2. De vaststaande feiten
2.1 In dit geding wordt van het volgende uitgegaan:
a. Partijen hebben op 6 mei 1983 ten overstaan van notaris mr. J.G.M. Minke te Hillegom huwelijkse voorwaarden opgemaakt met—voor zover thans van belang—de volgende inhoud:
Artikel 1. Tussen de echtgenoten zal in hun aanstaand huwelijk generlei gemeenschap van goederen en generlei deelgenootschap bestaan.
Ook de gemeenschappen van winst en verlies en van vruchten en inkomsten, zijn derhalve tussen hen uitgesloten.
Artikel 2. (…)
Artikel 7. De kosten van de huishouding en van de persoonlijke behoefte van ieder der echtgenoten, daaronder begrepen de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen die uit het huwelijk van de komparanten geboren mochten worden, komen ten laste van hun eigen inkomens in evenredigheid daarvan en zover de inkomens ontoereikend mochten zijn ten laste van de eigen vermogens naar evenredigheid daarvan, een en ander conform het bepaalde in artikel 84 lid 1 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
b. Op 11 mei 1983 zijn partijen gehuwd, welk huwelijk is ontbonden door de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van het echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam d.d. 15 januari 2003. In die echtscheidingsbeschikking, staat het volgende vermeld:
De rechtbank overweegt als volgt:
(…)
Partijen hebben onderling een regeling getroffen als vermeld in het aan deze beschikking gehechte convenant, welke regeling als na te melden deel zal uitmaken van deze beschikking.
Beslissing:
De rechtbank:
- spreekt echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Hillegom op 11 mei 1983;
- bepaalt dat de regeling, zoals tussen partijen is overeengekomen in het aan deze beschikking gehechte convenant, als hier herhaald en gelast wordt beschouwd een deel uitmaakt van deze beschikking;
- verklaart de inhoud van het convenant voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
- bepaalt dat elk van partijen de eigen proceskosten draagt.
c. In bedoeld convenant komt, onder meer, het volgende voor:
In aanmerking nemende:
dat partijen op 11 mei 1983 te Gemeente Hillegom onder het maken van huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd (…)
dat (…)
dat partijen de gevolgen van de echtscheiding (…) door middel van dit convenant wensen te regelen.
Verklaren, met betrekking tot de afwikkeling van het huwelijk door echtscheiding te zijn overeengekomen als volgt:
1. Alimentatie
(…)
4. Huwelijkse voorwaarden
4.1 Partijen zijn volledig bekend met de inhoud van de huwelijkse voorwaarden van 6 mei 1983 en verklaren uitdrukkelijk zich in het algemeen te hebben laten informeren en in het bijzonder over de onderwerpen met betrekking tot de onroerende bezittingen te Zwaanshoek, Gemeente Haarlemmermeer en de zakelijke bezittingen zoals de Dahliakwekerij R. Z. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid The Basement Veenendaal B.V.
4.2 (…)
4.3 Partijen zijn zich bewust dat de huwelijkse voorwaarden ruimte geven tot discussie met betrekking tot verrekening en dat in tegenstelling tot de huwelijkse voorwaarden bepaalde er gedurende het huwelijk is gehandeld alsof gemeenschap van goederen aanwezig werd geacht. Partijen verklaren dan ook uitdrukkelijk dat zij bij convenant vanaf heden de boedelscheiding wensen te regelen als ware zij in gemeenschap van goederen gehuwd.
5. Afwikkeling van de onroerende zaak
(…)
9. Verrekening overbedeling
9.1 Partijen zijn overeengekomen dat partij 2 ter verrekening van overbedeling, welke in geheel is ontstaan door toedeling van het registergoed aan partij 2, aan partij 1 zal voldoen de som ter grootte van totaal € 95.000,-- welke bestaat uit € 5.000,-- contant en € 90.000,-- restsom;
9.2 De contante verrekening conform 9.1 zal plaatsvinden tegelijkertijd met de onder 5.1 genoemde notariële afwikkeling.
9.3 Met betrekking tot de in artikel 9.1 genoemde restsom zijn partijen overeengekomen deze te regelen middels een notarieel te verlijden hypothecaire leenovereenkomst waarover is bepaald dat:
- partij 2 aan partij 1 een rentevergoeding zal voldoen ter grootte van 4% per jaar over de restsom en welke rente zal worden voldaan per einde van iedere maand;
- partij 2 genoemde restsom te allen tijde vrij kan aflossen aan partij 1;
- partij 1 de restsom uiterlijk 3 maanden na overlijden van partij 2 zal ontvangen;
- partij 2 de restsom uiterlijk dient af te lossen aan partij 1 op de 65e verjaardag van partij 1 of zoveel eerder wanneer de inkomenspositie of vermogenspositie het redelijk achten dat partij 2 ter vervangen van genoemde som een lening kan verkrijgen onder hypothecaire titel bij een in Nederland gevestigde bankinstelling of zodra aan partij 2 ontzegging van het ouderlijke gezag wordt opgelegd of bij verkoop van de woning of bij duurzaam samenwonen van partij 2 ongeacht de samenwoningvorm of bij verhuur van een deel of de gehele woning.
(…)
d. In december 2003 heeft een gesprek op het kantoor van Houwstede & Partners plaatsgevonden tussen [gedaagde] vergezeld van mr. C.J.A.M. Bots en van A.C.J. Hooijmans van Houwstede & Partners en [[eiseres]] vergezeld van mr. Woltring teneinde een oplossing te vinden voor het feit dat [[eiseres]] eerder wilde beschikken over het volgens het convenant aan haar toekomende bedrag van € 95.000,-.
e. Mr. C.J.A.M. Bots heeft op 16 juni 2004 een faxbericht aan de raadsman van [[eiseres]] doen toekomen, met de volgende inhoud:
Bijgaand treft u aan een concept vaststellingsovereenkomst waaraan cliënt reeds zijn goedkeuring heeft gegeven.
Uitgaande dat u uw cliënte terzake positief zal adviseren, verzoek ik u na de adresgegevens van uw cliënte te hebben ingevuld de overeenkomst aan mij te retourneren, waarna ik een definitief exemplaar ter ondertekening zal vervaardigen.
f. Bedoeld concept van de vaststellingsovereenkomst luidt als volgt:
In aanmerking nemende:
1. dat partijen met bemiddeling van Houwstede & Partners gevestigd te Sassenheim tot een verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap zijn gekomen, rekening houdende met de tussen partijen opgemaakte huwelijksvoorwaarden;
2. dat de tussen partijen overeengekomen verdeling is vastgelegd in een echtscheidingsconvenant opgemaakt en getekend op 23 november 2002;
3. dat de vrouw een geschil heeft opgeworpen stellende dat zij benadeeld zou zijn doorde wijze waarop de verdeling tot stand is gekomen;
4. dat partijen inmiddels na minnelijk overleg, bijgestaan door ieders advocaat tot een minnelijke regeling zijn gekomen en deze regeling in deze vaststellingsovereenkomst hebben vastgelegd;
Verklaren te zijn overeengekomen:
Artikel 1
De vrouw bekrachtigt de inhoud van de tussen partijen opgemaakte en ondertekende overeenkomst van 23 november 2002.
Artikel 2
De man zal aan de vrouw voldoen het bedrag genoemd in artikel 9 van het echtscheidingsconvenant. De man ziet af van het recht de betaling van het in artikel 9 genoemde bedrag in termijnen te voldoen.
Artikel 3
Betaling van het bedrag genoemd in artikel 9 zal uiterlijk plaatsvinden voor eind juni 2004, via de notaris, welke zal worden aangewezen door de man.
Artikel 4
De vrouw en de man verklaren voor zover nodig alle handelen te verrichten, dan wel te doen verrichten om voor zover nodig, alsnog uitvoering te geven aan hetgeen partijen in de overeenkomst zijn overeengekomen.
Artikel 5
Nadat uitvoering is gegeven aan hetgeen in het echtscheidingsconvenant alsmede in deze overeenkomst is bepaald verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting.
g. De raadsman van [[eiseres]] heeft bij faxschrijven d.d. 23 juni 2004 als volgt op het schrijven van mr. Bots gereageerd:
Naar aanleiding van uw fax van 16 juni jl. kan ik u berichten dat cliënte akkoord is met uw concept vaststellingsovereenkomst.
Gaarne zie ik in tweevoud de door uw cliënt getekende exemplaren tegemoet zodat ik voor ondertekening door cliënte zorg kan dragen.
h. Op 23 juni 2004 is [gedaagde] ten kantore van notaris mr. W. den Eijkel te Rijnsburg verschenen. Dienaangaande heeft genoemde notaris het volgende schrijven d.d. 19 januari 2005 aan de raadsvrouwe van [gedaagde] doen toekomen:
Op uw verzoek bevestig ik u hierbij dat ik op 23 juni 2004 een bespreking heb gehad met uw cliënt de heer [gedaagde]. Deze bespreking werd gehouden naar aanleiding van zijn voornemen op die dag een tweetal akten ten overstaan van mij te ondertekenen, te weten: een akte houdende een vaststellingsovereenkomst en een hypotheekakte.
In de akte houdende een vaststellingsovereenkomst werd door de ex-echtgenote van de heer [gedaagde], mevrouw [[eiseres]], kwijting verleend voor de schuld van de heer [gedaagde] uit hoofde van zijn verplichtingen uit een tussen hen gesloten onderhands echtscheidingsconvenant.
In de hypotheekakte werd door de heer [gedaagde] hypotheek verstrekt ten behoeve van de bank voor de schulden van de heer [gedaagde] aan de bank. De geleende gelden zouden door de heer [gedaagde] onder meer worden aangewend om zijn verplichtingen aan zijn ex-echtgenote na te komen (zie hiervoor).
Voorafgaand aan de ondertekening heb ik de heer [gedaagde] de inhoud van de door hem te ondertekenen akten toegelicht, en hem gevraagd of hij alles begreep. Ik heb toen opgemerkt dat het mij opviel dat in het echtscheidingsconvenant werd gesproken van een toescheiding van de woning geleden te Z. , [adres], terwijl de huwelijkse voorwaarden van de heer [gedaagde] en zijn ex-echtgenote een zogenoemde ‘koude uitsluiting’ inhielden, en de woning alleen op naam stond van de heer [gedaagde].
De heer [gedaagde] gaf mij toen te kennen dat de echtscheidingsbemiddelaar en opsteller van het echtscheidingsconvenant, Houwstede & Partners, hem had verteld dat de ontwikkelingen in de rechtspraak zodanig waren dat zijn huwelijkse voorwaarden en zijn specifieke omstandigheden de conclusie rechtvaardigen dat er feitelijk sprake was van een algehele gemeenschap van goederen (en zijn ex-echtgenote recht had op de helft van de overwaarde). Ik heb de heer [gedaagde] toen verteld dat hier naar mijn mening alleen in uitzonderlijke omstandigheden sprake van is, en dat wellicht gedoeld is op de situatie waarin de huwelijkse voorwaarden een jaarlijkse verplichting tot verrekening van overgespaard inkomen bevatten en de echtgenoten deze verrekening achterwege hebben gelaten.
Hier was in de huwelijkse voorwaarden tussen de heer [gedaagde] en mevrouw [[eiseres]] echter geen sprake. Bovendien is er dan nog steeds geen sprake van een toescheiding, maar van een vordering tot verrekening.
De heer [gedaagde] gaf mij toen te kennen dat hij dit anders had begrepen van Houwstede & Partners. Hij vond dat hij verkeerd was voorgelicht. Ik heb hem toen gezegd dat ik niet bij de gesprekken aanwezig ben geweest, en dat ik niet kon beoordelen met welke omstandigheden rekening was gehouden bij het maken van de afspraken.
Op basis van mijn opmerkingen heeft de heer [gedaagde] toen besloten om de akten op dat moment niet te ondertekenen.