijke.
Aangezien ik 11 november voor het eerst in het huis kwam kreeg ik uiteraard een rondleiding, toen we bij de zolder kwamen wisten we niet wat we zagen het lag er bezaait met vliegen en niet een paar maar tientallen. (...) Telkens als ik bij [eisers] kwam lagen er weer vliegen op de zolder en het werden er steeds meer in de loop van de tijd, het waren er geen tientallen meer maar het werden honderdtallen aan vliegen.
5.8 Ook [B], [C], [D], [E] en [F] hebben schriftelijk verklaard in november/december 2003 bij bezoek aan [eisers] vele vliegen in de woning te hebben gezien.
5.9 De buurman van [eisers], [buurman], wonend Smidswerf 6 (hierna te noemen: [buurman]) heeft onder meer als volgt verkaard:
“(...)Vanaf september 2002 hebben wij ieder herfst/ winterseizoen overlast van deze vliegen. Wij hebben hierover diverse ongediertebestrijders benaderd, die geen van allen een oplossing voor dit probleem wisten.(...)”
5.10 De gemeente Zeevang heeft onder meer verklaard:
“Hierbij bevestigen wij dat wij vanaf het jaar 2002 last hebben van de herfstvlieg in meerdere ruim-ten in het gemeentehuis, Raadhuisstraat 24 te Oosthuizen.
Overlast is begonnen omstreeks oktober 2002 en duurde tot het voorjaar van 2003. Behandeling door een bestrijdingsbedrijf was niet effectief want vanaf oktober 2003 tot aan het voorjaar 2004 was de overlast nog heviger. Wij hebben toen alle naden en kieren in één van de betreffende ruim-ten laten dichten, maar ook dit hielp niet afdoende.(...)
5.11 Tussen partijen staat vast dat op 18 maart door de PPD een herfstvliegenplaag in de woning is geconstateerd. De rechtbank is, gelet op de door [eisers] overgelegde schrif-telijke verklaringen, van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [eisers] daags na de overdracht al herfstvliegen in de woning hebben aangetroffen. Nu de PPD in haar rapport heeft aangegeven dat het vrijwel uitgesloten lijkt dat de herfstvliegen allemaal tegelijkertijd op 11 november 2003 naar de woning zijn gekomen omdat het normale patroon is dat, beginnend in augustus, geleidelijk aan steeds meer vliegen zich op het gebouw verzamelen en naar binnen kruipen en het maximale aantal in no-vember meestal al bereikt zal zijn, is de rechtbank van oordeel dat het zeer voor de hand ligt dat de herfstvliegen al aanwezig waren op het moment van de overdracht. Daar komt nog bij dat [gedaagden] zelf ter comparitie hebben verklaard in de nazomer van 2003 een veertigtal vliegen op zolder te hebben aangetroffen. Dit wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat de herfstvliegen op dat moment al bezig waren hun intrek in de woning te nemen. Dat [gedaagden] er op dat moment vanuit gingen dat het een incident betrof, doet daaraan niet af.
5.12 [gedaagden] stellen dat zij, afgezien van voornoemd incident, nimmer overlast van vliegen hebben gehad. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat er op het moment van de overdracht geen vliegen in de woning aanwezig waren. Aan de door [gedaagden] overgelegde verklaringen kan gelet hierop geen groot belang worden gehecht, nu uit deze verklaringen slechts valt af te leiden dat bezoekers van [gedaagden] geen vliegen hebben gezien. Daar komt nog bij dat aan verklaringen van bezoekers over de periode van mei tot en met augustus/september in het geheel geen belang kan worden gehecht, nu de herfstvliegen in die periode van het jaar niet in huis aanwezig zijn.
5.13 [gedaagden] stellen zich op het standpunt dat de (herfst)vliegenplaag zich eerst vanaf februari 2004, althans in het voorjaar van 2004, heeft voorgedaan. Zij wijzen daarbij op door hen overgelegde verklaringen van buurtgenoten. De rechtbank gaat er, gelet op het rapport van de PPD en de overige in het dossier aangetroffen informatie met betrekking tot de herftstvlieg, zoals de informatie van de Universiteit Rhode Island, de universiteit Minnesota, de Ohio State University en de Virginia State University, van-uit dat deze overlast in het voorjaar van 2004 is veroorzaakt door het uitvliegen van de herfstvliegen. Deze herfstvliegen zaten voor het moment van uitvliegen echter al in de woning en moeten daar, gelet op hun overwinteringgedrag, in de herfst van 2003 reeds hun intrek hebben genomen.
5.14 De rechtbank is gelet op het vorenoverwogene voorshands van oordeel dat [eisers] zijn geslaagd in het bewijs van hun stelling dat de herfstvliegen op het moment van de eigendomsoverdracht medio november 2003 reeds in de woning aanwezig waren. [gedaagden] zullen in de gelegenheid worden gesteld tot het leveren van tegenbewijs, waarna [eisers] desgewenst ook nog in de gelegenheid worden gesteld op dit proban-dum bewijs bij te brengen. Indien [gedaagden] slagen in het tegenbewijs, dan zal de vordering van [eisers] worden afgewezen. Indien [gedaagden] niet slagen in het te-genbewijs, dan staat naar het oordeel van de rechtbank vast er op het moment van overdracht herfstvliegen in de woning waren en is sprake van non-conformiteit. In dat geval heeft het volgende te gelden.
Reclameringstermijn
5.15 [gedaagden] stellen zich subsidiair op het standpunt dat [eisers] niet conform artikel 7:23 BW binnen bekwame tijd nadat zij de vliegen hebben ontdekt [gedaagden] daar-van in kennis hebben gesteld.
5.16 De rechtbank verwerpt dit verweer. Reeds in december 2003 heeft de makelaar van [eisers] bij de makelaar van [gedaagden] geïnformeerd of zij ook last hadden gehad van vliegen. Vervolgens hebben [eisers], die geen deskundigheid op dit punt bezitten, een vlieg ter determinatie aan de PPD toegezonden en, toen zij in januari 2004 wisten welke vlieg het betrof en welk gedrag deze vlieg vertoonde, [gedaagden] op 23 fe-bruari 2004 in gebreke gesteld. Daarmee hebben [eisers] binnen bekwame tijd aan hun klachtplicht voldaan.
Ontbinding
5.17 [eisers] vorderen primair ontbinding van de koopovereenkomst. Gesteld, noch gebleken is dat partijen de bevoegdheid tot ontbinding hebben uitgesloten.
5.18 [gedaagden] stellen zich op het standpunt dat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming, nu [gedaagden] niet op de hoogte waren van en herfstvliegenplaag, of dit hadden behoren te zijn.
5.19 De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:265 BW iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de be-voegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de te-kortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Van toerekenbaarheid behoeft derhalve geen sprake te zijn.
5.20 Aan de orde is echter wel de vraag of de aanwezigheid van een herfstvliegenplaag een ontbinding rechtvaardigt.
5.21 [eisers] stellen zich op basis van het rapport van de PPD en het rapport van De Best op het standpunt dat de overlast van herfstvliegen vrijwel niet kan worden bestreden. Er zijn aanzienlijke bouwtechnische voorzieningen nodig, waarbij echter niet de garantie kan worden gegeven dat de plaag hiermee wordt verholpen. De woning in de huidige staat inclusief vliegenoverlast is niet verkoopbaar, aldus [eisers]
5.22 [gedaagden] stellen zich op het standpunt dat de overlast aanzienlijk kan worden verminderd door bestrijding met een lang werkend insecticide. Ter comparitie hebben [gedaagden] aangegeven dat een dergelijke bestrijding voor een bedrag van € 135,-- kan worden verricht en dat, eventueel na een tweede bestrijding, de herfstvliegen defi-nitief wegblijven.
5.23 De rechtbank zal zich na de onder r.o. 5.13 genoemde bewijslevering, in het geval dat [gedaagden] niet slagen in het tegenbewijs, laten voorlichten door een of meer des-kundigen over de vraag of de herfstvlieg volledig bestreden kan worden, en zo ja te-gen welke kosten en, voor het geval de herfstvlieg niet volledig bestreden kan worden, wat dit betekent voor de waarde van de woning. De rechtbank zal partijen na afloop van de onderhavige tegenbewijslevering in de gelegenheid stellen op de voet van arti-kel 194 Rv hun visie te geven over de gewenste deskundige(n), hun aantal en en de aan hen te stellen vragen.
II. DE KOZIJNEN
Non-conformiteit
5.24 Vast staat dat in de brochure, die tijdens de bezichtiging is verstrekt, staat vermeld dat de woning is voorzien van hardhouten kozijnen. [gedaagden] hebben niet betwist dat hun makelaar, Kwantes, tijdens de bezichtiging desgevraagd aan [eisers] heeft mede-gedeeld dat de kozijnen van hardhout waren. Evenmin is ter comparitie door [gedaagden] nog langer betwist dat, naar thans blijkt, de kozijnen niet van hardhout, maar van vurenhout zijn.
5.25 Artikel 7:17 BW bepaalt dat een zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt indien zij, mede gelet op aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet be-hoefde te betwijfelen. Op grond van de mededelingen van de zijde van [gedaagden] mochten [eisers] verwachten dat de kozijnen van hardhout waren. De mededelingen in de brochure, alsmede de mededelingen van Kwantes, hebben naar het oordeel van de rechtbank als mededeling van [gedaagden] te gelden. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de woning niet aan de overeenkomst beantwoordt.
Reclameringstermijn
5.26 [gedaagden] stellen zich op het standpunt dat [eisers] niet tijdig melding hebben gemaakt van het feit dat de kozijnen niet van hardhout, maar van vurenhout zijn.
5.27 De rechtbank verwerpt dit verweer. [eisers] hebben te comparitie aangegeven dat zij eerst op 26 maart 2004 bij toeval van de buren op nummer 6. hebben vernomen dat er bij de oplevering van de huizen problemen waren met de kozijnen. De aannemer heeft desgevraagd aan [eisers] aangegeven dat de kozijnen niet van hardhout, maar van vu-renhout zijn. Nadat [eisers] een monster hadden opgestuurd en bevestigd werd dat het vurenhout betrof, hebben zij op 25 juni 2004 bij [gedaagden] geklaagd. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat [eisers] het gebrek binnen bekwame tijd hebben ge-meld.
Ontbinding
5.28 De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:265 BW iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de be-voegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de te-kortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
5.29 Nu uit de overgelegde bouwtechnische rapporten blijkt dat de kozijnen in (zeer) goede staat verkeerden, is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat de kozijnen niet van hardhout, maar van vurenhout zijn een ontbinding met haar gevolgen niet recht-vaardigt.
5.30 Schadevergoeding
5.31 Voor een vordering tot schadevergoeding is blijkens artikel 6:98 BW van belang of de schade aan [gedaagden] kan worden toegerekend. Uit een door [eisers] als productie 18 overgelegde brief van KBK Bouw B.V. blijkt dat in het verkoopboekje bij de bouw van de woning staat vermeld dat de buitenkozijnen van Europees gelamineerd en ge-vingerlast gedompeld hout zullen worden vervaardigd. [gedaagden] worden als eerste eigenaar geacht daarvan op de hoogte te zijn geweest. De gevolgen van het feit dat zij daaromtrent onjuiste mededelingen hebben gedaan kunnen derhalve aan hen worden toegerekend.
5.32 De rechtbank is van oordeel dat [eisers] schade hebben geleden nu voldoende aannemelijk is dat de verkoopprijs van een woning met hardhouten kozijnen hoger zal liggen dan die van een woning met kozijnen van vurenhout. Vurenhout is immers, naar algemeen bekend is, goedkoper en minder duurzaam. Hieruit kan worden afge-leid dat de werkelijke waarde van de woning ten tijde van de koop lager was dan de door [eisers] betaalde koopsom en dat [eisers] derhalve schade ter hoogte van dat be-drag hebben geleden.
5.33 De rechtbank zal ter vaststelling van de omvang van deze schade voorlichting door een of meer deskundigen, met name van een makelaar-taxateur onroerende zaken, be-hoeven. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen op de voet van artikel 194 Rv hun visie te geven over de gewenste deskundige(n), hun aantal en de aan hen te stellen vragen. Om proces-economische redenen zal de rechtbank partijen echter eerst na de onder r.o. 5.13 bedoelde bewijslevering en het onder 5.22 vermelde deskundi-genonderzoek daartoe gelegenheid bieden. Indien immers [gedaagden] niet slaagt in het tegenbewijs en uit het deskundigenonderzoek blijkt dat aard en de betekenis van de tekortkoming zodanig zijn dat deze een ontbinding rechtvaardigen, dan zal de rechtbank de overeenkomst ontbinden en is voor een schadevergoeding in verband met de kozijnen geen plaats meer.
III. HOGER BEROEP
5.34 De rechtbank ziet geen aanleiding om hoger beroep van dit tussenvonnis open te stellen.
6. Beslissing
De rechtbank:
6.1 Laat [gedaagden] toe tot het in rechtsoverweging 5.13 omschreven tegenbewijs.
6.2 Bepaalt dat, indien [gedaagden] dit bewijs door getuigen (waaronder een partij-deskundige als bedoeld in artikel 200 Rv) wensen te leveren, de getuigen zullen wor-den gehoord voor onderstaand lid van deze rechtbank op een door deze in overleg met de procureurs van partijen te bepalen dag en uur in het gerechtsgebouw aan de Jans-straat 81 te Haarlem.
6.3 Verzoekt partijen om binnen twee weken na heden, op de wijze als in bijlage B. 1 van het Landelijk reglement voor de civiele rol bij de rechtbanken staat aangegeven, aan de rechtbank op te geven de verhinderdata aan eigen zijde in de komende vier maanden. Indien van een partij deze opgaaf niet binnen deze termijn is ontvangen, gaat de rechtbank er van uit dat aan de zijde van die partij geen verhinderingen be-staan. De uiteindelijk bepaalde zittingsdatum wordt in de personele en ruimtelijke roosters van de rechtbank verwerkt en wordt niet meer gewijzigd.
6.4 Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van de Rest-van der Heijden, lid van voor-melde kamer, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 22 december 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.