Overlast is begonnen omstreeks oktober 2002 en duurde tot het voorjaar van 2003. Behandeling door een bestrijdingsbedrijf was niet effectief want vanaf oktober 2003 tot aan het voorjaar 2004 was de overlast nog heviger. Wij hebben toen alle naden en kieren in één van de betreffende ruim-ten laten dichten, maar ook dit hielp niet afdoende.(...)
5.11 Tussen partijen staat vast dat op 18 maart door de PPD een herfstvliegenplaag in de woning is geconstateerd. De rechtbank is, gelet op de door [eisers] overgelegde schrif-telijke verklaringen, van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [eisers] daags na de overdracht al herfstvliegen in de woning hebben aangetroffen. Nu de PPD in haar rapport heeft aangegeven dat het vrijwel uitgesloten lijkt dat de herfstvliegen allemaal tegelijkertijd op 11 november 2003 naar de woning zijn gekomen omdat het normale patroon is dat, beginnend in augustus, geleidelijk aan steeds meer vliegen zich op het gebouw verzamelen en naar binnen kruipen en het maximale aantal in no-vember meestal al bereikt zal zijn, is de rechtbank van oordeel dat het zeer voor de hand ligt dat de herfstvliegen al aanwezig waren op het moment van de overdracht. Daar komt nog bij dat [gedaagden] zelf ter comparitie hebben verklaard in de nazomer van 2003 een veertigtal vliegen op zolder te hebben aangetroffen. Dit wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat de herfstvliegen op dat moment al bezig waren hun intrek in de woning te nemen. Dat [gedaagden] er op dat moment vanuit gingen dat het een incident betrof, doet daaraan niet af.
5.12 [gedaagden] stellen dat zij, afgezien van voornoemd incident, nimmer overlast van vliegen hebben gehad. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat er op het moment van de overdracht geen vliegen in de woning aanwezig waren. Aan de door [gedaagden] overgelegde verklaringen kan gelet hierop geen groot belang worden gehecht, nu uit deze verklaringen slechts valt af te leiden dat bezoekers van [gedaagden] geen vliegen hebben gezien. Daar komt nog bij dat aan verklaringen van bezoekers over de periode van mei tot en met augustus/september in het geheel geen belang kan worden gehecht, nu de herfstvliegen in die periode van het jaar niet in huis aanwezig zijn.
5.13 [gedaagden] stellen zich op het standpunt dat de (herfst)vliegenplaag zich eerst vanaf februari 2004, althans in het voorjaar van 2004, heeft voorgedaan. Zij wijzen daarbij op door hen overgelegde verklaringen van buurtgenoten. De rechtbank gaat er, gelet op het rapport van de PPD en de overige in het dossier aangetroffen informatie met betrekking tot de herftstvlieg, zoals de informatie van de Universiteit Rhode Island, de universiteit Minnesota, de Ohio State University en de Virginia State University, van-uit dat deze overlast in het voorjaar van 2004 is veroorzaakt door het uitvliegen van de herfstvliegen. Deze herfstvliegen zaten voor het moment van uitvliegen echter al in de woning en moeten daar, gelet op hun overwinteringgedrag, in de herfst van 2003 reeds hun intrek hebben genomen.
5.14 De rechtbank is gelet op het vorenoverwogene voorshands van oordeel dat [eisers] zijn geslaagd in het bewijs van hun stelling dat de herfstvliegen op het moment van de eigendomsoverdracht medio november 2003 reeds in de woning aanwezig waren. [gedaagden] zullen in de gelegenheid worden gesteld tot het leveren van tegenbewijs, waarna [eisers] desgewenst ook nog in de gelegenheid worden gesteld op dit proban-dum bewijs bij te brengen. Indien [gedaagden] slagen in het tegenbewijs, dan zal de vordering van [eisers] worden afgewezen. Indien [gedaagden] niet slagen in het te-genbewijs, dan staat naar het oordeel van de rechtbank vast er op het moment van overdracht herfstvliegen in de woning waren en is sprake van non-conformiteit. In dat geval heeft het volgende te gelden.
Reclameringstermijn
5.15 [gedaagden] stellen zich subsidiair op het standpunt dat [eisers] niet conform artikel 7:23 BW binnen bekwame tijd nadat zij de vliegen hebben ontdekt [gedaagden] daar-van in kennis hebben gesteld.
5.16 De rechtbank verwerpt dit verweer. Reeds in december 2003 heeft de makelaar van [eisers] bij de makelaar van [gedaagden] geïnformeerd of zij ook last hadden gehad van vliegen. Vervolgens hebben [eisers], die geen deskundigheid op dit punt bezitten, een vlieg ter determinatie aan de PPD toegezonden en, toen zij in januari 2004 wisten welke vlieg het betrof en welk gedrag deze vlieg vertoonde, [gedaagden] op 23 fe-bruari 2004 in gebreke gesteld. Daarmee hebben [eisers] binnen bekwame tijd aan hun klachtplicht voldaan.
Ontbinding
5.17 [eisers] vorderen primair ontbinding van de koopovereenkomst. Gesteld, noch gebleken is dat partijen de bevoegdheid tot ontbinding hebben uitgesloten.
5.18 [gedaagden] stellen zich op het standpunt dat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming, nu [gedaagden] niet op de hoogte waren van en herfstvliegenplaag, of dit hadden behoren te zijn.
5.19 De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:265 BW iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de be-voegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de te-kortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Van toerekenbaarheid behoeft derhalve geen sprake te zijn.
5.20 Aan de orde is echter wel de vraag of de aanwezigheid van een herfstvliegenplaag een ontbinding rechtvaardigt.
5.21 [eisers] stellen zich op basis van het rapport van de PPD en het rapport van De Best op het standpunt dat de overlast van herfstvliegen vrijwel niet kan worden bestreden. Er zijn aanzienlijke bouwtechnische voorzieningen nodig, waarbij echter niet de garantie kan worden gegeven dat de plaag hiermee wordt verholpen. De woning in de huidige staat inclusief vliegenoverlast is niet verkoopbaar, aldus [eisers]
5.22 [gedaagden] stellen zich op het standpunt dat de overlast aanzienlijk kan worden verminderd door bestrijding met een lang werkend insecticide. Ter comparitie hebben [gedaagden] aangegeven dat een dergelijke bestrijding voor een bedrag van € 135,-- kan worden verricht en dat, eventueel na een tweede bestrijding, de herfstvliegen defi-nitief wegblijven.
5.23 De rechtbank zal zich na de onder r.o. 5.13 genoemde bewijslevering, in het geval dat [gedaagden] niet slagen in het tegenbewijs, laten voorlichten door een of meer des-kundigen over de vraag of de herfstvlieg volledig bestreden kan worden, en zo ja te-gen welke kosten en, voor het geval de herfstvlieg niet volledig bestreden kan worden, wat dit betekent voor de waarde van de woning. De rechtbank zal partijen na afloop van de onderhavige tegenbewijslevering in de gelegenheid stellen op de voet van arti-kel 194 Rv hun visie te geven over de gewenste deskundige(n), hun aantal en en de aan hen te stellen vragen.