ECLI:NL:RBHAA:2005:AS8555

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
3 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 05 - 360
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering subsidieaanvraag door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op basis van onjuiste en onvolledige gegevens verstrekt door Stichting Multiple Choice

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 3 maart 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van Stichting Multiple Choice. De stichting had een subsidieaanvraag ingediend bij Gedeputeerde Staten van Noord-Holland voor het jaar 2005, maar deze aanvraag werd geweigerd op basis van het standpunt van de verweerder dat de stichting onjuiste en onvolledige gegevens had verstrekt. De zaak is ontstaan na een besluit van 1 februari 2005, waarbij de subsidie werd geweigerd. De stichting heeft bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, die op 23 februari 2005 ter zitting werd behandeld.

De voorzieningenrechter overwoog dat de weigering van de subsidie terecht was, omdat de stichting zich in een zorgwekkende financiële situatie bevond en er onjuiste informatie was verstrekt. De rechter benadrukte dat de stichting had moeten zorgen voor volledige openheid van zaken, vooral gezien de uitzonderlijke omstandigheden van de zaak. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verstrekking van onjuiste gegevens had geleid tot een onjuiste subsidiebeschikking, en dat de verweerder bevoegd was om de subsidie te weigeren. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de verantwoordelijkheden van subsidieontvangers en de noodzaak om transparant te zijn over financiële situaties en eventuele geschillen met accountants. De rechter benadrukte dat het vertrouwen tussen de subsidiegever en de ontvanger essentieel is voor een goede samenwerking.

Uitspraak

Reg. nr: Awb 05 - 360
Uitspraakdatum: 3 maart 2005
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
(artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht)
op een verzoek om voorlopige voorziening
in de zaak van:
Stichting Multiple Choice,
gevestigd te Beverwijk,
verzoekster,
gemachtigde: mr. G.A.M. van Atteveld,
-- tegen --
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 1 februari 2005, verzonden op 2 februari 2005, heeft verweerder geweigerd verzoekster subsidie te verlenen voor het jaar 2005 (januari tot en met december).
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 8 februari 2005 bezwaar gemaakt. Bij brief van 8 februari 2005 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 23 februari 2005, alwaar het bestuur van verzoekster zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn voorzitter, R.R. Reinhardt, penningmeester L.A. Glasgow, en secretaris A.L. Ingancio. Tevens is verschenen bovengenoemde gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.J.T.M. Hehenkamp, mr.drs. B.G. van Empel. Voorts waren aanwezig [werknemer 1] en drs. [werknemer 2], beleidsmedewer-kers bij verweerder.
Ter zitting van 23 februari 2005 is, desgevraagd, door de gemachtigde van verweerder aange-geven dat hij bereid is te overleggen in hoeverre aan de kant van verweerder nog ruimte zou zijn voor een laatste gesprek met verzoekster.
Bij faxbericht van 23 februari 2005 heeft verweerder aangegeven dat hij geen vertrouwen meer heeft in een nader gesprek. Verzocht wordt om uitspraak te doen.
Bij faxbericht van 25 februari 2005 is aan partijen medegedeeld dat het onderzoek in deze zaak is gesloten en dat uiterlijk 4 maart 2005 uitspraak zal worden gedaan.
Na de sluiting van het onderzoek heeft verzoekster de voorlopige cijfers over 2004 ingezon-den.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzie-ningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2. Verzoekster is een stichting die zich blijkens de akte van oprichting van 28 juni 1996 het algemene doel stelt binnen het kader van het minderhedenbeleid van de provincie Noord-Holland, een bijdrage te leveren aan de integratie, participatie en emancipatie van minderheden in de Nederlandse samenleving. Binnen de provincie worden naast verzoekster vier andere zogenaamde steunfuncties gesubsidieerd.
2.3. Aan verzoekster is in de voorafgaande jaren subsidie verstrekt op basis van artikel 4:23, derde lid sub c, Awb. De criteria voor het in aanmerking komen voor deze budgetsubsidie staan vermeld in de Algemene subsidieverordening Noord-Holland 1998 en in de Nota sociaal beleidskader 2005-2008 en het Uitvoeringsprogramma sociaal beleid 2005-2008.
2.4. In september 2003 heeft verweerder besloten bij de door hem gesubsidieerde steun-functies een audit (financieel en beleidsmatig onderzoek) te laten uitvoeren. Het eindrapport ‘evaluatie van de steunfuncties-instellingen Noord-Holland’is op 13 april 2004 met verzoekster besproken.
Uit de audit is onder meer gebleken dat de financiële positie van verzoekster zorgwekkend is. In opdracht van verweerder heeft BDO Accountants & Adviseurs een financieel onderzoek uitgevoerd. De uitkomsten van het onderzoek zijn per brief van 17 augustus 2004 aan verzoekster medegedeeld. In deze brief zijn nadere afspraken gemaakt, waaronder verbeteringen ten aanzien van de bedrijfsvoering en de boekhouding; per twee maanden moet een voortgangsrapportage worden opgesteld en deze dient ter bespreking aan verweerder te worden aangeboden. Voorts zullen de besluiten wat betreft de subsidiering in 2005 maandelijks worden genomen en niet jaarlijks.
2.5. Op 15 oktober 2004 heeft verweerder de eerste tweemaandelijkse voortgangsrapportage ontvangen. Verweerder is, ook nadat daarover een toelichting is gevraagd, van mening dat deze rapportage onvoldoende helder is om inzicht te kunnen bieden in de verbeteringen en/of verslechteringen in de situatie van verzoekster.
2.6. Op 8 november 2004 heeft verweerder het subsidieverzoek met een activiteitenbegroting voor 2005 ontvangen. Verweerder heeft hierin een discrepantie geconstateerd tussen de prognose 2005 van 14 oktober 2004 en de begroting 2005 van 5 november 2004. Verzoekster heeft - tot op heden - niet een door het bestuur definitieve geaccordeerde begroting 2005 in-gediend.
2.7. Een tweede tweemaandelijkse rapportage van 10 december 2004 is op 15 december 2004 door verweerder ontvangen. Verweerder is van mening dat deze rapportage onvoldoende inzicht biedt. Aanvullende gegevens zijn op 30 december 2004 ontvangen.
2.8. Op 17 december 2004 heeft tussen partijen een bestuurlijk overleg plaatsgevonden. In de uitnodiging voor dit gesprek heeft verweerder verzoekster erop gewezen dat onder meer een indringend gesprek zal plaatsvinden over de onzekere (financiële) situatie waarin verzoekster lijkt te verkeren. Bij dit overleg waren behalve het bestuur van verzoekster, met uit-zondering van haar voorzitter, en medewerkers van verweerder, ook mevr. R. Kruisinga, ge-deputeerde, aanwezig. Tevens was op verzoek van verzoekster dhr. [S.] aan-wezig, financieel adviseur.
In dat gesprek is afgesproken dat verzoekster de jaarrekening vervroegd bij de provincie zal indienen. Deze zal geaccordeerd door het bestuur en inclusief de accountantsverklaring, uiterlijk 1 maart 2005 worden ingediend. Afsluitende conclusie is dat verzoekster zich bewust is van de ernst van de situatie en de volledige verantwoordelijkheid draagt.
2.9. Op 19 januari 2005 heeft verweerder een brief ontvangen van de registeraccountant Van der Laak, waarin hij vermeldt dat degene die namens het kantoor deelnam aan het ge-sprek op 17 december 2004 niet verbonden is aan zijn kantoor. Voorts heeft hij aangegeven dat hij geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor de door verzoekster geschetste financiële situatie. Hij heeft met onmiddellijke ingang de opdracht tot accountantscontrole en overige dienstverlening aan verzoekster teruggegeven.
Verweerder was inmiddels ook in het bezit gekomen van een brief van Van der Laak van 17 januari 2005 gericht aan verzoekster waarin hij de financiële situatie schetst, de opdracht teruggeeft en melding maakt dat hij aan de betreffende beroepsorganisatie, het NIVRA, zal voorleggen of de geconstateerde fraude in aanmerking komt voor melding bij het daarvoor bestemde meldpunt.
2.10. Mede naar aanleiding van deze brieven heeft verweerder op 25 januari 2005 een spoedoverleg gehouden waarbij partijen aanwezig waren.Verweerder heeft aangegeven dat hij geen vertrouwen meer in het bestuur heeft. Het voornemen is bekend gemaakt om het subsidieverzoek voor 2005 te weigeren, gevolgd door het thans bestreden besluit.
2.11. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.12. Ingevolge artikel 4:35, tweede lid, onder a, Awb kan de subsidieverlening in ieder ge-val worden geweigerd indien de aanvrager in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid.
2.13. Mede gelet op nadere toelichting van de kant van verweerder ter zitting berust de mo-tivering van het besluit om de subsidie op grond van de hierboven geciteerde bepaling te weigeren in de kern op de overwegingen dat (i) is vastgesteld dat verzoekster zich reeds sinds de zomer van 2004 in een organisatorisch en financieel zorgwekkende situatie bevindt; (ii) vast staat –immers niet gemotiveerd weersproken- dat een onjuiste weergave wordt verstrekt van de financiële situatie; en (iii) ten aanzien van de financiële verslaglegging ten onrechte en onweersproken geen melding is gemaakt van een met de accountant hoog opgelopen geschil.
2.14. Voor zover er afspraken met verzoekster zijn gemaakt om inzicht te verschaffen in gegevens en plannen, hebben deze steeds ten doel gehad de situatie van verzoekster te verbeteren en te monitoren, zodat zekerheid zou kunnen ontstaan over de mogelijkheid van verzoek-ster om gesubsidieerde activiteiten binnen het beschikbare subsidiebudget uit te voeren. De gevraagde gegevens zijn dus steeds mede bedoeld geweest om verdere subsidieaanvragen te kunnen beoordelen. Het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens geeft verweerder aanleiding een verdere subsidierelatie te beëindigen.
2.15. Verzoekster heeft aangevoerd dat met het besluit haar doodvonnis is getekend. Verzoekster is vrijwel volledig afhankelijk van de subsidie en stevent nu af op een faillissement met alle gevolgen van dien voor de 26 medewerkers. Verzoekster betwist dat zij de gesigna-leerde knelpunten rondom de bedrijfsvoering en de financiële positie niet zou hebben aangepakt. Dat er in september/oktober 2004 onderling afwijkende financiële gegevens zijn ingediend, is toe te schrijven aan een zakelijk verschil van mening over onder andere de wijze van boekhouden en het boeken van uitgaven, tussen het bestuur van verzoekster en registeraccountant Van der Laak.
De afspraak die is gemaakt op 17 december 2004 om uiterlijk 1 maart 2005 de geaccordeerde jaarrekening 2004, inclusief de accountantsverklaring, in te dienen, zal worden nagekomen.
Verzoekster vindt het van onbehoorlijk bestuur getuigen dat de subsidieverlening in strijd met de gemaakte afspraken en zonder de resultaten van nader onderzoek af te wachten, abrupt wordt beëindigd.
2.16. Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft verzoekster de voorlopige balans en verlies- en winstrekening over 2004 afkomstig van registeraccountant Mooring aan verweerder en de voorzieningenrechter doen toekomen.
Stukken die na sluiting van het onderzoek bij de rechter worden ingediend kunnen niet meer in de beoordeling worden betrokken en worden derhalve buiten beschouwing gelaten. De voorzieningenrechter heeft bovendien, na ampel beraad, geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen. Het is aan verweerder om in het kader van de lopende bezwaarprocedure te beslissen of de nieuwe stukken voor hem aanleiding vormen het bestreden besluit te herroepen.
2.17. Uit de beschikbare stukken komt naar voren dat in het bijzonder tijdens het bestuurlijk overleg van 17 december 2004, in aanwezigheid van de vakgedeputeerde, van de kant van verweerder klip en klaar aan verzoekster duidelijk is gemaakt dat de rapportages die verzoekster ingevolge de daarover gemaakte afspraken tweemaandelijks zou indienen, alsmede de inmiddels ontvangen voorlopige begroting voor 2005, de zorgen omtrent de financiële situatie niet hadden weggenomen. Over de haalbaarheid van de voorgestelde begroting 2005 bestond bij verweerder grote twijfel. Niet kon worden vastgesteld dat de eerder uitgesproken voornemens van verzoekster om “af te rekenen met het verleden” omgezet waren in concrete daden. Het overleg is afgerond met de afspraak dat de jaarrekening 2004 uiterlijk 1 maart 2005 zou worden ingediend.
2.18. De brieven van registeraccountant Van der Laak zijn voor verweerder het kantelpunt geweest om met terzijdestelling
van de gemaakte afspraak de subsidierelatie met onmiddellijke ingang te beëindigen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de 7 pagina’s lange brief van 17 januari 2005 van bedoelde registeraccountant, die verweerder van een onbekende bron heeft ontvangen, gede-tailleerd verslag wordt gedaan van de financiële situatie bij verzoekster, uitmondend in de conclusie dat zich een “financiële ramp” aan het voltrekken was en er een absoluut liquiditeitstekort dreigde.
Onder de gegeven omstandigheden, zoals hierboven uitvoerig geschetst, is ten volle te billijken dat verweerder aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd dat hij uitgaat van de juistheid van de alarmerende informatie en dat uitgaande van de juistheid van die informatie geen andere conclusie mogelijk is dan dat verzoekster onjuiste gegevens heeft verstrekt en informatie heeft achtergehouden.
In dit verband wordt verweerder gevolgd in zijn standpunt dat het op de weg van verzoekster had gelegen de informatie gemotiveerd te weerleggen en verweerder in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te verrichten, in het bijzonder door eraan mede te werken dat, onder deze zeer bijzondere omstandigheden, de geheimhoudingsplicht van de registeraccountant wordt opgeheven.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verzoekster, getuige ook het verslag van het overleg en horen dat heeft plaatsgevonden op 25 januari 2005, op beide punten in gebreke gebleven.
Het verweer dat verzoekster niet kan worden verweten dat zij verweerder niet op de hoogte heeft gesteld van het hoog opgelopen conflict met meer genoemde registeraccountant, treft geen doel. Het moge in het algemeen zo zijn dat van een subsidieontvanger niet, althans niet zonder goede reden, mag worden verlangd dat hij de subsidiegever informeert over verschil-len van inzicht die zich afspelen in het traject van besluitvorming in de schoot van het stich-tingbestuur, en het moge ook zo zijn dat het bestuur vrijheid heeft bij de keuze van een ac-countant, zulks laat onverlet dat in casu sprake was een uitzonderlijke situatie die naar het oordeel van de voorzieningenrechter gebood dat naar verweerder toe volledige openheid van zaken werd gegeven. Zulks klemt te meer nu uit de stukken genoegzaam is af te leiden dat het niet zo maar om een verschil van menig ging, maar om een –met cijfermatige gegevens- onderbouwd relaas van een deskundige over de financiële situatie van verzoekster. Deze infor-matie had verweerder niet mogen worden onthouden, juist om verweerder in de gelegenheid te stellen zich een eigen oordeel te vormen. Te billijken valt dat verweerder van oordeel is dat het vertrouwen dat hij verzoekster heeft geschonken, is geschaad.
2.19. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verstrekking van onjuiste gegevens en onvolledige weergave van de financiële situatie tot een onjuiste subsidiebeschikking zou hebben geleid. Hij was dan ook be-voegd de subsidie te weigeren.
In hetgeen verzoekster heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid bij afweging van alle in aanmerking komende belangen de subsidie, met terugwerkende kracht, kon beëindigen.
2.20. Nu naar voorlopig oordeel, waarbij niet is betrokken dat verzoekster inmiddels financiële stukken over 2004 bij verweerder heeft ingediend, het bestreden besluit in bezwaar in stand zal blijven, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
2.21. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van B.E. Willems, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2005.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.